Ishtar|Rose Gronon Bellefroid D/1974/0201/6

€ 16,00
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,78
300sinds 8 jan. '25, 08:58
Deel via
of

Kenmerken

ConditieZo goed als nieuw
HerkomstBelgië
Jaar (oorspr.)1974
Auteurzie beschrijving

Beschrijving

||boek: Ishtar||De Clauwaert

||door: Rose Gronon Bellefroid

||taal: nl
||jaar: 1974
||druk: ?
||pag.: 164p
||opm.: hardcover|zo goed als nieuw|mét flap

||isbn: D/1974/0201/6
||code: 1:001649

--- Over het boek (foto 1): Ishtar ---

Ishtar of Esther is de hoofdfiguur van een gelijknamig oudtestamentisch Bijbelboek. Zij was een Joods weesmeisje, nicht en pleegkind van haar oom Mordochai.

Om haar biezondere schoonheid wordt zij door de Perzische vorst Achaswerosh in het koninklijk paleis opgenomen en neemt er de plaats in van zijn verstoten gemalin Wasjti.

Als Hamman, de hoogste ambtenaar aan het hof, bemerkt dat hij door haar oom Mordochai genegeerd wordt, ontsteekt hij in een felle woede en besluit niet alleen hem te doden, maar ook heel het jodenvolk uit te roeien.

Ishtar voorkomt echter de moordzuchtige plannen van Hamman. Hij zal aan de galg hangen die hij voor Mordochai bestemd had en zij krijgt voor de joden verlof om op de 13e Adar 75.000 Perzen af te maken.

Ter herinnering aan hun wonderbare bevrijding zouden de joden het Poerimfeest zijn gaan vieren.

Volgens verscheidene geschiedkundige bronnen zou dit verhaal op authentieke feiten berusten. Maar hoe komt deze wereldlijke intrige in de Bijbel? En wie waren al die mensen?

Het schijnt nu weer mode te zijn geworden om zich door een massamoord van zijn tegenstanders te bevrijden. Langs welke kromme wegen wordt zo'n plan bedacht, aanvaard en uitgevoerd?

En onder de felbelichte, bijna heroïsche motieven moeten andere beweegredenen schuilgaan. Welke?

Op deze en nog vele andere vragen zoekt Rose Gronon een antwoord.

Wie De Ramkoning las, weet hoe de schrijfster een legendarisch gegeven, kan herscheppen tot een aangrijpend werk, waarin de lezer zichzelf en zijn tijd herkent. Ishtar is, net als De Ramkoning, een magistraal epos.

[bron: flaptekst]

[2016-09-20]

Alternatieve versie van het Boek Esther uit de Tenach (de basis voor het Joodse poeriem feest), gebaseerd op de theorie dat het Boek Esther is gebaseerd op een nog veel oudere Babylonische overlevering. Verteld vanuit het gezichtspunt van de vrouw van Haman. Historisch (bewust) onjuist, maar als een op zichzelf staande vertelling boeiend genoeg.

Eline Walda [bron: https--www.goodreads.com]

Rose Gronon [2005-08-00]

1. Biografie

Rose Gronon werd als Marthe Bellefroid op 16 april 1901 geboren in Antwerpen. De Bellefroids stamden uit een oud hugenotengeslacht. Guillaume Bellefroid, Marthes vader, was tolbeambte. Thuis gedroeg hij zich autoritair en dictatoriaal en stelde excessief hoge eisen aan zijn enig kind.

Haar schrijversnaam ontleende Gronon aan grootmoeder van moederszijde, Eugénie Gronon, een Parijse die met de Waals-Brabantse hoefsmid Bernard Dandois getrouwd was. Na het overlijden van haar echtgenoot ging zij inwonen bij het gezin van haar zoon Guillaume. Marthe was daar getuige van de vijandschap die tussen de gezinsleden heerste.

Als kind uit een franskiljons gezin doorliep Gronon haar middelbare studies in Antwerpen in het Frans. Daarna volgde zij een opleiding tot letterkundige regentes. Na het beëindigen van haar studie in 1920 gaf zij les op enkele lagere scholen in de Antwerpse volkswijk de 'Seefhoek'. In 1930 werd zij lerares op de normaalschool van haar stad. Daar begon zij in 1933 een relatie met een gehuwde man, die ze (naar Rodion Raskolnikow uit Dostojevski's Misdaad en straf) 'Rodja' zou blijven noemen. De relatie, die dertig jaar duurde, leidde nooit tot een huwelijk. Omdat zij tijdens de bezetting in de jaren 1940-1944 een benoeming aanvaardde, werd zij na de bevrijding zonder wedde en zonder pensioen uit het onderwijs weggestuurd. Ze kon toen aan de slag bij uitgeverij De Sikkel, waar ze werkte tot 1950. Eind jaren veertig werd de 'onderwijszaak' geregeld en in 1951 - ze was toen vijftig - is ze op pensioen gesteld.

De vroegste teksten van Rose Gronon verschijnen vanaf eind 1929 in Franstalige kranten en tijdschriften. In de tweede helft van de jaren dertig worden onder eigen naam en in het Frans haar eerste drie verhalenbundels uitgebracht. Bij de publicatie van Le livre d'Amd (1951) gebruikt de schrijfster voor het eerst het pseudoniem Rose Gronon. Opmerkelijk is dat het boek onmiddellijk in het Duits vertaald wordt. Nog slechts bij uitzondering doet zij afstand van haar pseudoniem. Dat is het geval voor haar bijdragen aan het gezinsblad Vrouw en Huis, waarvoor ze als Bella (van) Wildert in de jaren zestig informatieve artikelen en kinderverhalen schrijft. Maar ook op het omslag van de 'late' Franse roman Le peilt cheval blanc (1956) - die in Zwitserland verschijnt wanneer de schrijfster al volop in het Nederlands werkt en denkt - vermeldt ze nog een keer haar eigen naam. Filip de Pillecijn had er Rose Gronon al in 1954 van weten te overtuigen in het Nederlands te schrijven. Via hem zal haar werk verder onderdak krijgen bij Boekengilde De Clauwaert. De schrijfster is de uitgeverij, die op de Vlaamse markt gericht is en geen internationale belangstelling heeft, haar hele leven trouw gebleven.

Heel jong al was Rose Gronon gefascineerd door de geschiedenis. Ze documenteerde zich grondig over de periodes waarin ze haar werk wilde situeren. Enkele keren per jaar ondernam zij reizen, bijna altijd in functie van haar werk. Soms schreef zij over die reiservaringen bovendien in kranten of tijdschriften, zoals De Standaard, Gazet van Antwerpen, Spectator...

Rose Gronon zag haar werk in de loop der jaren bekroond met de literatuurprijs van Hilvarenbeek voor Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1959), met de prijs voor dramatische literatuur van de Vlaamse gemeenschap voor het luisterspel Het veer te Corvey (1965), en met de literatuurprijs voor scheppend proza van de provincie Antwerpen voor De Ramkoning (1965). In 1973 kreeg ze de premie voor letterkunde van de provincie Antwerpen voor haar gehele oeuvre.

De schrijfster overleed op 16 september 1979 aan de gevolgen van een hersenbloeding die haar zes weken eerder thuis had getroffen. Zoals ze het had gewenst, werd ze onder een eenvoudig houten kruis begraven op het kerkhof van Wildert (bij het Belgische Essen). In 1981 is in dezelfde gemeente het Rose Grononpad ingewandeld.

2. Kritische beschouwing

Thematiek / Relatie leven/werk

Het werk van Rose Gronon heeft een sterke biografische verankering. Met enige restrictie kan gesteld worden dat haar schrijverschap gegroeid is uit de traumatiserende ervaringen waarmee ze als klein meisje en als jonge vrouw te maken kreeg. Het isolement van het onbegrepen kind Marthe eerst en de onvervuld gebleven passionele liefde van de ongehuwde dertiger later, hebben hun neerslag gevonden in de belangrijkste karakteristiek uit haar werk, de fundamentele eenzaamheid. Beide aspecten van haar persoonlijke leven zijn terug te vinden in enkele van de belangrijkste motieven. Zo blijkt de verlatenheid van het kind in haar werk haast doorlopend gekoppeld aan de extreme bekrompenheid van de wereld van de volwassenen. De combinatie van die elementen is duidelijk weer te vinden in de novelle De reis (1966). Het is het relaas van een weektrip door de Ardennen, culminerend in de onverdiende klap die de kleine Justine van haar vader krijgt. Lucide doorziet het kind de kleinzielige poging van het burgermannetje om zich tegenover de buitenwereld, die hem verplettert, te rehabiliteren. Later komt de auteur op het gebeuren terug in het postume Laatste tocht (1985), waarin de hoofdfiguur naar het Ardense dorpje Marbais weerkeert en er furieus met het verleden afrekent. Ook in ander werk van Gronon worden variaties op het thema van 'het eenzame kind in een hem vijandige wereld' uitgetekend: in Het land Mordor (1973) bijvoorbeeld dat uit een reis naar Turkije en de lectuur van Tolkien ontstond en in De groene dijk (1955), waarvoor is doorgedacht op de calvinistische predestinatieleer. De scherpste confrontatie tussen de sferen van het kind en die van de volwassenen vindt wellicht plaats in de roman Iokasta (1970). Het lijdt geen twijfel dat uitgerekend deze roman - waarin de kleine Louise het kortzichtig doen en laten van haar ooms en tantes rapporteert - een nadrukkelijke biografische inslag heeft. De hallucinante figuur van tante Stéphanie vooral, die alles en iedereen offert aan haar uiteindelijk zelfverterend egoïsme, is op jeugdervaringen van de schrijfster geïnspireerd.

De bladzijden uit dit 'familiealbum' maken tevens duidelijk hoe het motief van het kinderlijk isolement niet zelden ook al raakt aan het tweede, dat van de onvervulbaarheid van de liefde. Beide motieflijnen worden harmonisch met elkaar verweven in het verhaal 'De Indische halsdoek' (uit Het glazen karveel, 1988) over een vijftienjarig meisje. De introverte Mit geeft daarin haar onuitgesproken liefde voor de bakkerszoon Romein op, om diens net zo hopeloze liefde voor een andere vrouw toch nog enige ruimte te gunnen. 'De Indische halsdoek' blijkt de ultieme drager van de onmogelijkheid tot realisatie van het geluk. Slechts hoogst zelden trouwens komt in het werk van Rose Gronon een harmonieuze relatie voor tussen man en vrouw.

De vroege novelle Anne-Marie de Wuestenraedt (1939) - geschreven tijdens de eerste jaren van Gronons relatie met Rodja - lijkt voor het titelpersonage even beloften in te houden met betrekking tot een laat en niet meer verwacht geluk. Maar in het gewelddadige slot van de geschiedenis komen zowel de angst voor het onbestendige van de passie als gevoelens van wraak tegenover diegenen die haar geluk bedreigen naar voren. Dat Rose Gronon in het personage van Anne-Marie nogal expliciet haar eigen problematiek heeft doorgelicht, staat buiten kijf. Drie decennia later lijkt De Roodbaard (1965) - waarin Odysseus na een jarenlang verblijf bij de 'Moeder' een einde maakt aan zijn twijfel en terugkeert naar zijn vrouw Penelope - opnieuw nauw aan te sluiten bij de realiteit van de auteur. Ook in het leven van Marthe Bellefroid wordt een periode afgesloten, en de indruk ontstaat dat de schrijfster met de novelle haar persoonlijke verwachtingen definitief heeft begraven.

Kort na Anne-Marie de Wuestenraedt reeds sluipen in Gronons mannelijke personages de Hamletiaanse twijfel, de lafheid en de wankelmoed, die hen verder het hele oeuvre door zullen blijven typeren. Is Simone della Verna uit Orso (1954) - een roman die gesitueerd is in het woelige veertiende-eeuwse Italië - nog ongenuanceerd daadkrachtig en enkel zwak in de liefde voor zijn broer Gianmaria, dan blijkt dat niet meer het geval met Claudius, het hoofdpersonage uit De Gyldenlöve Saga (1956). Hij vooral wordt in dit hoog-romantische boek over rondreizende komedianten geregeerd door angst en twijfel. In Sarabande (1957) - gesitueerd in het zeventiende-eeuwse Antwerpen - gaat Johan, de hoofdfiguur, aan het onvermogen tot handelen ten onder. Hasso van Bodman, de hoofdpersoon uit het gelijknamige boek (1966), wordt door zijn zuster Ute als wraakengel door het middeleeuwse Europa gezonden, maar aarzelt zo lang dat de vergelding alle zin verliest. De onbeslistheid van het titelpersonage speelt opnieuw een beslissende rol in de ontknoping van Pentheus (1969), een subjectieve hertaling van de Dionysosmythe. Zelfs Cervantes profileert zich in De man die Miguel heette (1963) als een innerlijk verscheurde figuur.

Dat in het werk van Rose Gronon zo vaak (in Orso, Ik zal leven, De heks, De Gyldenlöve Saga...) twee niet enkel fysiek, maar vooral geestelijk sterk met elkaar verbonden broers voorkomen, kan nauwelijks toeval zijn. Eén van beiden wordt vaak door trouw gedreven, offert zich op, verdwijnt en zadelt de ander met schuldgevoelens op. Onvermijdelijk intensifieert het procédé de twijfel en ontoereikendheid in de achterblijvende figuur. Wezenlijk blijken deze mannelijke karakters dus allemaal verwanten van elkaar. Ze lijken op de vader van Marthe Bellefroid of vertonen trekken van de minnaar die haar heeft teleurgesteld. Veel principiëler, doch bijna altijd verteerd door gevoelens van haat en wrok, zijn de vrouwelijke personages. De meest extreme is Klytaimnestra uit De Ramkoning (1962), een roman waarin de ikfiguur de moord op haar echtgenoot Agamemnoon tracht te rechtvaardigen in een flashback die het hele boek omvat. Maar nagenoeg alle andere vrouwelijke personages uit Gronons oeuvre zijn in zekere zin ook zusters van de Griekse koningin. Dat geldt voor de bijbelse Ishtar uit het gelijknamige boek (1974) en zeker voor het titelpersonage uit het donkere Ballade van doña Maria de Alava (1963). Als courtisane aan het Spaanse hof wacht ze jarenlang haar moment af van wraak op de koning, die om politieke redenen heeft toegestaan dat de zoon die ze van hem had, werd omgebracht. Amanda uit de novelle Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1958), Ute (Ik, Hasso van Bodman) en de majestueuze Stéphanie (Iokasta, 1970) zijn echter evenzeer door rancune en wraak gedreven personages met een geweldige présence. In de consequentie van hun gedrag worden ze eerder indrukwekkend dan eerbiedwaardig. Lijken ze monolieten van zelfverzekerde onverdraagzaamheid, in wezen willen ze - na een hevige maar kortstondige passie - geen van allen nog liefhebben zodat ze ook nooit meer kwetsbaar zijn.

Acht jaar voor haar dood - ze zou nadien nog een roman en een novelle schrijven - leek Rose Gronon met de novelle Venetiaanse herfst (1971) de vervulling van een wensdroom te hebben willen verwoorden. Op haar levensavond komt voor het hoofdpersonage Mathilde daarin een soort sublimatieproces op gang: bitterheid en ontgoocheling ebben van lieverlede weg en maken plaats voor overgave en berusting bij het naderende einde.

Het werk van Gronon kan dan ook in hoge mate als therapeutisch beschouwd worden. Hoezeer dat het geval is, blijkt uit het motto van Iokasta: 'Ze [de dagen] wegen zo zwaar. Daarom wil ik ze opnemen, één voor één. Wie weet? De winterwind grijpt ze in zijn klauwen. Zijn adem gaat over hun boosaardigheid, hij jaagt ze als dorre bladeren uit mekaar. Ik blijf bevend achter. Bevend - en eindelijk vrij?'

Techniek

Marcel Janssens heeft erop gewezen (in zijn Feestrede Rose Gronon) dat de basis van het oeuvre van Gronon in feite novellistisch is. Ook in haar romans immers vertrekt de schrijfster van een crisispunt (of innerlijke conflictsituatie) van waaruit het verhaal - dat in verklaring en afwikkeling onverbrekelijk verbonden blijft met dat motorisch moment - zich dan ontwikkelt. Dat Gronons romans dikwijls gegroeid zijn uit een beknoptere synopsis - en misschien zelfs oorsponkelijk als novelle geconcipieerd waren - werd duidelijk toen kort na haar dood in de nalatenschap oudere, maar vooral ook veel kortere Franse versies van een aantal romans werden teruggevonden. Dat Rose Gronon haar chef-d'oeuvre De Ramkoning oorspronkelijk zag als een novelle, heeft ze overigens verteld aan José de Ceulaer. Het novellistisch karakter van haar werk brengt een frequent gebruik mee van de flashback: wanneer je van een crisispunt vertrekt, dan moet je wel naar het verleden terug. Omdat in Gronons belangrijkste romans (De Ramkoning, De ballade van doña Maria de Alava...) bovendien de eenheid van plaats en van tijd gerespecteerd wordt, is behalve de novellistische structuur ervan ook die van het klassieke drama herkenbaar.

Visie op de wereld

Thematiek en personages in het werk van Gronon laten de matriarchale structuur al vermoeden die aan de basis ervan ligt. Gronon volgt daarin de hypothese van Robert Graves en anderen, die stellen dat de oorspronkelijke Griekse gemeenschap - en bijgevolg de origine van onze beschaving - matriarchaal was. Het systeem biedt een alternatief voor de patriarchale maatschappij die de schrijfster in realiteit tot tweemaal toe, als kind en als minnares, zeer teleurgesteld heeft. In de romans De Ramkoning en Ishtar, en in de novellen De Roodbaard. Pentheus en De Heks (1978), waarin gebruikgemaakt wordt van het Demetermotief, is de matriarchale onderbouw het duidelijkst aanwijsbaar.

Mythe en geschiedenis kunnen bij Rose Gronon begrepen worden als middelen om uiting te geven aan 'wat blijft in wat voorbijgaat'. Dat veel van haar romans en novellen gesitueerd zijn in een historische context, betekent niet dat ze de loutere neerslag zijn van evasiedrang bij hun auteur. Het 'situeren in de tijd' moet eerder gezien worden als pogingen tot identificatie met de 'eeuwige mens', die, geplet tussen ideeën, stromingen en bewegingen, wanhopig oplossingen zoekt voor een onveranderlijke, tijdloze problematiek.

Enerzijds ontdoet ze in haar literaire werk historische figuren van hun mythische dimensie. Ze licht ze door, herkent ze en herleidt ze tot hun kwetsbare menselijkheid (Orso, Pentheus of De Roodbaard). Anderzijds verwerven personages uit het 'niet-historisch' werk, die aanvankelijk gewoon uit de kennissenkring of familie van de schrijfster lijken te zijn gerecruteerd, gaandeweg een quasi-mythische status. Hun specificiteit wordt door de tijd zelf enigszins toegedekt en hun schamele alledaagsheid krijgt waarachtig allure (meester Daems in Persephone wordt Pluto, tante Stéphanie Iokasta in de gelijknamige roman). In dat spel van 'ontkleden' en 'aankleden' slecht Rose Gronon de voor haar relatieve grenzen tussen heden en verleden, het alledaagse en het mythische. In haar queeste naar de realiteit achter de realiteit, brengt zij personages op die manier samen en laat ze hen hetzelfde universele lot delen.

Die voorkeur voor het mythische heeft in haar werk zelden geleid tot metafysische of religieuze bekommernissen. Vanuit haar opvoeding had dat bijvoorbeeld christelijk geïnspireerd kunnen zijn. In de schaarse gevallen waarin de romans en novellen toch raken aan meer existentiële themata lijkt de schrijfster zich eerder antidogmatisch op te stellen, zoals in De heks, of erg kritisch, zoals in Het land Mordor. De relativiteit van elke waarheid dwingt haar tot tolerantie. Zo gaat in De late oogst (1954) Gronons sympathie in haar beschrijving van het beleg van Antwerpen en de nasleep ervan, spontaan uit naar de volgelingen van de verdraagzame Prins van Oranje.

Hoog op de morele waardenschaal in dit oeuvre staan verder kwaliteiten als trouw, moed en rechtlijnigheid. Ze lijken haast desperaat 'zin' te willen geven aan het bestaan.

Stijl

Een van de opvallendste trekken van het werk van Rose Gronon is het vermogen tot sfeerschepping. Die komt volgens de schrijfster zelf voort uit een zeer scherp beeld, dat diep in haar is doorgedrongen en dat ze niet meer kwijt kan raken. Soms gaat het om een flard uit een droom, dan weer om een heel precieze landschapsimpressie: indrukken die zo indringend blijken te zijn dat ze achteraf nog door de lezer worden herkend. Zo ging het met De ballade van doña Maria de Alava: 'Ik droomde van een donkere tuin in Spanje met zwarte oranjebomen en met daarachter een hoge krijtwitte gevel. Dat was de muur van het Escoriaal, hoewel het Escoriaal in de realiteit helemaal niet wit is. Ik ging de tuin binnen en ik had het gevoel dat ik iets heel gevaarlijks zou doen, maar dat het goed zou aflopen. Wat het was, wist ik niet.' Dat sterk sensitieve beeld geeft de aanzet tot het verhaal.

Stilistisch onderscheidt haar werk zich door een zekere voornaamheid, door sierlijkheid. Zorgvuldig geconstrueerde zinnen dirigeren ritme en klank van al haar romans en novellen en verlenen ze doorgaans een wat plechtstatige, aristocratische allure. Het veelvuldig gebruik van het epitheton ornans en van metaforen draagt daar aanzienlijk toe bij.

Het feit dat Rose Gronon in het Frans debuteerde en pas later koos voor het Nederlands heeft ongetwijfeld het karakter van haar taal gekleurd. Zelf zegt de schrijfster daarover: 'Ik ondervond dat het Nederlands veel plastischer en rijker was dan ik vermoedde. Het Nederlands is uitstekend geschikt voor sfeerschepping, om de gewaarwordingen van kleur, licht, beweging en geluid, de zintuiglijke sensaties uit te drukken. Je beschikt daarvoor in het Nederlands over veel meer dan in het Frans. Het Frans is een klare en logische taal, die je veel meer bindt, een oude en meer vastgelegde taal. Het Nederlands daarentegen is een jonge taal met veel scheppingsmogelijkheden. Vaak kun je met een Nederlands woord iets uitdrukken waar het Frans een hele zin voor nodig heeft. Natuurlijk is het ook zo dat de kleur en de klank van het Frans, die eigenaardige helderheid, ook niet te vertalen zijn.'

Al is haar 'idioom' nu en dan wat onzuiver, die symbiose van elementen uit de Franstalige en de Nederlandse (Vlaamse) cultuur, verleent er een cachet aan dat bijzonder is in onze literatuur.

Traditie / Verwantschap

Paul Hardy heeft Gronon ooit 'de exponent van het romantisch magisch-realisme' genoemd. Ook Bernard Kemp situeert haar werk in de lijn van dat van Johan Daisne en - meer nog misschien - in dat van Hubert Lampo. Zo die verwantschap er al is, dan dient ze toch vooral gezocht te worden in enkele latere novellen van de schrijfster, zoals Venetiaanse Herfst en De heks, dat trouwens aan H.L. [Hubert Lampo] werd opgedragen.

In wezen is Gronon echter een neoromantica van wie het werk raakpunten vertoont met dat van de door haar bewonderde Arthur van Schendel (Een zwerver verliefd, Een zwerver verdwaald) en Alain-Fournier (Le grand-Meaulnes), waarin telkens droom en werkelijkheid met elkaar geconfronteerd worden. Verwant is dit oeuvre beslist ook aan dat van haar leidsman Filip de Pillecijn. Kemp constateert echter dat Rose Gronons creativiteit een bewuste poging inhoudt tot zelfgenezing en dus verder reikt dan de weemoedscultus van haar voorganger. Het werk van twee grote vrouwelijke romancières - Selma Lagerlöf (Gösta Berling) en Emily Brontë (Wuthering Heights) - heeft naar eigen getuigenis van Gronon grote indruk op haar gemaakt, al gelooft ze niet dat één van beiden haar echt beïnvloed heeft. Voor wat de gevoelsintensiteit betreft, doet Sarabande niettemin denken aan de klassieker van de Engelse romanschrijfster. Hoe je historische stof verwerkt, heeft Rose Gronon kunnen vaststellen bij Heidenstam (Karolinerna) van wie ze het werk goed kende. Bepaald geestdriftig was ze over C.S. Lewis' Till we have faces. Het boek presenteert de geschiedenis van Psyche door één van haar zusters verteld. In geen ander verhaal wordt de werkelijkheid achter de werkelijkheid zo nadrukkelijk aangevoeld. En dat was iets waarmee zij ook in haar eigen werk begaan was.

Kritiek / Publieke belangstelling

Doordat het werk van Rose Gronon bijna in extenso verscheen bij Boekengilde De Clauwaert - een vereniging die werkte op basis van lidmaatschap dat automatisch recht gaf op de tijdens dat jaar gepubliceerde boeken - valt het moeilijk om aan de hand van oplage- of verkoopcijfers het succes van de auteur te meten.

Aangenomen mag worden dat de renommee van Rose Gronon in Vlaanderen vanaf het verschijnen van haar eerste roman Orso (1954) bestendig is gegroeid tot aan haar dood in september 1979. Haar literaire faam belandde in een stroomversnelling na de publicatie van Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1957), dat zes drukken heeft gekend en dat in 1979 voor de televisie werd bewerkt. Van De Ramkoning (1962), de roman die algemeen als haar meesterwerk wordt beschouwd, verscheen in 2002 de dertiende druk in de serie 'Vlaamse bibliotheek', waardoor zijn status van klassieker bevestigd werd.

Dat het succes van Rose Gronon beperkt bleef tot Vlaanderen heeft ongetwijfeld te maken met de politiek van de uitgeverij (waaraan de schrijfster om principiële redenen haar hele leven lang trouw is gebleven) die geen grensoverschrijdende ambitie had. Er zijn van boven de Moerdijk geen noemenswaardige reacties op haar werk bekend.

Ook in Vlaanderen heeft het imago van de uitgever de waardering voor haar werk soms negatief beïnvloed. Zo noemde Hedwig Speliers haar ooit 'een katholieke schrijftante', hoewel haar werk nauwelijks of niet aan een 'katholieke' problematiek raakt. Maar over het algemeen werden de romans en novellen van Gronon in Vlaanderen van waarderend tot zeer gunstig onthaald. Eén jaar voor haar dood (in 1978) miste de schrijfster op een haar na de 'Staatsprijs ter bekroning van een schrijversloopbaan'. Die ging toen naar Louis Paul Boon. Na haar overlijden is het ook in Vlaanderen snel opmerkelijk stil geworden rond de auteur.

De tragiek van dit in menig opzicht toch klassieke werk bestaat erin dat het tot rijping kwam vanaf de jaren zestig, op het moment dat het nieuwe proza zich reeds had aangediend en er door Michiels, Boon en anderen al duchtig met taal en structuur werd geëxperimenteerd. De traditionele expressievormen die Rose Gronon net met zoveel brio leerde hanteren, werden toen alweer gesloopt.

3. Primaire bibliografie

...

4. Secundaire bibliografie

Voor een quasi-volledige secundaire bibliografie van Rose Gronon tot 1984 consultere men de lijst van Luc Decorte in het tijdschrift Vlaanderen, jrg. 33, 1984, nr. 202/203: 'Een kwartet van prozaschrijvers: Rose Gronon, Paul Lebeau, Valère Depauw en Maria Rosseels', gemaakt met bijzondere aandacht voor bijdragen die in boeken of periodieken verschenen.

...

Luc Daems [bron: https--www.dbnl.org/tekst/zuid004krit01_01/kll00221.php]

--- Over (foto 2): Rose Gronon Bellefroid ---

Rose Gronon (Antwerpen, 16 april 1901 - aldaar, 16 september 1979) is het pseudoniem van de Vlaamse schrijfster Marthe Bellefroid.

Marthe Bellefroid studeerde aan de Middelbare Normaalschool te Brussel en gaf zelf enige tijd les aan de Stedelijke Normaalschool van haar geboortestad Antwerpen. Zij debuteerde in 1935 met een bundel novellen in het Frans, de taal waarin zij werd opgevoed, en die haar scheen voor te bestemmen voor een Franstalige schrijverscarrière. Na de Tweede Wereldoorlog verscheen dan ook haar eerste roman Le Livre d'Arndt. Op aandringen en onder invloed van Filip De Pillecyn begon zij in het Nederlands te publiceren onder een aan haar grootmoeder ontleend pseudoniem Rose Gronon, al schreef zij ook onder de naam Bella Wildert, een verwijzing naar het dorp Wildert waar zij gedurende 40 jaren verbleef en ze ook begraven is op haar verzoek. De omschakeling voltrok zich met de herwerking van haar romandebuut tot De Gyldelöve Saga.

Bibliografie

  • Le Livre d' Arndt (1949)
  • Le Livre de Claudius (1951)
  • Orso (1953)
  • De late oogst (1954)
  • De groene dijk (1955)
  • Le petit Cheval blanc (1955)
  • Sarabande (1957)
  • Het huis aan de St.-Aldegondiskaai (1957, voor TV bewerkt)
  • Ik zal leven (1959)
  • De ramkoning (1962)
  • De man die Miguel heette (1963)
  • De ballade van Donna Maria de Alava (1963)
  • De roodbaard (1965)
  • Ik, Hasso van Bodman (1966)
  • De reis (1966)
  • Pentheus (1969)
  • Iokasta (1970)
  • Venetiaanse herfst (1971)
  • Het land Mordor (1973)
  • Ishtar (1974)
  • De heks (1978)

"De Ramkoning"

Haar meesterwerk is de roman De ramkoning (1962), waarin de hoofdfiguur Klytaimnestra is, de koningin van Mycene, die met gemengde gevoelens wacht op de thuiskomst van haar man Agamemnon. Tijdens diens tienjarige oorlog tegen Troje heeft ze van Mycene (opnieuw) een matriarchale maatschappij gemaakt. Tot de eredienst van de Moeder hoort ook het ritueel van de "ramkoning": die mag één jaar aan de zijde de koningin regeren, om dan volgens een oeroud ritueel te worden geslachtofferd.

Klytaimnestra leeft met de nieuwe ramkoning Aigist (= Aigisthos), en besluit zelf koningin van Mycene te blijven. Ze is Agamemnon beginnen haten voor zijn ontrouw, zijn lange afwezigheid, en vooral voor het feit dat hij vóór zijn vertrek naar Troje hun dochter Iphigeneia aan de goden offerde. Als hij aangereden komt met de zwangere Kassandra, zijn "oorlogsbuit", wreekt Klytaimnestra zich: ze doodt hem in bad, en sluit Kassandra mee op in zijn graf.

Gronon heeft de homerische sagenwereld gebruikt om een roman te schrijven over haar eigen verzet tegen de heersende mannenmaatschappij: eigenlijk is Klytaimnestra de vrouw die zij zelf had willen zijn, een vrouw met een sterke persoonlijkheid, die moedig haar eigen lot in handen neemt. De zelfbevestiging tegenover de echtgenoot loopt over in de vernietiging van de vaderfiguur, die zijn dochter, en daarmee ook haar, diep vernederd heeft. Hoewel Rose Gronon gebruikmaakt van moderne romantechnieken is haar roman doordrongen van de Griekse oudheid.

[bron: wikipedia]

Gronon, Rose [2005-02-00]

Pseudoniem van Marthe Bellefroid, Vlaams prozaschrijfster (Antwerpen 16.3.1901 - Antwerpen 16.9.1979). Rose Gronon groeide op in een liberaal Frans milieu. Vanaf 1920 werkte ze in het onderwijs, aanvankelijk als lerares, later als onderwijsinspectrice. Na WO II maakte ze enkele reizen en legde ze zich op het schrijven toe.

In 1936 debuteerde ze met in het Frans geschreven novellen, opgenomen in de bundel Chandeleur. Op advies van Eugène de Bock en Filip de Pillecyn begon ze vanaf 1951 in het Nederlands te schrijven en publiceerde novellen in Orso (1954) en De late oogst (1954). Bijna al het werk van Gronon is gebaseerd op historische stof. Zij gebruikt die historische context om algemeen menselijke problematiek aan de orde te stellen en vooral om te laten zien dat de vrouw door de eeuwen heen onderdrukt is. Vaak laat ze dat zien in een verstoorde vader-dochterrelatie of door de problemen van zelfstandige vrouwen te beschrijven. Haar personages worden doorgaans psychologisch uitgediept.

Succesvol was ze vooral met de roman De ramkoning (1962). Maar behalve novellen, verhalen en romans schreef Gronon ook toneel (Anders, 1972), televisiespelen, hoorspelen en jeugdboeken, zoals de serie leesboekjes voor de lagere school waarvoor ze in 1965 een prijs kreeg. Voor De ramkoning werd ze eveneens in 1965 bekroond met de Literaire prijs voor scheppend proza van de Provincie Antwerpen en in datzelfde jaar kreeg ze de Prijs der Vlaamse Provinciën voor Het veer te Corvey (1961). Elke Brems gaf in 2002 De ramkoning opnieuw uit met een uitvoerig nawoord.

Literatuur: Lexicon lit. werken; Oosthoek; WP-lexicon; José de Ceulaer, 'Rose Gronon: conciesheid', in: Te gast bij Vlaamse auteurs (deel 4, 1964), p. 52-59; Joos Florquin, 'Rose Gronon', in: Ten huize van ... (deel 6, 1970), p. 107-148; Marcel Janssens. Feestrede viering 70e verjaardag van Rose Gronon (1971); D. Duys. Het verband tussen de Ramkoning, Roodbaard en Pentheus van Rose Gronon (1972); W. Lebeau. Constanten in het werk van Rose Gronon (1972); M. Grootaert. De vrouwenfiguur in de werken van Rose Gronon (1976); M. Geens. De Ramkoning - Xantippe. Een vergelijkende studie (1980); Gertie Wouters, 'De wraak van de gehoorzame dochter. Rose Gronon, een Klytaimnestra met de pen', in: L. Keustermans en B. Raskin (red.). Veel te veel geluk verwacht (1996), p. 46-64; Luc Daems, 'De weemoed van het najaar. Over "Venetiaanse herfst" van Rose Gronon', in: Verslagen en Meded. van de Kon. Acad. voor Ned. taal- en letterkunde 112 (2002) 2, p. 209-228.

G.J. van Bork [bron: https--www.dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001schr01_01_0401.php]

Mini Bio

Rose Gronon was born on April 16, 1901 in Antwerpen, Flanders, Belgium. She was a writer, known for Het huis met de maskers (1968), Het huis aan de Sint-Aldegondiskaai (1979) and De boodschap aan Maria (1970). She died on September 16, 1979 in Antwerpen, Flanders, Belgium.

Trivia

Her paternal family also had French roots, being descendants from Huguenots that fled France.

In World War II she became inspector of primary education and after the war she was fired without a pension. She then worked at the publishing house De Sikkel and later as a teacher at an international school in the Villars (Switserland).
Rose Gronon is the pseudonym of Marthe Bellefroid. This pseudonym was actually the name of her grandmother, who was French.

She also published some children's books and about 200 children's stories (in the weekly Woman and house) under the pseudonym Bella Wildert (Bella was the nickname the kids at school gave her, and she lived in the village Wildert for a while).

Her first book was written in French, then she switched to Dutch.

[source: https--www.imdb.com/name/nm0343120/bio?ref_=nm_ov_bio_sm]
Zoekertjesnummer: m2220986884