Merels zijn erg veelzijdig als het gaat om hun leefomgeving. Ze zijn te vinden in tuinen, parken, bossen en zelfs in stedelijke gebieden. Ze geven de voorkeur aan plekken met veel struikgewas waar ze kunnen schuilen en voedsel kunnen vinden. Bovendien zoek je ze vaak langs de rand van landbouwgrond, waar ze in de herfst en winter voedsel zoeken in de vorm van bessen en insecten.
De reden dat merels zo vroeg in de ochtend zingen, heeft te maken met hun territoriumgedrag en het aantrekken van een maatje. Dit zanggedrag wordt vaak 'zangdrang' genoemd en is een manier voor mannelijke merels om hun territorium af te bakenen en concurrerende mannetjes af te schrikken. Bovendien gebruiken ze hun zang om de aandacht van vrouwtjes te trekken, vooral in het broedseizoen.
Merels zijn zorgzame ouders. Zodra het vrouwtje eieren heeft gelegd, broeden beide ouders op beurt. Het vrouwtje doet het meeste broedwerk, terwijl het mannetje voor voedsel zorgt. Na de uitkomst van de eieren, blijven de ouders de jongen voeden met insecten en andere voeding die ervoor zorgt dat ze snel groeien. Nadat de kuikens zijn uitgevlogen, blijven de ouders vaak in de buurt om ze te helpen.
Merels spelen een belangrijke rol in het ecosysteem als bloemenbestuivers en als jager van insecten. Ze houden de insectenpopulaties in toom, wat helpt om de biodiversiteit in hun leefgebied in stand te houden. Bovendien dragen ze bij aan de verspreiding van zaden, wat weer bijdraagt aan de groei van planten en bomen.
Het voortplantingsproces van merels begint met het bouwen van een nest, wat meestal gebeurt in het vroege voorjaar. Het vrouwtje bouwt het nest van takjes, gras en bladeren in een beschutte plek, vaak in een boom of struik. Na het leggen van eieren, die meestal vier tot vijf in aantal zijn, begint het broedproces. Na ongeveer twee weken komen de eieren uit en beginnen de ouders met het voeden van hun jongen.