OP TE HALEN: Oosthoek's Encyclopedie 17dln|1947-1957 4e druk€ 1,00
Rogier van der Weyden 1399/1400-1464|S.Kemperdick 382902570X
€ 15,00
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,94
321sinds 17 nov. '24, 18:04
Kenmerken
ConditieZo goed als nieuw
OnderwerpSchilder- en Tekenkunst
Jaar (oorspr.)1999
Auteurzie beschrijving
Beschrijving
||boek: Rogier van der Weyden 1399/1400 - 1464|Stephan Kemperdick|Meesters van de Lage Landen
||door: Stephan Kemperdick
||taal: nl
||jaar: 1999
||druk: ?
||pag.: 140p
||opm.: hardcover|zo goed als nieuw|mét flap|formaat <A3
||isbn: 3-8290-2570-X
||code: 2:000460
--- Over het boek (foto 1): Rogier van der Weyden 1399/1400 - 1464 ---
Rogier van der Weyden was een Vlaamse kunstschilder die gerekend wordt tot de school der Vlaamse Primitieven. Hij zou opgeleid zijn in het atelier van Robert Campin, samen met onder meer Jacques Daret. Naast Jan van Eyck wordt Van der Weyden als de belangrijkste Vlaamse schilder van de 15e eeuw beschouwd.
[bron: https--www.bol.com]
De eerste typisch Nederlandse schilderkunst is de Vlaamse schilderkunst die ontstond aan het begin van de vijftiende eeuw. De eerste grote schilders, die van onzegbaar grote invloed waren op de hele Nederlandse schilderkunst van de eeuwen erna, zijn Jan van Eyck en Rogier van der Weyden. Rogier is altijd een beetje als de mindere van Van Eyck beschouwd, maar juist in deze tijd doet een aantal nieuwe publicaties recht aan het grote genie van deze laatste, die in zijn eigen tijd een meester van internationaal formaat was en opdrachten kreeg van alle groten der aarde. In dit boek wordt de fenomenale schilderkunst, die monumentaliteit aan minutieus geobserveerde details paart, van deze schilder uitgebreid behandeld. Zijn leven en werk wordt chronologisch onder de loep genomen; ieder werk wordt gedetailleerd beschreven, de compositie wordt bekeken, de technische kanten en verschillende aspecten van de voorstelling worden behandeld en het geheel wordt vergeleken met werk van tijdgenoten, vooral met dat van Van Eyck. Interessant zijn ook de argumenten over toeschrijving aan de meester zelf of aan zijn werkplaats. Het boek is vooral een informatief, leesbaar en toegankelijk en is geïllustreerd met afbeeldingen in kleur door de tekst heen van verschillend formaat en van behoorlijke kwaliteit. Bevat een kleine bibliografie en geen notenapparaat.
Anne Schulte Nordholt [bron: nbd biblion]
Rogier van der Weyden (aanvankelijk Frans: Roger de le Pasture) (Doornik, 1399/1400 - Brussel, 18 juni 1464) was een kunstschilder die gerekend wordt tot de school der Vlaamse Primitieven.
Hij zou opgeleid zijn in het atelier van Robert Campin, samen met onder meer Jacques Daret. Naast Jan van Eyck wordt Van der Weyden als de belangrijkste schilder van de 15e eeuw in de Lage Landen beschouwd. In zijn eigen tijd was Van der Weyden in heel Europa bekend, en hij kan wellicht als de invloedrijkste schilder van zijn eeuw worden beschouwd. Hij versmolt de stijl van zijn tijdgenoot Jan van Eyck en van zijn leermeester Robert Campin en voegde het nieuwe element 'emotie' toe aan de Vlaamse schilderkunst. In de zeventiende eeuw begon Rogiers roem langzaam te tanen en werd hij dikwijls met Brugge geassocieerd. Sinds zijn 'herontdekking' in de 19e eeuw bleef Rogier van der Weyden bij het publiek in de schaduw staan van schilders als Jan van Eyck en Hans Memling.
Biografie
Levensloop
Op 16 en 17 mei 1940 werden de archieven van Doornik gedeeltelijk vernietigd door Duitse bombardementen die bijna het ganse stadscentrum plat legden. Daardoor is het moeilijk om concrete gegevens terug te vinden over de afkomst en de opleiding van Rogier van der Weyden. Er is in de vakliteratuur dan ook heel wat geschreven hierover. De discussie is ook tamelijk complex en is opgebouwd uit een samenspel van archivarisch bronnenmateriaal en stijlanalyse. De verschillende feiten die de afgelopen anderhalve eeuw aan het licht zijn gebracht laten zich niet zonder een stevige argumentatie aan elkaar verbinden. Hier volgt een opsomming van de feiten zoals ze vandaag algemeen worden aanvaard.
Rogier van der Weyden zou omstreeks 1398-1400 in Doornik geboren zijn als zoon van Henri de le Pasture en Agnès de Watrelos. Zijn vader was een messenmaker en woonde in de Rue Roc Saint-Nicaise midden in het goudsmedenkwartier van Doornik. Zijn geboortedatum werd afgeleid uit twee bewaarde documenten. Een eerste van 21 oktober 1435 over een jaarrente die hij van de stad ontvangt en waarin hij 35 jaar oud werd genoemd: Au xxje jour d'octobre [1435]. - A maistre Rogier de le Pasture, pointre, fil de feu Henry, demorant à Brouxielles eagié de XXXV ans, de demoisielle Ysabel Goffart fille [de] Jehan, sa femme, eagié de XXX ans: x livres. A Cornille de le Pasture et Marguerite, sa suer, enffans dudit maistre Rogier, qu'il a de ladite demisielle Ysabiel, sa femme, ledit Cornille eagié de viij ans, et ladite Marguerite de iij ans: c solz. (Op 21 oktober 1435.- Aan meester Rogier de le Pasture, schilder, zoon van Henry, wonende in Brussel, 35 jaar oud, van mevrouw Ysabel Goffart dochter [van] Jehan, zijn vrouw, 30 jaar oud: x ponden. Aan Cornille de le Pasture en Marguerite, diens zuster, kinderen van de genoemde meester Rogier, die hij heeft bij de genoemde mevrouw Ysabiel, zijn vrouw, genoemde Cornille 7 jaar oud en Marguerite 2 jaar oud. Een tweede gelijkaardig document uit september 1441 noemt hem 43 jaar waaruit een geboortejaar van 1398 of 1399 kan afgeleid worden.
De vader van Rogier, Henry de le Pasture overleed tussen december 1425 en midden maart 1426, misschien aan de pestepidemie die in die tijd in Doornik woedde. Het ouderlijk huis werd, volgens een document van 18 maart 1426 waarin Rogier niet genoemd werd, verkocht aan Ernoul Caudiauwe, de aanstaande echtgenoot van Rogiers zuster Jeanne. Moeder en kinderen blijven in het huis wonen, de moeder had trouwens het vruchtgebruik toegewezen gekregen.
Voor of in 1427 was Rogier al gehuwd met Elisabeth (Ysabiel in het document van 1435) Goffaert, de dochter van een Brusselse schoenmaker. In het document betreffende de uitbetaling van een rente wordt voor zijn echtgenote de leeftijd van 30 jaar opgegeven, ze was dus 5 jaar jonger dan Rogier. In hetzelfde document worden twee kinderen vernoemd Cornille (Cornelis) acht jaar oud en Marguerite (Margaretha) 3 jaar oud. Er wordt ook gezegd dat hij in 'Brouxielles' (Brussel) verbleef. Het kan niet bewezen worden, maar sommige historici menen dat de echtgenote van Campin, Ysabiel de Stoquain en de moeder van Elisabeth of Ysabiel Goffaert, Cathelijne van Stockem, verwant waren en gezien ze dezelfde voornaam hadden was de echtgenote van Campin misschien de meter van Rogiers vrouw. Tussen 1437 en 1450 krijgt het paar nog twee kinderen Pieter en Jan.
Rogier woonde dus in 1435 al in Brussel waar hij in de jaren 1443-44 een woning kocht op de hoek van de Magdalenastraat en het Cantersteen. Uit een document van 2 mei 1436 blijkt dat hij in Brussel is aangesteld als stadsschilder. In een document uit datzelfde jaar 1436 komen we ook voor het eerst zijn vernederlandste naam 'van der Weyden' tegen, vernederlandsing van 'de le Pasture' ('het grazen' of 'het weiden').
Hij leefde in Brussel tot aan zijn dood. Dat hij een gezeten en welstellend burger was geworden mag blijken uit zijn lidmaatschap van de broederschap van Sint-Jacob-op-den-Coudenberg waar ook de leden van het Bourgondische hof en de stedelijke elite toe behoorden. Ook zijn echtgenote Ysabiel was lid van deze broederschap. Rogier van der Weyden overleed als een zeer welvarend man; hij werd begraven in de Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele in de kapel van de heilige Catharina, die door de confrérie van St. Elooi, waartoe ook de schilders behoorden, werd gebruikt voor hun diensten. Op de grafplaat werd een lofdicht geplaatst dat in 1613 door de Leuvenaar Franciscus Sweertius in zijn Monumenta Sepulcralia Et Inscriptiones Publicae Privataeque Ducatus werd vermeld als:
M. Rogeri Pictoris celeberimmi
Exanimis saxo recubas Rogere sub isto
Qui rerum formas pingere doctus eras....
Rogiers zoon Pieter trad in de voetsporen van zijn vader en nam het atelier over na diens overlijden. Ook zijn kleinzoon Goswin werd schilder en werd tweemaal benoemd tot deken in het Antwerpse Sint-Lucasgilde. Zijn oudste zoon Cornelis was in 1449 ingetreden in het kartuizerklooster van Herne nadat hij aan de universiteit van Leuven was afgestudeerd als magister artium. Rogier schonk een schilderij met de Heilige Catharina aan het klooster. Als daarna in 1456 de kartuis van Scheut werd gesticht, schonk Van der Weyden een Kruisiging, het beroemde werk dat zich nu bevindt in het Escorial in San Lorenzo de El Escorial bij Madrid (inv. 10014602). Zijn dochter Margaretha stierf in 1450. Zijn jongste zoon Jan werd goudsmid.
Opleiding
Men weet niets met zekerheid over de opleiding van de jonge Rogier. Er zijn geen documenten die over zijn leertijd als jonge knaap handelen. Afgezien van de vernietiging van een deel van de archieven is dit niet verwonderlijk; het was pas vanaf november 1423 dat de gilden statutair verplicht werden meesters en leerjongens te registreren in de gildeboeken. Er zijn dus allerhande hypothesen gemaakt over de opleiding van de jeugdige Rogier maar zonder documentair bewijs blijven het gissingen.
De meeste kunsthistorici zijn het er vandaag wel over eens dat Rogier van der Weyden zijn eerste opleiding kreeg in de jaren 1410 in het atelier van Robert Campin die zich in 1406 in Doornik had gevestigd en in 1410 bourghesie (poorterschap) betaalde. Bij Campin zou in diezelfde periode ook de iets jongere Jacques Daret als leerjongen in opleiding zijn geweest. Daret werd leerjongen bij Campin in 1415 en woonde bij de meester vanaf 1418. Men veronderstelt dat dit ook het geval was voor Rogier. Deze these wordt ondersteund door de stilistische en iconografische eenheid van de werken van de drie meesters. Men stelt dat het bijna onmogelijk is dat dit het resultaat zou zijn van de korte periode tussen 1427 en 1432 waarin, volgens de documenten van het gilde van Doornik, Van der Weyden en Daret als leerling (apprentis) bij Campin werkten als laatste stap naar hun aanstelling als vrijmeester.
Op 17 november 1426 schenkt de stad Doornik vier kannen wijn aan een zekere 'maistre Rogier de le Pasture'. Het is echter niet duidelijk of dit document betrekking heeft op de schilder Rogier. Meestal werd de wijn als 'erewijn' aangeboden nadat een student ergens aan een universiteit in den vreemde een meestergraad (Magister) had behaald. Sommige auteurs hebben hieruit opgemaakt dat het om een naamgenoot van de schilder gaat. De meesten echter houden het bij dezelfde Rogier de le Pasture die voor hij zijn schildersopleiding in Doornik voltooide in Keulen of Parijs een meestertitel zou behaald hebben aan de universiteit. Dirk De Vos meent dat in het Doornikse de titel van 'maistre' ook gebruikt werd voor schilders die een hogere opleiding hadden gekregen in contrast met de zuivere ambachtslui. Hij vermeldt dat Robert Campin in alle documenten werd vermeld als 'maistre Campin' dit in tegenstelling tot andere Doornikse vrijmeesters die gewoon met hun naam werden vermeld. Een andere verklaring dan de universitaire magister-titel, en volgens Houtart en De Vos, een meer plausibele zou zijn dat Rogier al in 1426 de eretitel 'maistre' kreeg toegekend ook al had hij zich nog niet gevestigd als vrijmeester. De erewijn zou dan misschien geschonken zijn ter gelegenheid van zijn huwelijk met Ysabiel Goffaert.
In een document van de 5e maart van het volgende jaar 1427 is er sprake van een zekere Rogelet de le Pasture, geboortig van Doornik die in de leer gaat bij Robert Campin, bijna tegelijkertijd trouwens met Jacquelotte Daret, ene Willemet en Haquin de Blandin (in 1426). De term apprentis (leerjongen) had in Doornik een andere betekenis dan bij andere gilden zoals in Brugge, Gent en Antwerpen. Leerjongen was het laatste stadium voor men vrijmeester kon worden en de termijn was vastgelegd op vier jaar. In dit licht gezien was 27 jaar geen abnormale leeftijd om als apprentis ingeschreven te worden. We zien trouwens hetzelfde verloop bij Daret, maar van hem weten we dat hij tevoren ook al bij Campin als leerjongen in dienst was geweest. Ook het gebruik van de verkleinvormen voor de voornamen, Rogelet, Jacquelotte en Willemet is vrij normaal als het over leerlingen gaat, ongeacht hun leeftijd. Er is dus geen aanleiding om het gebruik van de naam 'Rogelet' te associëren met een tweede Van der Weyden zoals sommige auteurs in het verleden deden. Die stelling lijkt ondertussen volledig achterhaald.
Artistieke loopbaan
Meester in Doornik
Na de troebelen met de commune in Doornik en de terugkeer van de émigrés werd Robert Campin onder het nieuwe ultra conservatieve bewind in 1429 op 21 maart voor een eerste maal veroordeeld omdat hij een gildebroeder niet wilde beschuldigen, wat gezien werd als 'achterhouden van de waarheid' (pour oultraiges d'avoir célé vérité). Hij moest een bedevaart maken naar Saint-Gilles-du-Gard in de Provence, kreeg een boete van 20 pond en werd bovendien levenslang uitgesloten van alle publieke functies. De straf moet de tegenstanders van Campin niet voldoende geleken hebben want twee jaar later is er een nieuwe aanklacht tegen hem wegens jarenlang overspel met ene Leurence Polette. Hij wordt op 29 juli 1432 veroordeeld tot een jaar ballingschap.
Uit een document van 1 augustus 1432 blijkt dat Rogier de le Pasture op die datum, twee dagen na de veroordeling van meester Campin, als vrijmeester werd erkend: Maistre Rogier de le Pasture, natif de Tournay, fut reçue à le francise du mestier des paintres le premier jour d'aoust l'an dessudit. Deze inschrijving van Rogier als vrijmeester volgde dus onmiddellijk op de veroordeling van zijn meester Robert Campin wegens overspel. Het is trouwens opmerkelijk dat ook de andere apprentis van Campin kort daarop tot vrijmeester worden aangesteld, Willemet (geen familienaam gekend) op 2 augustus en Jacques Daret op 18 oktober. Dat het proces opgezet spel was kan blijken uit het feit dat de verbanning van Campin op 25 oktober werd opgeheven op voorspraak van de 'hertogin' van Henegouwen, Margareta van Bourgondië.
Na zijn aanstelling tot meester in 1432 bleef het stil rond Rogier tot hij zich in 1435 blijkbaar definitief in Brussel vestigde. Ook zijn collega Jacques Daret verliet Doornik in 1434 en vestigde zich tijdelijk in Atrecht. Rogiers verhuizing naar Brussel had wellicht te maken met de periode van onlusten en troebelen in Doornik tussen 1423 en 1435, maar de aanwezigheid van het Bourgondische hof in Brussel zal zeker een rol gespeeld hebben in de beslissing van de jonge meester. Ook na zijn verhuizing bleef Rogier van der Weyden goede contacten onderhouden met Doornik. In de rekeningen van de stad vinden we verschillende betalingen aan een 'maistre Rogier le pointre' voor werken die hij daar had uitgevoerd en ook het beroemde Braque-triptiek van ca. 1452-1453 was een opdracht van Catherine de Brabant uit Doornik. Uit de rekeningen van het gilde van 1463-1464 blijkt trouwens dat men hem in Doornik niet vergeten was: item payent pour les chandèles qui furent mise devant saint Luc, à cause de service Maistre Rogier de le Pasture, natyf de cheste ville de Tournay lequel demoroit à Brouselles.
Wat hij tussen 1432 en 1435 deed en waar hij toen verbleef is niet gedocumenteerd. Maar de meeste bronnen situeren de Kruisafneming die Rogier schilderde in opdracht van het Leuvense schuttersgilde voor de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-Ginderbuiten, nu in het Prado te Madrid, omstreeks 1435. Sommigen menen dat hij in Doornik bleef maar anderen plaatsen hem in Leuven, Brugge en Gent. Dirk De Vos situeert het atelier van Rogier van der Weyden zeer beslist in Doornik en baseert zich daarvoor onder meer op de uitgebreide werken die Rogier met medewerkers uitvoerde in de Margaretakerk waarvoor hij in de rekeningen vermeld werd als 'Maistre Rogier'. Dat hij niet alleen werkte, blijkt uit een rekening van de kerkfabriek over een traktatie voor de 'compagnons pointres de le maisme Rogier'. Waarschijnlijk schilderde Rogier ook nog op het einde van zijn Doornikse periode zijn eerste triptiek, een Annunciatie, mogelijk in opdracht van Oberto de Villa, een bankier uit Piëmont. Het werk wordt nu bewaard in het Louvre. Dit is het werk van Rogier waarin de invloed van Jan van Eyck het duidelijkst naar voren komt, hierna zal hij meer en meer zijn eigen weg gaan.
Brussel
Het eerste document waarin Van der Weyden als stadsschilder wordt genoemd dateert van 2 mei 1436. Het document somt een aantal maatregelen op die de stad Brussel nam omwille van de hachelijke financiële toestand ontstaan door de teloorgang van de lakenweverij. Onder meer wordt in het document gezegd dat de functie van stadsschilder na de dood van Rogier zal worden opgeheven. Normalerwijze was een stadsschilder belast met de organisatie van de jaarlijkse ommegang en de coördinatie van de werken daarvoor. Alleen daarmee was de man zes maanden bezig. Hij kreeg normalerwijze een jaarsalaris, een hoeveelheid wijn en ceremoniële kleding. Maar Rogier van der Weyden had een verschillend statuut en een andere opdracht. Hij werd waarschijnlijk door de magistraten van Brussel aangezocht en aangesteld voor de versiering van de nieuwe stadhuisvleugel waarvoor hij inderdaad voor de 'Gulden Kamer' of kleine rechtszaal De gerechtigheid van Trajanus en Herkenbald schilderde. Van deze vier monumentale gerechtigheidspanelen gingen er twee over keizer Trajanus en paus Gregorius de Grote en twee over Herkenbald. De werken werden spijtig genoeg vernield bij de beschieting van de stad door de Franse troepen in 1695. Rogier genoot een speciaal statuut want zijn kledijvergoeding stond op het niveau van de 'geswoerene cnapen' een hogere categorie dan die van de 'wercmeesteren' waartoe handwerkslieden normaal werden gerekend. Blijkbaar had hij ook bedongen dat zijn contract met de stad niet exclusief was en dat hij andere opdrachten mocht aannemen, wat ook een uitzondering was, maar een vaste vergoeding kreeg hij niet, hij werd betaald per prestatie.
Het atelier van Rogier van der Weyden
Aangezien hij in Brussel werkte moet Rogier ook ingeschreven geweest zijn in het schildersgilde van Brussel, maar er zijn geen documenten gevonden die dit nader toelichten. Van der Weyden had twee aanpalende woningen in de Magdalenasteenweg (of Guldenstraat) in de buurt van het Cantersteen. Waarschijnlijk was zijn atelier daar gevestigd. Rogier moet een hele reeks leerlingen gehad hebben, maar er zijn slechts twee verwijzingen naar assistenten of leerlingen teruggevonden in de archieven. De eerste gaat over een fooi voor zijn assistenten vanwege de kerkmeesters van Sint-Margaretha in Doornik en de tweede over een fooi van de abt van de Sint-Aubertusabdij van Kamerijk voor de 'ouvriers' bij het afleveren van een triptiek.
Een opmerkelijke leerling in het atelier was Zanetto Bugato die in de winter van 1460-1461 op last van Bianca Maria Visconti, de tweede vrouw van Francesco Sforza en hertogin van Milaan, bij Van der Weyden in de leer kwam. Blijkbaar waren er geregeld aanvaringen tussen deze leerling en Rogier waarbij zelfs de dauphin, de latere koning Lodewijk XI van Frankrijk, zou tussengekomen zijn om de gemoederen te bedaren. De hertogin van Milaan schreef op 7 mei 1463 een brief aan Rogier om hem te bedanken voor de opleiding van haar hofschilder.
Naar alle waarschijnlijkheid kreeg ook de tweede zoon van Rogier, Pieter die geboren werd omstreeks 1437, ook zijn opleiding in het atelier van zijn vader. Het was Pieter die na de dood van zijn vader het atelier overnam en verder leidde tot in 1516. Er is een goede kans dat Pieter van der Weyden ook verder werkte met de assistenten van zijn vader.
Ook Louis le Duc, een neef van Rogier, die zich in 1453 liet inschrijven als vrijmeester in het gilde van Doornik en in 1460 naar Brugge trok, had naar alle waarschijnlijkheid zijn opleiding genoten in het atelier van Rogier. Daarnaast zijn er nog drie anonieme meesters van wie men, op basis van hun stijl en techniek, aanneemt dat ze lange tijd in het atelier van Rogier van der Weyden hebben gewerkt. Dit zijn de Meester van de Sforzatriptiek, de Meester van de bewening van het Uffizi en de Meester van de Johannestriptiek. Kunsthistorici menen dat ze vrij zelfstandig konden werken in het atelier van Rogier, maar dat de werken onder zijn naam verkocht werden. Er zijn ongetwijfeld nog veel meer assistenten actief geweest in het atelier maar die in tegenstelling met de drie voornoemde niet volledig zelfstandig konden werken.
Sommigen menen dat ook Hans Memling als assistent in Rogiers atelier werkte; hij bleek alleszins het werk van Van der Weyden goed te kennen en het is een feit dat Memling zich op 30 januari 1465, dus enkele maanden na het overlijden van Rogier, als vrijmeester vestigde in Brugge. Volgens een inventaris opgesteld in 1516 bevond zich in de collectie van Margaretha van Oostenrijk een triptiek met een Man van Smarten geschilderd door Rogier van der Weyden met op de zijvleugels engelen geschilderd door 'maistre' Hans, vermoedelijk Hans Memling. Ook modern onderzoek met infraroodreflectografie van het werk van Memling en Van der Weyden zou aantonen dat de jonge Memling een grondige kennis had van de technieken van Rogier. Zoals het meestal gaat worden deze thesen en de duistere verwijzing van Vasari naar een zekere 'Ausse', door kunsthistorici vertaald als Hans, als Rogiers leerling in zijn uitgave van de Vite van 1550 door anderen betwijfeld.
Reis naar Italië
In 1450 reisde Rogier van der Weyden ter gelegenheid van het Heilig Jaar uitgeroepen door paus Nicolaas V naar Rome. Bartholomaeus Facius beschrijft in zijn De Viris Illustribus in 1456, dus heet van de naald, dat Rogier grote bewondering had voor de (nu verdwenen) fresco's van Gentile da Fabriano in de kerk van Sint-Jan van Lateranen. Facius, de Italiaanse humanist was in dienst van koning Alfons V van Aragón in Napels waar hij instond voor de opleiding van diens zoon, de latere Ferdinand I van Napels, en benoemd werd tot koninklijk geschiedschrijver. In zijn De Viris Illustribus beschreef hij slechts vier schilders, namelijk Gentile da Fabriano, Antonio Pisano (Pisanello), Jan van Eyck en Rogier van der Weyden. Hij vermeldt een aantal werken die Rogier in Italië zou geschilderd hebben, namelijk een Badende Dame in Genua, een Kruisafneming in Ferrara waar Lionello d'Este markgraaf was tot 1450 en twee Passietaferelen in Napels. Geen enkel van deze werken bleef bewaard. Na zijn reis zou hij in Brussel een Sacra Conversazione voor een Italiaanse opdrachtgever (de Medici's) hebben geschilderd, nu in het Städelsches Kunstinstitut in Frankfurt als Maagd met Kind en vier heiligen, inv. no. 850. Daarnaast zou ook de Lamentatie van Christus, nu in de Uffizi in Florence, van zijn hand zijn en eveneens geschilderd in opdracht van de Medici's. Dit werkt herneemt een thema van Fra Angelico, maar verder kan er weinig Italiaanse invloed in de werken toegeschreven aan Rogier van der Weyden aangetoond worden.
Portretten
Naast de religieuze werken van Rogier van der Weyden en zijn atelier, kennen we van hem ook een aantal portretten. De meeste van deze werken zijn tot stand gekomen na 1450 op één uitzondering na, het portret van een jonge vrouw, misschien zijn echtgenote Ysabiel Goffaert, dat geschilderd werd in zijn Doornikse periode tussen 1432 en 1435. De portretten kunnen we onderverdelen in twee soorten, enerzijds het gewone portret, anderzijds de devotionele portretten. Die devotionele portretten waren eigenlijk diptieken, waar op een paneel de geportretteerde opdrachtgever in gebed voor de heilige op het andere paneel de heilige zelf werd voorgesteld. In de ons bekende portretten was die heilige steeds een Madonna met Kind. Twee van die portretten kunnen nog als diptiek aangewezen worden, van de andere is de Madonna verloren gegaan. Evengoed zijn er een aantal Madonna's waarvan het bijhorende portret niet meer bestaat. Van die devotionele portretten zijn er slechts zeven mannenportretten en één vrouwenportret bewaard gebleven.
Naast de diptiek-portretten schilderde Rogier een aantal staatsieportretten van de Bourgondische hertog Filips de Goede, zijn echtgenote Isabella van Portugal en van leden van zijn familie en zijn hofhouding, maar ook van andere belangrijke personen. Zo zijn er onder meer portretten van Filips de Goede, Karel de Stoute, Antoon van Bourgondië en Filips van Croy.
Miniaturist
Het was niet abnormaal voor kunstenaars aan het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw dat ze zowel de schilderkunst op paneel als de miniatuurkunst beoefenden. Voorbeelden hiervan zijn legio, van Simon Marmion, Gerard David, Barthélemy van Eyck, Gerard Horenbout, Jacob van Lathem, Fra Angelico en nog vele anderen, weten we met zekerheid dat ze zowel met miniatuurschildering in tempera op perkament bezig waren als met het schilderen op paneel.
Ook voor Rogier van der Weyden is dit blijkbaar het geval geweest, alleszins is het algemeen aanvaard dat de frontispice met de opdrachtminiatuur van het eerste deel van de Chroniques de Hainaut door Rogier werd geschilderd. Deze Kronijken van Henegouwen werden door Filips de Goede besteld in 1446 om zijn rechten op Henegouwen een historische basis te geven. Filips wordt voorgesteld als de legitieme erfgenaam in een lange lijn van heersers, die zou teruggaan tot de Val van Troje. De boeken werden vertaald van het Latijn naar het Frans door Jean Wauquelin en verlucht door een plejade van miniaturisten. Het origineel, de Annales historiae illustrium principum Hannoniæ, was geschreven in het Latijn op het einde van de 14e eeuw door Jacques de Guise. De handschriften werden geschreven door de kopiist Jacotin du Bois op basis van de vertaling van Wauquelin.
De opdrachtminiatuur in het eerste deel werd waarschijnlijk geschilderd omstreeks 1448. Ook hiervoor is er weer geen documentair bewijs dat Rogier de miniatuur maakte, maar de stijl van het werk verwijst volgens de meeste kunsthistorici zeer duidelijk naar Van der Weyden. Verschillende van de personages op de miniatuur werden ook door Rogier van der Weyden geportretteerd, wat toelaat de portretten te vergelijken met de miniatuur. Dit was onder meer het geval voor Filips de Goede zelf, voor kanselier Nicolas Rolin (de man in het blauw rechts van Filips) die ook geportretteerd werd op Het Laatste Oordeel in het Hôtel Dieu in Beaune en voor bisschop Jean Chevrot (in het rood naast Rolin) die voorkomt op de triptiek van de Zeven Sacramenten (KMSKA). Het eerste portret van de hertog, waarvan alleen kopieën bewaard zijn, moet geschilderd zijn voor de miniatuur. Dit laat veronderstellen dat Rogier de opdracht kreeg voor de miniatuur omdat de hertog tevreden was over het eerdere portret. De miniatuur fungeert als een groepsportret van Filips de Goede met zijn hofraad.
Er zijn geen andere miniaturen van de hand van Rogier bekend. Miniatuurkunst wordt over het algemeen gezien als zeer verschillend van de paneelschilderkunst, maar dit werk komt qua afmetingen (148 x 197 mm) overeen met de kleinste paneeltjes die Rogier geschilderd heeft, zoals de Tronende Madonna in een nis, en was dan ook geen probleem voor de Rogier. De techniek van schilderen met tempera op perkament is uiteraard sterk verschillend van de paneelschildering maar ook dit stelde blijkbaar geen problemen voor de meester, integendeel, de uitvoering bewijst de grote deskundigheid van de meester. Men gaat er in de huidige stand van zaken in het onderzoek trouwens van uit dat Rogier van der Weyden waarschijnlijk al in het atelier van Robert Campin met de miniatuurkunst in aanraking kwam.
Werken
...
[bron: wikipedia]
Worth Purchasing [2019-09-12]
A very good survey work. The illustrations are top quality, plentiful and well captioned. The text gives sufficient detail for such a brief survey. Now out of print and available infrequently.
Art Booklover [bron: https--www.amazon.nl]
... format of this book as well as the very fine quality of the reproductions was outstanding [2017-12-09]
The format of this book as well as the very fine quality of the reproductions was outstanding. These are what I look for in a fine art book. These are a must with a rare master like Van Der Weyden.
Art Book Fanatic [bron: https--www.amazon.nl]
Beautiful [2013-03-15]
Although the color illustrations are excellent, I was slightly disappointed in the fact that many works were not actually originals but only of the school of rosier van der Weyden
foxx [bron: https--www.amazon.nl]
Rogier V book [2016-12-06]
book in great shape, love it
Ron L [bron: https--www.amazon.nl]
Lovely [2016-02-08]
The 'masters of' series never disappoints. I am an avid collector of art books, and I find the illustrations in these books to be tremendous. It is also really difficult to find monographs of some of them, like Rogier. So, I'm grateful they exist.
Scott Smithson [bron: https--www.amazon.nl]
--- Over (foto 2): Stephan Kemperdick ---
Dr. Stephan Kemperdick Curator of Early Netherlandish and Early German Painting, Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin in Berlin, Germany
[source: https--www.codart.nl/guide/curators/stephan-kemperdick]
Dr. Stephan Kemperdick
Function: Curator (Gemäldegalerie)
Institution: Gemäldegalerie
Focus|Responsibilities|Projects: 13th to 16th-century painting from north of the Alps, Late Gothic art
Vita
Since 12/2007 - Curator of German, Netherlandish, and French Paintings before 1600, Gemäldegalerie Staatliche Museen zu Berlin
4/2005 until 11/2007 - Curator of Old Master Paintings Kunstmuseum Basel
8/2003 until 3/2005 - Contract of work for a scholarly catalogue of German and Bohemian painting 1230-1430, Gemäldegalerie Berlin, financed by the Getty Fooundation, Los Angeles
6/1999 until 8/2002 - Assistant curator at the Städel Museum, Frankfort on the Main, for work on a critical catalogue of German paintings until 1550, financed by Deutsche Forschungsgemeinschaft
5/1997 until 4/1999 - Contract of work for participating in the catalogue of the Speck von Sternburg Foundation, Museum of Fine Arts, Leipzig
5/1996 - Graduation Dr. phil at the Freie Universität, Berlin
12/1992 until 12/1995 - Working on a PhD dissertation on the "Master of Flémalle"
5/1992 - Graduation Magister in art history, Freie Universität, Berlin
2/1987 until 2/1991 - Studying art history in Bochum and, from 2/1988 on, at the Freie Universität, Berlin
10/1983 until 2/1987 - Studying art at the Academy of Fine Arts, Düsseldorf
Membership
Publications
[source: https--www.smb.museum/en/about-us/staff/detail/stephan-kemperdick]
Curator in the Spotlight:
Stephan Kemperdick Curator of Early Netherlandish and Early German Painting, Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin in Berlin (August 2019)
I was born in Düsseldorf on the Rhine, a hotspot of contemporary art in post-war Western Germany. So, when I developed an interest in painting, as many people do in their teenage years, the art of the twentieth century was virtually all I knew. In 1983, after finishing school and civilian service, I applied to the Kunstakademie, the renowned academy of fine arts in Düsseldorf, and embarked on a course there with the intention of becoming an artist. As time went on, however, I developed a growing interest in the history of modern art, and as the prospect of making my own art came to seem less and less meaningful to me, I started instead, four years later, on an art history course at Bochum University.
In 1988 I went to what was then West Berlin to finish my studies, and it was there that I finally discovered the Old Masters, through classes at the Freie Universität and by visiting the collections of the Staatliche Museen. Their works struck me as an exciting alternative to the predominant twentieth-century art, which seemed to me to have reached saturation point: it was omnipresent, endlessly regurgitated in exhibitions and the media. Ever since then, my interests have focused on the art and architecture of the past, in particular of the Middle Ages and Renaissance in Northern Europe.
Stephan Kemperdick in front of Hugo van der Goes' The Monforte Altarpiece, ca. 1470
Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin
In 1992, after achieving a Master's degree with a thesis on a mid-fifteenth-century German painter, I embarked on a PhD dissertation on Rogier van der Weyden and the Master of Flémalle. It was submitted to the Freie Universität in 1996, and published as a book a year later. I then spent three years as a freelance art historian, working on commissions including the translation of Panofsky's Early Netherlandish Painting into German, which I completed with my good friend Jochen Sander. From 1999 to 2002, I served as an assistant curator at the Städel Museum in Frankfurt, where Bodo Brinkmann and I produced a scholarly catalogue of early German paintings that was published in two volumes in 2002 and 2005. Then came a brief period of time at the Gemäldegalerie Berlin, where I again worked on a catalogue of German paintings from the thirteenth to early fifteenth centuries.
In 2005 I became curator of Old Masters at the Kunstmuseum Basel. This proved to be a demanding but highly rewarding position; I immediately had to start work on two exhibitions: one on early Northern portrait paintings from the Princely Collections of Liechtenstein and the Kunstmuseum, held in 2006, and the other on the Basel period of Hans Holbein the Younger (chiefly curated by Christian Müller, head of the prints and drawings department). Yet although I thoroughly enjoyed my work in Basel, I could not resist the opportunity to assume responsibility for a collection of early Netherlandish and German paintings that is outstanding in terms of both quality and quantity. In consequence, I returned to the Gemäldegalerie Berlin in 2008 as curator of Northern European paintings before 1600.
The Gemäldegalerie is one of the leading collections of European pre-1800 paintings worldwide. My section includes about seventy Netherlandish works dating from before 1500 and nearly 180 from the sixteenth century, as well as approximately 260 early German and some early French paintings. This collection was largely built up in the nineteenth and early twentieth centuries by pioneering scholars of the paintings of Northern Europe such as Gustav Friedrich Waagen, Wilhelm Bode, and Max J. Friedländer. With respect to the fifteenth-century Netherlands, it comprises works by all the great masters, including three (maybe four) paintings by Jan van Eyck, three tripartite altarpieces by Rogier van der Weyden plus seven panels by him and by his workshop, two very large altarpieces by Hugo van der Goes, and two panels by Geertgen tot Sint Jans. Paintings dating from the sixteenth century include five by Gossart, two by Pieter Bruegel the Elder, several by Quinten Massys and Lucas van Leyden, and many more besides.
In a sense, I see myself as continuing the legacy of Friedländer. However, much has changed since the days of that eminent connoisseur, both in the position that museums occupy and in the curator's job description. It is scarcely possible today to make major acquisitions: indeed, it has been many decades since the gallery last acquired an early Netherlandish painting. Nonetheless, much can be done with the existing collections.
A task that is virtually the sole prerogative of the museum curator, and one that I find especially rewarding, is the rearrangement of the galleries. In 2009 I started with some smaller cabinets, and by 2013 I had completed a new hanging in all the early Netherlandish and German exhibition rooms. Rearranging is truly a creative and highly pleasurable activity. Most of all, however, it changes one's perception of the works: they often look different when transferred to a different location - maybe a room of a different size or height - and combined with different paintings than before. When rearranging the first rooms in 2009, we introduced showcases for small-sized paintings that enable visitors to approach to just a few centimeters from each work. This is a great improvement for panel paintings executed in minute detail, such as Van Eyck's Madonna in the Church, which had previously been displayed in deep, rather poorly-illuminated, alcoves. For the room containing these showcases, I decided to depart from the traditional arrangement by school, instead combining works from the Netherlands, Germany, and France. This meant that visitors can see a Crucifixion by Jan van Eyck or one of his assistants next to a Crucifixion in a landscape by Konrad Witz, a painter active in Basel around 1440 who was well trained in the principles of Eyckian art, possibly even in the Bruges master's workshop.
Preparing exhibitions is another challenging and rewarding aspect of our work, as every curator knows. When I came to the Gemäldegalerie, Jochen Sander of the Städel Museum and I were already working on an exhibition on Rogier van der Weyden and the Master of Flémalle that would bring together about forty-five works in Frankfurt and Berlin in 2008-09. In 2009, Friso Lammertse of the Museum Boijmans-Van Beuningen suggested that we produce an exhibition on pre-Eyckian art. This eventually took place in Rotterdam in 2012, entitled The Road to Van Eyck. We initially planned to also show the exhibition in Berlin, which unfortunately proved impossible. Several smaller studio exhibitions followed: The Ghent Altarpiece in Berlin 1820-1920 in 2014; in 2015-16 my colleague Michael Roth of the Kupferstichkabinett and I produced a show on paintings and drawings by Hans Holbein father and son, focusing especially on Holbein the Younger's Darmstadt Madonna and his Portrait of Georg Gisze. In 2016, when we celebrated the 500th anniversary of the death of Hieronymus Bosch, we presented our Bosch panel painting together with a number of Bosch-inspired works of the sixteenth century and - especially - alongside the Bosch drawings of the Berlin collection.
My favorite exhibition, however, is the one we produced in 2017-18. For this event, we succeeded in reuniting the wings of what is arguably Jean Fouquet's most important work, the Melun Diptych (ca. 1455) for the first time since 1937. Berlin owns the donor wing, while the KMSKA in Antwerp owns the corresponding wing with the Virgin Mary. I am currently working with my colleagues from the prints and drawings department, the sculpture collection, and the museum of applied arts on an exhibition of Late Gothic art to take place in 2020-21. All the exhibitions I have mentioned were preceded by in-depth technical and art-historical research, enabling us to present new findings in the accompanying publications.
Our most important current research project is the preparation of a scholarly catalogue of our fifteenth-century Netherlandish paintings, which will also include French works dating from that period. Katrin Dyballa, who has been appointed specifically to handle this project, is responsible for two-thirds of this catalogue. I will be contributing the rest, while several restorers are also involved. We hope to finish the manuscript in the course of 2020.
If you ask me to name my favorite work in the collection, I cannot give a definitive answer. I have a great fondness for many works in the Netherlandish, German, and French sections, besides which one's attitude towards individual objects naturally changes over time.
At present, I would say that Jan van Eyck's Madonna in the Church is very dear to me: hardly the most original choice, given that the painting is undoubtedly one of our highlights. However, I have been working on it recently and find myself once again astonished by its exceptional qualities as a work of art, the incredible acuteness of Jan's observation, and the painting's ceaselessly enigmatic character.
I have been a CODART member since 2005, but I have to confess that it was not until 2016 that I attended my first conference. The friendly atmosphere at the Madrid event and the open exchange with colleagues was truly an inspiring experience. I especially value the lack of emphasis on hierarchy at CODART conferences. It was therefore a pleasure and an honor to host CODART 22 at our museums in Berlin at the beginning of June 2019.
Stephan Kemperdick is Curator of Early Netherlandish and Early German Painting at the Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin. He has been a member of CODART since 2005.
[source: https--www.codart.nl/spotlights/stephan-kemperdick]
||door: Stephan Kemperdick
||taal: nl
||jaar: 1999
||druk: ?
||pag.: 140p
||opm.: hardcover|zo goed als nieuw|mét flap|formaat <A3
||isbn: 3-8290-2570-X
||code: 2:000460
--- Over het boek (foto 1): Rogier van der Weyden 1399/1400 - 1464 ---
Rogier van der Weyden was een Vlaamse kunstschilder die gerekend wordt tot de school der Vlaamse Primitieven. Hij zou opgeleid zijn in het atelier van Robert Campin, samen met onder meer Jacques Daret. Naast Jan van Eyck wordt Van der Weyden als de belangrijkste Vlaamse schilder van de 15e eeuw beschouwd.
[bron: https--www.bol.com]
De eerste typisch Nederlandse schilderkunst is de Vlaamse schilderkunst die ontstond aan het begin van de vijftiende eeuw. De eerste grote schilders, die van onzegbaar grote invloed waren op de hele Nederlandse schilderkunst van de eeuwen erna, zijn Jan van Eyck en Rogier van der Weyden. Rogier is altijd een beetje als de mindere van Van Eyck beschouwd, maar juist in deze tijd doet een aantal nieuwe publicaties recht aan het grote genie van deze laatste, die in zijn eigen tijd een meester van internationaal formaat was en opdrachten kreeg van alle groten der aarde. In dit boek wordt de fenomenale schilderkunst, die monumentaliteit aan minutieus geobserveerde details paart, van deze schilder uitgebreid behandeld. Zijn leven en werk wordt chronologisch onder de loep genomen; ieder werk wordt gedetailleerd beschreven, de compositie wordt bekeken, de technische kanten en verschillende aspecten van de voorstelling worden behandeld en het geheel wordt vergeleken met werk van tijdgenoten, vooral met dat van Van Eyck. Interessant zijn ook de argumenten over toeschrijving aan de meester zelf of aan zijn werkplaats. Het boek is vooral een informatief, leesbaar en toegankelijk en is geïllustreerd met afbeeldingen in kleur door de tekst heen van verschillend formaat en van behoorlijke kwaliteit. Bevat een kleine bibliografie en geen notenapparaat.
Anne Schulte Nordholt [bron: nbd biblion]
Rogier van der Weyden (aanvankelijk Frans: Roger de le Pasture) (Doornik, 1399/1400 - Brussel, 18 juni 1464) was een kunstschilder die gerekend wordt tot de school der Vlaamse Primitieven.
Hij zou opgeleid zijn in het atelier van Robert Campin, samen met onder meer Jacques Daret. Naast Jan van Eyck wordt Van der Weyden als de belangrijkste schilder van de 15e eeuw in de Lage Landen beschouwd. In zijn eigen tijd was Van der Weyden in heel Europa bekend, en hij kan wellicht als de invloedrijkste schilder van zijn eeuw worden beschouwd. Hij versmolt de stijl van zijn tijdgenoot Jan van Eyck en van zijn leermeester Robert Campin en voegde het nieuwe element 'emotie' toe aan de Vlaamse schilderkunst. In de zeventiende eeuw begon Rogiers roem langzaam te tanen en werd hij dikwijls met Brugge geassocieerd. Sinds zijn 'herontdekking' in de 19e eeuw bleef Rogier van der Weyden bij het publiek in de schaduw staan van schilders als Jan van Eyck en Hans Memling.
Biografie
Levensloop
Op 16 en 17 mei 1940 werden de archieven van Doornik gedeeltelijk vernietigd door Duitse bombardementen die bijna het ganse stadscentrum plat legden. Daardoor is het moeilijk om concrete gegevens terug te vinden over de afkomst en de opleiding van Rogier van der Weyden. Er is in de vakliteratuur dan ook heel wat geschreven hierover. De discussie is ook tamelijk complex en is opgebouwd uit een samenspel van archivarisch bronnenmateriaal en stijlanalyse. De verschillende feiten die de afgelopen anderhalve eeuw aan het licht zijn gebracht laten zich niet zonder een stevige argumentatie aan elkaar verbinden. Hier volgt een opsomming van de feiten zoals ze vandaag algemeen worden aanvaard.
Rogier van der Weyden zou omstreeks 1398-1400 in Doornik geboren zijn als zoon van Henri de le Pasture en Agnès de Watrelos. Zijn vader was een messenmaker en woonde in de Rue Roc Saint-Nicaise midden in het goudsmedenkwartier van Doornik. Zijn geboortedatum werd afgeleid uit twee bewaarde documenten. Een eerste van 21 oktober 1435 over een jaarrente die hij van de stad ontvangt en waarin hij 35 jaar oud werd genoemd: Au xxje jour d'octobre [1435]. - A maistre Rogier de le Pasture, pointre, fil de feu Henry, demorant à Brouxielles eagié de XXXV ans, de demoisielle Ysabel Goffart fille [de] Jehan, sa femme, eagié de XXX ans: x livres. A Cornille de le Pasture et Marguerite, sa suer, enffans dudit maistre Rogier, qu'il a de ladite demisielle Ysabiel, sa femme, ledit Cornille eagié de viij ans, et ladite Marguerite de iij ans: c solz. (Op 21 oktober 1435.- Aan meester Rogier de le Pasture, schilder, zoon van Henry, wonende in Brussel, 35 jaar oud, van mevrouw Ysabel Goffart dochter [van] Jehan, zijn vrouw, 30 jaar oud: x ponden. Aan Cornille de le Pasture en Marguerite, diens zuster, kinderen van de genoemde meester Rogier, die hij heeft bij de genoemde mevrouw Ysabiel, zijn vrouw, genoemde Cornille 7 jaar oud en Marguerite 2 jaar oud. Een tweede gelijkaardig document uit september 1441 noemt hem 43 jaar waaruit een geboortejaar van 1398 of 1399 kan afgeleid worden.
De vader van Rogier, Henry de le Pasture overleed tussen december 1425 en midden maart 1426, misschien aan de pestepidemie die in die tijd in Doornik woedde. Het ouderlijk huis werd, volgens een document van 18 maart 1426 waarin Rogier niet genoemd werd, verkocht aan Ernoul Caudiauwe, de aanstaande echtgenoot van Rogiers zuster Jeanne. Moeder en kinderen blijven in het huis wonen, de moeder had trouwens het vruchtgebruik toegewezen gekregen.
Voor of in 1427 was Rogier al gehuwd met Elisabeth (Ysabiel in het document van 1435) Goffaert, de dochter van een Brusselse schoenmaker. In het document betreffende de uitbetaling van een rente wordt voor zijn echtgenote de leeftijd van 30 jaar opgegeven, ze was dus 5 jaar jonger dan Rogier. In hetzelfde document worden twee kinderen vernoemd Cornille (Cornelis) acht jaar oud en Marguerite (Margaretha) 3 jaar oud. Er wordt ook gezegd dat hij in 'Brouxielles' (Brussel) verbleef. Het kan niet bewezen worden, maar sommige historici menen dat de echtgenote van Campin, Ysabiel de Stoquain en de moeder van Elisabeth of Ysabiel Goffaert, Cathelijne van Stockem, verwant waren en gezien ze dezelfde voornaam hadden was de echtgenote van Campin misschien de meter van Rogiers vrouw. Tussen 1437 en 1450 krijgt het paar nog twee kinderen Pieter en Jan.
Rogier woonde dus in 1435 al in Brussel waar hij in de jaren 1443-44 een woning kocht op de hoek van de Magdalenastraat en het Cantersteen. Uit een document van 2 mei 1436 blijkt dat hij in Brussel is aangesteld als stadsschilder. In een document uit datzelfde jaar 1436 komen we ook voor het eerst zijn vernederlandste naam 'van der Weyden' tegen, vernederlandsing van 'de le Pasture' ('het grazen' of 'het weiden').
Hij leefde in Brussel tot aan zijn dood. Dat hij een gezeten en welstellend burger was geworden mag blijken uit zijn lidmaatschap van de broederschap van Sint-Jacob-op-den-Coudenberg waar ook de leden van het Bourgondische hof en de stedelijke elite toe behoorden. Ook zijn echtgenote Ysabiel was lid van deze broederschap. Rogier van der Weyden overleed als een zeer welvarend man; hij werd begraven in de Kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele in de kapel van de heilige Catharina, die door de confrérie van St. Elooi, waartoe ook de schilders behoorden, werd gebruikt voor hun diensten. Op de grafplaat werd een lofdicht geplaatst dat in 1613 door de Leuvenaar Franciscus Sweertius in zijn Monumenta Sepulcralia Et Inscriptiones Publicae Privataeque Ducatus werd vermeld als:
M. Rogeri Pictoris celeberimmi
Exanimis saxo recubas Rogere sub isto
Qui rerum formas pingere doctus eras....
Rogiers zoon Pieter trad in de voetsporen van zijn vader en nam het atelier over na diens overlijden. Ook zijn kleinzoon Goswin werd schilder en werd tweemaal benoemd tot deken in het Antwerpse Sint-Lucasgilde. Zijn oudste zoon Cornelis was in 1449 ingetreden in het kartuizerklooster van Herne nadat hij aan de universiteit van Leuven was afgestudeerd als magister artium. Rogier schonk een schilderij met de Heilige Catharina aan het klooster. Als daarna in 1456 de kartuis van Scheut werd gesticht, schonk Van der Weyden een Kruisiging, het beroemde werk dat zich nu bevindt in het Escorial in San Lorenzo de El Escorial bij Madrid (inv. 10014602). Zijn dochter Margaretha stierf in 1450. Zijn jongste zoon Jan werd goudsmid.
Opleiding
Men weet niets met zekerheid over de opleiding van de jonge Rogier. Er zijn geen documenten die over zijn leertijd als jonge knaap handelen. Afgezien van de vernietiging van een deel van de archieven is dit niet verwonderlijk; het was pas vanaf november 1423 dat de gilden statutair verplicht werden meesters en leerjongens te registreren in de gildeboeken. Er zijn dus allerhande hypothesen gemaakt over de opleiding van de jeugdige Rogier maar zonder documentair bewijs blijven het gissingen.
De meeste kunsthistorici zijn het er vandaag wel over eens dat Rogier van der Weyden zijn eerste opleiding kreeg in de jaren 1410 in het atelier van Robert Campin die zich in 1406 in Doornik had gevestigd en in 1410 bourghesie (poorterschap) betaalde. Bij Campin zou in diezelfde periode ook de iets jongere Jacques Daret als leerjongen in opleiding zijn geweest. Daret werd leerjongen bij Campin in 1415 en woonde bij de meester vanaf 1418. Men veronderstelt dat dit ook het geval was voor Rogier. Deze these wordt ondersteund door de stilistische en iconografische eenheid van de werken van de drie meesters. Men stelt dat het bijna onmogelijk is dat dit het resultaat zou zijn van de korte periode tussen 1427 en 1432 waarin, volgens de documenten van het gilde van Doornik, Van der Weyden en Daret als leerling (apprentis) bij Campin werkten als laatste stap naar hun aanstelling als vrijmeester.
Op 17 november 1426 schenkt de stad Doornik vier kannen wijn aan een zekere 'maistre Rogier de le Pasture'. Het is echter niet duidelijk of dit document betrekking heeft op de schilder Rogier. Meestal werd de wijn als 'erewijn' aangeboden nadat een student ergens aan een universiteit in den vreemde een meestergraad (Magister) had behaald. Sommige auteurs hebben hieruit opgemaakt dat het om een naamgenoot van de schilder gaat. De meesten echter houden het bij dezelfde Rogier de le Pasture die voor hij zijn schildersopleiding in Doornik voltooide in Keulen of Parijs een meestertitel zou behaald hebben aan de universiteit. Dirk De Vos meent dat in het Doornikse de titel van 'maistre' ook gebruikt werd voor schilders die een hogere opleiding hadden gekregen in contrast met de zuivere ambachtslui. Hij vermeldt dat Robert Campin in alle documenten werd vermeld als 'maistre Campin' dit in tegenstelling tot andere Doornikse vrijmeesters die gewoon met hun naam werden vermeld. Een andere verklaring dan de universitaire magister-titel, en volgens Houtart en De Vos, een meer plausibele zou zijn dat Rogier al in 1426 de eretitel 'maistre' kreeg toegekend ook al had hij zich nog niet gevestigd als vrijmeester. De erewijn zou dan misschien geschonken zijn ter gelegenheid van zijn huwelijk met Ysabiel Goffaert.
In een document van de 5e maart van het volgende jaar 1427 is er sprake van een zekere Rogelet de le Pasture, geboortig van Doornik die in de leer gaat bij Robert Campin, bijna tegelijkertijd trouwens met Jacquelotte Daret, ene Willemet en Haquin de Blandin (in 1426). De term apprentis (leerjongen) had in Doornik een andere betekenis dan bij andere gilden zoals in Brugge, Gent en Antwerpen. Leerjongen was het laatste stadium voor men vrijmeester kon worden en de termijn was vastgelegd op vier jaar. In dit licht gezien was 27 jaar geen abnormale leeftijd om als apprentis ingeschreven te worden. We zien trouwens hetzelfde verloop bij Daret, maar van hem weten we dat hij tevoren ook al bij Campin als leerjongen in dienst was geweest. Ook het gebruik van de verkleinvormen voor de voornamen, Rogelet, Jacquelotte en Willemet is vrij normaal als het over leerlingen gaat, ongeacht hun leeftijd. Er is dus geen aanleiding om het gebruik van de naam 'Rogelet' te associëren met een tweede Van der Weyden zoals sommige auteurs in het verleden deden. Die stelling lijkt ondertussen volledig achterhaald.
Artistieke loopbaan
Meester in Doornik
Na de troebelen met de commune in Doornik en de terugkeer van de émigrés werd Robert Campin onder het nieuwe ultra conservatieve bewind in 1429 op 21 maart voor een eerste maal veroordeeld omdat hij een gildebroeder niet wilde beschuldigen, wat gezien werd als 'achterhouden van de waarheid' (pour oultraiges d'avoir célé vérité). Hij moest een bedevaart maken naar Saint-Gilles-du-Gard in de Provence, kreeg een boete van 20 pond en werd bovendien levenslang uitgesloten van alle publieke functies. De straf moet de tegenstanders van Campin niet voldoende geleken hebben want twee jaar later is er een nieuwe aanklacht tegen hem wegens jarenlang overspel met ene Leurence Polette. Hij wordt op 29 juli 1432 veroordeeld tot een jaar ballingschap.
Uit een document van 1 augustus 1432 blijkt dat Rogier de le Pasture op die datum, twee dagen na de veroordeling van meester Campin, als vrijmeester werd erkend: Maistre Rogier de le Pasture, natif de Tournay, fut reçue à le francise du mestier des paintres le premier jour d'aoust l'an dessudit. Deze inschrijving van Rogier als vrijmeester volgde dus onmiddellijk op de veroordeling van zijn meester Robert Campin wegens overspel. Het is trouwens opmerkelijk dat ook de andere apprentis van Campin kort daarop tot vrijmeester worden aangesteld, Willemet (geen familienaam gekend) op 2 augustus en Jacques Daret op 18 oktober. Dat het proces opgezet spel was kan blijken uit het feit dat de verbanning van Campin op 25 oktober werd opgeheven op voorspraak van de 'hertogin' van Henegouwen, Margareta van Bourgondië.
Na zijn aanstelling tot meester in 1432 bleef het stil rond Rogier tot hij zich in 1435 blijkbaar definitief in Brussel vestigde. Ook zijn collega Jacques Daret verliet Doornik in 1434 en vestigde zich tijdelijk in Atrecht. Rogiers verhuizing naar Brussel had wellicht te maken met de periode van onlusten en troebelen in Doornik tussen 1423 en 1435, maar de aanwezigheid van het Bourgondische hof in Brussel zal zeker een rol gespeeld hebben in de beslissing van de jonge meester. Ook na zijn verhuizing bleef Rogier van der Weyden goede contacten onderhouden met Doornik. In de rekeningen van de stad vinden we verschillende betalingen aan een 'maistre Rogier le pointre' voor werken die hij daar had uitgevoerd en ook het beroemde Braque-triptiek van ca. 1452-1453 was een opdracht van Catherine de Brabant uit Doornik. Uit de rekeningen van het gilde van 1463-1464 blijkt trouwens dat men hem in Doornik niet vergeten was: item payent pour les chandèles qui furent mise devant saint Luc, à cause de service Maistre Rogier de le Pasture, natyf de cheste ville de Tournay lequel demoroit à Brouselles.
Wat hij tussen 1432 en 1435 deed en waar hij toen verbleef is niet gedocumenteerd. Maar de meeste bronnen situeren de Kruisafneming die Rogier schilderde in opdracht van het Leuvense schuttersgilde voor de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-van-Ginderbuiten, nu in het Prado te Madrid, omstreeks 1435. Sommigen menen dat hij in Doornik bleef maar anderen plaatsen hem in Leuven, Brugge en Gent. Dirk De Vos situeert het atelier van Rogier van der Weyden zeer beslist in Doornik en baseert zich daarvoor onder meer op de uitgebreide werken die Rogier met medewerkers uitvoerde in de Margaretakerk waarvoor hij in de rekeningen vermeld werd als 'Maistre Rogier'. Dat hij niet alleen werkte, blijkt uit een rekening van de kerkfabriek over een traktatie voor de 'compagnons pointres de le maisme Rogier'. Waarschijnlijk schilderde Rogier ook nog op het einde van zijn Doornikse periode zijn eerste triptiek, een Annunciatie, mogelijk in opdracht van Oberto de Villa, een bankier uit Piëmont. Het werk wordt nu bewaard in het Louvre. Dit is het werk van Rogier waarin de invloed van Jan van Eyck het duidelijkst naar voren komt, hierna zal hij meer en meer zijn eigen weg gaan.
Brussel
Het eerste document waarin Van der Weyden als stadsschilder wordt genoemd dateert van 2 mei 1436. Het document somt een aantal maatregelen op die de stad Brussel nam omwille van de hachelijke financiële toestand ontstaan door de teloorgang van de lakenweverij. Onder meer wordt in het document gezegd dat de functie van stadsschilder na de dood van Rogier zal worden opgeheven. Normalerwijze was een stadsschilder belast met de organisatie van de jaarlijkse ommegang en de coördinatie van de werken daarvoor. Alleen daarmee was de man zes maanden bezig. Hij kreeg normalerwijze een jaarsalaris, een hoeveelheid wijn en ceremoniële kleding. Maar Rogier van der Weyden had een verschillend statuut en een andere opdracht. Hij werd waarschijnlijk door de magistraten van Brussel aangezocht en aangesteld voor de versiering van de nieuwe stadhuisvleugel waarvoor hij inderdaad voor de 'Gulden Kamer' of kleine rechtszaal De gerechtigheid van Trajanus en Herkenbald schilderde. Van deze vier monumentale gerechtigheidspanelen gingen er twee over keizer Trajanus en paus Gregorius de Grote en twee over Herkenbald. De werken werden spijtig genoeg vernield bij de beschieting van de stad door de Franse troepen in 1695. Rogier genoot een speciaal statuut want zijn kledijvergoeding stond op het niveau van de 'geswoerene cnapen' een hogere categorie dan die van de 'wercmeesteren' waartoe handwerkslieden normaal werden gerekend. Blijkbaar had hij ook bedongen dat zijn contract met de stad niet exclusief was en dat hij andere opdrachten mocht aannemen, wat ook een uitzondering was, maar een vaste vergoeding kreeg hij niet, hij werd betaald per prestatie.
Het atelier van Rogier van der Weyden
Aangezien hij in Brussel werkte moet Rogier ook ingeschreven geweest zijn in het schildersgilde van Brussel, maar er zijn geen documenten gevonden die dit nader toelichten. Van der Weyden had twee aanpalende woningen in de Magdalenasteenweg (of Guldenstraat) in de buurt van het Cantersteen. Waarschijnlijk was zijn atelier daar gevestigd. Rogier moet een hele reeks leerlingen gehad hebben, maar er zijn slechts twee verwijzingen naar assistenten of leerlingen teruggevonden in de archieven. De eerste gaat over een fooi voor zijn assistenten vanwege de kerkmeesters van Sint-Margaretha in Doornik en de tweede over een fooi van de abt van de Sint-Aubertusabdij van Kamerijk voor de 'ouvriers' bij het afleveren van een triptiek.
Een opmerkelijke leerling in het atelier was Zanetto Bugato die in de winter van 1460-1461 op last van Bianca Maria Visconti, de tweede vrouw van Francesco Sforza en hertogin van Milaan, bij Van der Weyden in de leer kwam. Blijkbaar waren er geregeld aanvaringen tussen deze leerling en Rogier waarbij zelfs de dauphin, de latere koning Lodewijk XI van Frankrijk, zou tussengekomen zijn om de gemoederen te bedaren. De hertogin van Milaan schreef op 7 mei 1463 een brief aan Rogier om hem te bedanken voor de opleiding van haar hofschilder.
Naar alle waarschijnlijkheid kreeg ook de tweede zoon van Rogier, Pieter die geboren werd omstreeks 1437, ook zijn opleiding in het atelier van zijn vader. Het was Pieter die na de dood van zijn vader het atelier overnam en verder leidde tot in 1516. Er is een goede kans dat Pieter van der Weyden ook verder werkte met de assistenten van zijn vader.
Ook Louis le Duc, een neef van Rogier, die zich in 1453 liet inschrijven als vrijmeester in het gilde van Doornik en in 1460 naar Brugge trok, had naar alle waarschijnlijkheid zijn opleiding genoten in het atelier van Rogier. Daarnaast zijn er nog drie anonieme meesters van wie men, op basis van hun stijl en techniek, aanneemt dat ze lange tijd in het atelier van Rogier van der Weyden hebben gewerkt. Dit zijn de Meester van de Sforzatriptiek, de Meester van de bewening van het Uffizi en de Meester van de Johannestriptiek. Kunsthistorici menen dat ze vrij zelfstandig konden werken in het atelier van Rogier, maar dat de werken onder zijn naam verkocht werden. Er zijn ongetwijfeld nog veel meer assistenten actief geweest in het atelier maar die in tegenstelling met de drie voornoemde niet volledig zelfstandig konden werken.
Sommigen menen dat ook Hans Memling als assistent in Rogiers atelier werkte; hij bleek alleszins het werk van Van der Weyden goed te kennen en het is een feit dat Memling zich op 30 januari 1465, dus enkele maanden na het overlijden van Rogier, als vrijmeester vestigde in Brugge. Volgens een inventaris opgesteld in 1516 bevond zich in de collectie van Margaretha van Oostenrijk een triptiek met een Man van Smarten geschilderd door Rogier van der Weyden met op de zijvleugels engelen geschilderd door 'maistre' Hans, vermoedelijk Hans Memling. Ook modern onderzoek met infraroodreflectografie van het werk van Memling en Van der Weyden zou aantonen dat de jonge Memling een grondige kennis had van de technieken van Rogier. Zoals het meestal gaat worden deze thesen en de duistere verwijzing van Vasari naar een zekere 'Ausse', door kunsthistorici vertaald als Hans, als Rogiers leerling in zijn uitgave van de Vite van 1550 door anderen betwijfeld.
Reis naar Italië
In 1450 reisde Rogier van der Weyden ter gelegenheid van het Heilig Jaar uitgeroepen door paus Nicolaas V naar Rome. Bartholomaeus Facius beschrijft in zijn De Viris Illustribus in 1456, dus heet van de naald, dat Rogier grote bewondering had voor de (nu verdwenen) fresco's van Gentile da Fabriano in de kerk van Sint-Jan van Lateranen. Facius, de Italiaanse humanist was in dienst van koning Alfons V van Aragón in Napels waar hij instond voor de opleiding van diens zoon, de latere Ferdinand I van Napels, en benoemd werd tot koninklijk geschiedschrijver. In zijn De Viris Illustribus beschreef hij slechts vier schilders, namelijk Gentile da Fabriano, Antonio Pisano (Pisanello), Jan van Eyck en Rogier van der Weyden. Hij vermeldt een aantal werken die Rogier in Italië zou geschilderd hebben, namelijk een Badende Dame in Genua, een Kruisafneming in Ferrara waar Lionello d'Este markgraaf was tot 1450 en twee Passietaferelen in Napels. Geen enkel van deze werken bleef bewaard. Na zijn reis zou hij in Brussel een Sacra Conversazione voor een Italiaanse opdrachtgever (de Medici's) hebben geschilderd, nu in het Städelsches Kunstinstitut in Frankfurt als Maagd met Kind en vier heiligen, inv. no. 850. Daarnaast zou ook de Lamentatie van Christus, nu in de Uffizi in Florence, van zijn hand zijn en eveneens geschilderd in opdracht van de Medici's. Dit werkt herneemt een thema van Fra Angelico, maar verder kan er weinig Italiaanse invloed in de werken toegeschreven aan Rogier van der Weyden aangetoond worden.
Portretten
Naast de religieuze werken van Rogier van der Weyden en zijn atelier, kennen we van hem ook een aantal portretten. De meeste van deze werken zijn tot stand gekomen na 1450 op één uitzondering na, het portret van een jonge vrouw, misschien zijn echtgenote Ysabiel Goffaert, dat geschilderd werd in zijn Doornikse periode tussen 1432 en 1435. De portretten kunnen we onderverdelen in twee soorten, enerzijds het gewone portret, anderzijds de devotionele portretten. Die devotionele portretten waren eigenlijk diptieken, waar op een paneel de geportretteerde opdrachtgever in gebed voor de heilige op het andere paneel de heilige zelf werd voorgesteld. In de ons bekende portretten was die heilige steeds een Madonna met Kind. Twee van die portretten kunnen nog als diptiek aangewezen worden, van de andere is de Madonna verloren gegaan. Evengoed zijn er een aantal Madonna's waarvan het bijhorende portret niet meer bestaat. Van die devotionele portretten zijn er slechts zeven mannenportretten en één vrouwenportret bewaard gebleven.
Naast de diptiek-portretten schilderde Rogier een aantal staatsieportretten van de Bourgondische hertog Filips de Goede, zijn echtgenote Isabella van Portugal en van leden van zijn familie en zijn hofhouding, maar ook van andere belangrijke personen. Zo zijn er onder meer portretten van Filips de Goede, Karel de Stoute, Antoon van Bourgondië en Filips van Croy.
Miniaturist
Het was niet abnormaal voor kunstenaars aan het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw dat ze zowel de schilderkunst op paneel als de miniatuurkunst beoefenden. Voorbeelden hiervan zijn legio, van Simon Marmion, Gerard David, Barthélemy van Eyck, Gerard Horenbout, Jacob van Lathem, Fra Angelico en nog vele anderen, weten we met zekerheid dat ze zowel met miniatuurschildering in tempera op perkament bezig waren als met het schilderen op paneel.
Ook voor Rogier van der Weyden is dit blijkbaar het geval geweest, alleszins is het algemeen aanvaard dat de frontispice met de opdrachtminiatuur van het eerste deel van de Chroniques de Hainaut door Rogier werd geschilderd. Deze Kronijken van Henegouwen werden door Filips de Goede besteld in 1446 om zijn rechten op Henegouwen een historische basis te geven. Filips wordt voorgesteld als de legitieme erfgenaam in een lange lijn van heersers, die zou teruggaan tot de Val van Troje. De boeken werden vertaald van het Latijn naar het Frans door Jean Wauquelin en verlucht door een plejade van miniaturisten. Het origineel, de Annales historiae illustrium principum Hannoniæ, was geschreven in het Latijn op het einde van de 14e eeuw door Jacques de Guise. De handschriften werden geschreven door de kopiist Jacotin du Bois op basis van de vertaling van Wauquelin.
De opdrachtminiatuur in het eerste deel werd waarschijnlijk geschilderd omstreeks 1448. Ook hiervoor is er weer geen documentair bewijs dat Rogier de miniatuur maakte, maar de stijl van het werk verwijst volgens de meeste kunsthistorici zeer duidelijk naar Van der Weyden. Verschillende van de personages op de miniatuur werden ook door Rogier van der Weyden geportretteerd, wat toelaat de portretten te vergelijken met de miniatuur. Dit was onder meer het geval voor Filips de Goede zelf, voor kanselier Nicolas Rolin (de man in het blauw rechts van Filips) die ook geportretteerd werd op Het Laatste Oordeel in het Hôtel Dieu in Beaune en voor bisschop Jean Chevrot (in het rood naast Rolin) die voorkomt op de triptiek van de Zeven Sacramenten (KMSKA). Het eerste portret van de hertog, waarvan alleen kopieën bewaard zijn, moet geschilderd zijn voor de miniatuur. Dit laat veronderstellen dat Rogier de opdracht kreeg voor de miniatuur omdat de hertog tevreden was over het eerdere portret. De miniatuur fungeert als een groepsportret van Filips de Goede met zijn hofraad.
Er zijn geen andere miniaturen van de hand van Rogier bekend. Miniatuurkunst wordt over het algemeen gezien als zeer verschillend van de paneelschilderkunst, maar dit werk komt qua afmetingen (148 x 197 mm) overeen met de kleinste paneeltjes die Rogier geschilderd heeft, zoals de Tronende Madonna in een nis, en was dan ook geen probleem voor de Rogier. De techniek van schilderen met tempera op perkament is uiteraard sterk verschillend van de paneelschildering maar ook dit stelde blijkbaar geen problemen voor de meester, integendeel, de uitvoering bewijst de grote deskundigheid van de meester. Men gaat er in de huidige stand van zaken in het onderzoek trouwens van uit dat Rogier van der Weyden waarschijnlijk al in het atelier van Robert Campin met de miniatuurkunst in aanraking kwam.
Werken
...
[bron: wikipedia]
Worth Purchasing [2019-09-12]
A very good survey work. The illustrations are top quality, plentiful and well captioned. The text gives sufficient detail for such a brief survey. Now out of print and available infrequently.
Art Booklover [bron: https--www.amazon.nl]
... format of this book as well as the very fine quality of the reproductions was outstanding [2017-12-09]
The format of this book as well as the very fine quality of the reproductions was outstanding. These are what I look for in a fine art book. These are a must with a rare master like Van Der Weyden.
Art Book Fanatic [bron: https--www.amazon.nl]
Beautiful [2013-03-15]
Although the color illustrations are excellent, I was slightly disappointed in the fact that many works were not actually originals but only of the school of rosier van der Weyden
foxx [bron: https--www.amazon.nl]
Rogier V book [2016-12-06]
book in great shape, love it
Ron L [bron: https--www.amazon.nl]
Lovely [2016-02-08]
The 'masters of' series never disappoints. I am an avid collector of art books, and I find the illustrations in these books to be tremendous. It is also really difficult to find monographs of some of them, like Rogier. So, I'm grateful they exist.
Scott Smithson [bron: https--www.amazon.nl]
--- Over (foto 2): Stephan Kemperdick ---
Dr. Stephan Kemperdick Curator of Early Netherlandish and Early German Painting, Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin in Berlin, Germany
[source: https--www.codart.nl/guide/curators/stephan-kemperdick]
Dr. Stephan Kemperdick
Function: Curator (Gemäldegalerie)
Institution: Gemäldegalerie
Focus|Responsibilities|Projects: 13th to 16th-century painting from north of the Alps, Late Gothic art
Vita
Since 12/2007 - Curator of German, Netherlandish, and French Paintings before 1600, Gemäldegalerie Staatliche Museen zu Berlin
4/2005 until 11/2007 - Curator of Old Master Paintings Kunstmuseum Basel
8/2003 until 3/2005 - Contract of work for a scholarly catalogue of German and Bohemian painting 1230-1430, Gemäldegalerie Berlin, financed by the Getty Fooundation, Los Angeles
6/1999 until 8/2002 - Assistant curator at the Städel Museum, Frankfort on the Main, for work on a critical catalogue of German paintings until 1550, financed by Deutsche Forschungsgemeinschaft
5/1997 until 4/1999 - Contract of work for participating in the catalogue of the Speck von Sternburg Foundation, Museum of Fine Arts, Leipzig
5/1996 - Graduation Dr. phil at the Freie Universität, Berlin
12/1992 until 12/1995 - Working on a PhD dissertation on the "Master of Flémalle"
5/1992 - Graduation Magister in art history, Freie Universität, Berlin
2/1987 until 2/1991 - Studying art history in Bochum and, from 2/1988 on, at the Freie Universität, Berlin
10/1983 until 2/1987 - Studying art at the Academy of Fine Arts, Düsseldorf
Membership
- Since 2018: Member of the Programme Commission of CODART (Curators of Dutch Art)
- Since 3/2015 Member of the advisory committee of the Deutscher Verein für Kunstwissenschaft, responsibility: Medieval painting
Publications
- Stephan Kemperdick: "Jan van Eyck's Madonna in a Church and its artictic Legacy", in: M. Martens, T-H. Borchert, J. Dumolyn et al. (eds.), Van Eyck. An Optical Revolution, Ghent 2020, pp. 260-283.
- Stephan Kemperdick (ed.): Jean Fouquet. The Melun Diptych, exh. cat. Berlin, Gemäldegalerie 2017-2018, Petersberg 2017
- Stephan Kemperdick and Johannes Rößler (eds.): The Ghent Altarpiece of the Brothers van Eyck. History and Appraisal, exh. cat. Berlin, Gemäldegalerie 2014/15, Petersberg 2014.
- Stephan Kemperdick and Jochen Sander (eds.): The Master of Flémalle and Rogier van der Weyden, exh. cat. Frankfurt, Städel Museum/Berlin, Gemäldegalerie 2008/09.
[source: https--www.smb.museum/en/about-us/staff/detail/stephan-kemperdick]
Curator in the Spotlight:
Stephan Kemperdick Curator of Early Netherlandish and Early German Painting, Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin in Berlin (August 2019)
I was born in Düsseldorf on the Rhine, a hotspot of contemporary art in post-war Western Germany. So, when I developed an interest in painting, as many people do in their teenage years, the art of the twentieth century was virtually all I knew. In 1983, after finishing school and civilian service, I applied to the Kunstakademie, the renowned academy of fine arts in Düsseldorf, and embarked on a course there with the intention of becoming an artist. As time went on, however, I developed a growing interest in the history of modern art, and as the prospect of making my own art came to seem less and less meaningful to me, I started instead, four years later, on an art history course at Bochum University.
In 1988 I went to what was then West Berlin to finish my studies, and it was there that I finally discovered the Old Masters, through classes at the Freie Universität and by visiting the collections of the Staatliche Museen. Their works struck me as an exciting alternative to the predominant twentieth-century art, which seemed to me to have reached saturation point: it was omnipresent, endlessly regurgitated in exhibitions and the media. Ever since then, my interests have focused on the art and architecture of the past, in particular of the Middle Ages and Renaissance in Northern Europe.
Stephan Kemperdick in front of Hugo van der Goes' The Monforte Altarpiece, ca. 1470
Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin
In 1992, after achieving a Master's degree with a thesis on a mid-fifteenth-century German painter, I embarked on a PhD dissertation on Rogier van der Weyden and the Master of Flémalle. It was submitted to the Freie Universität in 1996, and published as a book a year later. I then spent three years as a freelance art historian, working on commissions including the translation of Panofsky's Early Netherlandish Painting into German, which I completed with my good friend Jochen Sander. From 1999 to 2002, I served as an assistant curator at the Städel Museum in Frankfurt, where Bodo Brinkmann and I produced a scholarly catalogue of early German paintings that was published in two volumes in 2002 and 2005. Then came a brief period of time at the Gemäldegalerie Berlin, where I again worked on a catalogue of German paintings from the thirteenth to early fifteenth centuries.
In 2005 I became curator of Old Masters at the Kunstmuseum Basel. This proved to be a demanding but highly rewarding position; I immediately had to start work on two exhibitions: one on early Northern portrait paintings from the Princely Collections of Liechtenstein and the Kunstmuseum, held in 2006, and the other on the Basel period of Hans Holbein the Younger (chiefly curated by Christian Müller, head of the prints and drawings department). Yet although I thoroughly enjoyed my work in Basel, I could not resist the opportunity to assume responsibility for a collection of early Netherlandish and German paintings that is outstanding in terms of both quality and quantity. In consequence, I returned to the Gemäldegalerie Berlin in 2008 as curator of Northern European paintings before 1600.
The Gemäldegalerie is one of the leading collections of European pre-1800 paintings worldwide. My section includes about seventy Netherlandish works dating from before 1500 and nearly 180 from the sixteenth century, as well as approximately 260 early German and some early French paintings. This collection was largely built up in the nineteenth and early twentieth centuries by pioneering scholars of the paintings of Northern Europe such as Gustav Friedrich Waagen, Wilhelm Bode, and Max J. Friedländer. With respect to the fifteenth-century Netherlands, it comprises works by all the great masters, including three (maybe four) paintings by Jan van Eyck, three tripartite altarpieces by Rogier van der Weyden plus seven panels by him and by his workshop, two very large altarpieces by Hugo van der Goes, and two panels by Geertgen tot Sint Jans. Paintings dating from the sixteenth century include five by Gossart, two by Pieter Bruegel the Elder, several by Quinten Massys and Lucas van Leyden, and many more besides.
In a sense, I see myself as continuing the legacy of Friedländer. However, much has changed since the days of that eminent connoisseur, both in the position that museums occupy and in the curator's job description. It is scarcely possible today to make major acquisitions: indeed, it has been many decades since the gallery last acquired an early Netherlandish painting. Nonetheless, much can be done with the existing collections.
A task that is virtually the sole prerogative of the museum curator, and one that I find especially rewarding, is the rearrangement of the galleries. In 2009 I started with some smaller cabinets, and by 2013 I had completed a new hanging in all the early Netherlandish and German exhibition rooms. Rearranging is truly a creative and highly pleasurable activity. Most of all, however, it changes one's perception of the works: they often look different when transferred to a different location - maybe a room of a different size or height - and combined with different paintings than before. When rearranging the first rooms in 2009, we introduced showcases for small-sized paintings that enable visitors to approach to just a few centimeters from each work. This is a great improvement for panel paintings executed in minute detail, such as Van Eyck's Madonna in the Church, which had previously been displayed in deep, rather poorly-illuminated, alcoves. For the room containing these showcases, I decided to depart from the traditional arrangement by school, instead combining works from the Netherlands, Germany, and France. This meant that visitors can see a Crucifixion by Jan van Eyck or one of his assistants next to a Crucifixion in a landscape by Konrad Witz, a painter active in Basel around 1440 who was well trained in the principles of Eyckian art, possibly even in the Bruges master's workshop.
Preparing exhibitions is another challenging and rewarding aspect of our work, as every curator knows. When I came to the Gemäldegalerie, Jochen Sander of the Städel Museum and I were already working on an exhibition on Rogier van der Weyden and the Master of Flémalle that would bring together about forty-five works in Frankfurt and Berlin in 2008-09. In 2009, Friso Lammertse of the Museum Boijmans-Van Beuningen suggested that we produce an exhibition on pre-Eyckian art. This eventually took place in Rotterdam in 2012, entitled The Road to Van Eyck. We initially planned to also show the exhibition in Berlin, which unfortunately proved impossible. Several smaller studio exhibitions followed: The Ghent Altarpiece in Berlin 1820-1920 in 2014; in 2015-16 my colleague Michael Roth of the Kupferstichkabinett and I produced a show on paintings and drawings by Hans Holbein father and son, focusing especially on Holbein the Younger's Darmstadt Madonna and his Portrait of Georg Gisze. In 2016, when we celebrated the 500th anniversary of the death of Hieronymus Bosch, we presented our Bosch panel painting together with a number of Bosch-inspired works of the sixteenth century and - especially - alongside the Bosch drawings of the Berlin collection.
My favorite exhibition, however, is the one we produced in 2017-18. For this event, we succeeded in reuniting the wings of what is arguably Jean Fouquet's most important work, the Melun Diptych (ca. 1455) for the first time since 1937. Berlin owns the donor wing, while the KMSKA in Antwerp owns the corresponding wing with the Virgin Mary. I am currently working with my colleagues from the prints and drawings department, the sculpture collection, and the museum of applied arts on an exhibition of Late Gothic art to take place in 2020-21. All the exhibitions I have mentioned were preceded by in-depth technical and art-historical research, enabling us to present new findings in the accompanying publications.
Our most important current research project is the preparation of a scholarly catalogue of our fifteenth-century Netherlandish paintings, which will also include French works dating from that period. Katrin Dyballa, who has been appointed specifically to handle this project, is responsible for two-thirds of this catalogue. I will be contributing the rest, while several restorers are also involved. We hope to finish the manuscript in the course of 2020.
If you ask me to name my favorite work in the collection, I cannot give a definitive answer. I have a great fondness for many works in the Netherlandish, German, and French sections, besides which one's attitude towards individual objects naturally changes over time.
At present, I would say that Jan van Eyck's Madonna in the Church is very dear to me: hardly the most original choice, given that the painting is undoubtedly one of our highlights. However, I have been working on it recently and find myself once again astonished by its exceptional qualities as a work of art, the incredible acuteness of Jan's observation, and the painting's ceaselessly enigmatic character.
I have been a CODART member since 2005, but I have to confess that it was not until 2016 that I attended my first conference. The friendly atmosphere at the Madrid event and the open exchange with colleagues was truly an inspiring experience. I especially value the lack of emphasis on hierarchy at CODART conferences. It was therefore a pleasure and an honor to host CODART 22 at our museums in Berlin at the beginning of June 2019.
Stephan Kemperdick is Curator of Early Netherlandish and Early German Painting at the Gemäldegalerie, Staatliche Museen zu Berlin. He has been a member of CODART since 2005.
[source: https--www.codart.nl/spotlights/stephan-kemperdick]
Zoekertjesnummer: m2202842174
Populaire zoektermen
rogier van der weyden in Boekens lands gloriephilippe vandenberg in Beeldendkunstboeken in BeeldendBeeldend Boekenmarthe in Beeldendliliane in Beeldendnick ervinck in Beeldenddodeigne in Beeldendschmalzigaug in Beeldendrik wouters in Beeldendkunst bronzen in Beeldendvictor servranckx in Beeldendhenri lannoye in Beeldendkarel dierickx in Beeldendhubert malfait in Beeldendcalder in Beeldenddrybergh in Beeldendhugo in Beeldendtrekhaak bmw 3 in Auto-onderdelennissan qashqai bumper in Auto-onderdelenbox sport in Sport en Fitnesstriplex in Hout en Plankentrainingsbank gewichten in Sport en Fitness