Erik of het klein insectenboek|Godfried Bomans 9027471533

€ 6,50
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,78
260sinds 30 dec. '24, 11:30
Deel via
of

Kenmerken

ConditieGelezen
HerkomstNederland
Jaar (oorspr.)1979
Auteurzie beschrijving

Beschrijving

||boek: Erik of het klein insectenboek|Het verschil tussen mensen en insecten is niet zo groot...|Het Spectrum

||door: Godfried Bomans, Uitgeverij Het Spectrum

||taal: nl
||jaar: 1979
||druk: 40e druk
||pag.: 171p
||opm.: hardcover|gelezen|mét flap

||isbn: 90-274-7153-3
||code: 1:002508

--- Over het boek (foto 1): Erik of het klein insectenboek ---

Het verschil tussen mensen en insecten is niet zo groot. Dat ontdekt Erik Pinksterblom wanneer hij op een nacht het schilderij Wollewei boven zijn bed binnenstapt. Hij komt terecht in een avontuurlijke, magische wereld van insecten die zich net als mensen gedragen. Op hun beurt willen alle insecten meer weten over de rare tweevoeter die ineens uit de lucht komt vallen en alles over hun gewoontes lijkt te weten.

In zijn voorwoord bij de zesentwintigste druk van Erik schreef Bomans: 'In deze uitgave is niets veranderd. Het was niet nodig. Ik zeg dit zo gewoon mogelijk, maar toch met een lichte trilling. Alles is waar gebleken. Met vertrouwen zie ik de volgende kwarteeuw tegemoet. Laat ze maar kijken door hun microscopen. Het enige wat ze erin zien is een volgende druk.' Deze editie is de vijfenvijftigste druk.

[bron: https--www.scholieren.com/boek/erik-of-het-klein-insectenboek-godfried-bomans]

Erik of het klein insectenboek is een boek van de Nederlandse schrijver Godfried Bomans.

Achtergrond

Bomans hield zich als kind in de zomer bezig met de observatie van insecten. Hij zou destijds meer dan veertig verhaaltjes over insecten hebben geschreven, die hij in 1939 terugvond. Hij besloot op deze verhaaltjes een groter werk te baseren. Het motto is ontleend aan Leonardo da Vinci en luidt: "Wij zijn allen ballingen, levend binnen de lijsten van een vreemd schilderij. Wie dit weet, leeft groot. De overige zijn insecten."

Inhoud

Leeswaarschuwing: Onderstaande tekst bevat details over de inhoud of de afloop van het verhaal.

De kleine Erik Pinksterblom is een fantasierijk jongetje dat verlangt naar iets bijzonders. Op een nacht, vlak voor een geplande schooltoets over insecten, ligt hij wakker in bed. In zijn slaapkamer vol schilderijen voelt hij dat er iets bijzonders staat te gebeuren. Plotseling komen alle schilderijen in zijn slaapkamer tot leven: die van zijn inmiddels overleden grootouders, en ook die van de "Wollewei". Dit laatste is een prachtig weiland met schapen en een schaapherder, waarop ook allerlei insecten tot in detail geschilderd zijn. Omdat hij zich altijd al heeft afgevraagd wat zich in dit schilderij bevindt, klimt Erik in het schilderij en krimpt tot het formaat van een insect. Het blijkt een fantasiewereld te zijn, gedomineerd door pratende insecten. Hij ontmoet vele verschillende personages.

Als eerste maakt hij kennis met de bekakte wespenfamilie Vliesvleugel. Zij verachten de bijen omdat die voor mensen werken en vliegen als strijkinstrumenten gebruiken. Erik wordt door hen uitgenodigd voor het avondeten. Hij ontstemt hen echter door eerst de lof te zingen van "de nijvere bij" en vervolgens een bromvlieg zo wild te bespelen dat hij sterft. Daarop wordt hij weggestuurd.

Een hommel die filosoof beweert te zijn brengt hem naar een hotel, gemaakt uit een groot slakkenhuis dat gerund wordt door een slak. Daar doet hij alle gasten versteld staan met zijn kennis over de insectenwereld, geleerd uit zijn boek, Solms' Beknopte Natuurlijke Historie. Dit leidt echter tot een onverwacht effect: niemand durft nu nog iets doen tot het zeker is dat het ook in het boek staat. De hele boel loopt in het honderd, terwijl Erik juist zegt dat iedereen zijn instinct moet volgen.

Op een gegeven moment ontpopt in een van de hotelkamers een vlinder, die samen met Erik het hotel ontvlucht. De vlinder ontmoet een vlindermeisje, op wie hij hopeloos verliefd wordt. Erik helpt hem om een gedicht voor haar te schrijven, en uiteindelijk lukt het hem om het vlinderkoppel met elkaar te laten trouwen.

Erik blijft hierna verlaten achter en wordt na een gevecht met een spin in gehavende toestand opgepikt door een doodgraver. Die doodgraver is van mening dat hij tot de belangrijkste diersoort behoort, omdat alle dieren toch uiteindelijk leven en sterven om doodgravers tot voedsel te dienen. Dit idee wordt echter ontkracht doordat de hele doodgraverfamilie kort daarop wordt opgegeten door een mol, en Erik is weer alleen.

Erik komt nu in aanraking met een regenworm. Ook die is ervan overtuigd dat hij een bevoorrecht wezen is. Hij is immers blind en dus niet van zijn gezichtsvermogen afhankelijk zoals veel "lagere" wezens. De regenworm is echter met zichzelf in de knoop geraakt, en wanneer Erik hulp voor hem zoekt, wordt hij geadopteerd door een mierenkolonie. Ze tonen zich erg geïnteresseerd in zijn kennis uit Solms' Beknopte Natuurlijke Historie. Erik verlangt echter terug naar huis en hoopt met hulp van het mierenvolk terug te komen over de rand van het schilderij. Het mierenleger stuit tijdens de tocht echter op een ander mierenleger, waarop een enorme veldslag losbarst.

Dan ontwaakt Erik in zijn bed. Nu hij weer thuis is, vallen de mensen hem bitter tegen en hij beseft dat zij eigenlijk niet zoveel van insecten verschillen. Erik verlangt terug te gaan naar de Wollewei, maar de schilderijen in zijn kamer komen nooit meer tot leven. Tijdens de schooltoets laat hij zich voor de antwoorden volledig leiden door de ervaringen in Wollewei, waardoor hij een onvoldoende haalt en zelfs moet nablijven.
Receptie

Erik of het klein insectenboek geldt nog altijd als Bomans' bekendste werk. Bomans was in 1939 na een vrij tumultueuze tijd in Amsterdam naar Nijmegen verhuisd, waar hij zich meer op zijn gemak voelde. Hierdoor kon hij meer innigheid en fantasie in Erik leggen. Het boek sloeg enorm aan: er verschenen binnen een jaar tien drukken van. Het boek spreekt zowel kinderen als volwassenen op hun eigen niveau aan. Bij gelegenheid van de jaarlijkse campagne Nederland Leest in november 2013 werd deze roman door de Nederlandse openbare bibliotheken als gratis boek aan hun leden en scholieren uitgereikt.
Afgeleide werken

Erik of het klein insectenboek is meermaals inspiratiebron voor toneel en televisie geweest.

Toneel

Verteller en acteur Peter Drost bewerkte het boek in 1992 tot een solovoorstelling waarin hij vijftien figuren tot leven bracht.

De op locatietheater gerichte groep "De Jonge Honden" gebruikte het verhaal in 2008 voor het spektakelstuk "Insect".

Televisie en film

Erik of het klein insectenboek werd drie keer als jeugdserie voor de Nederlandse televisie geproduceerd. In 1979 maakte regisseur Hank Onrust voor de TROS een achtdelige serie, met muziek van Joop Stokkermans. De serie werd in 1985 herhaald. In 1995 volgde een nieuwe serie. Deze was gebaseerd op een theatervoorstelling en werd geregisseerd door Brian Meijers, met muziek van Fay Lovsky. De serie in vijf delen werd uitgezonden door de VPRO.

Het boek is in 2004 verfilmd door de regisseur Gidi van Liempd. De film werd met wat extra materiaal gemonteerd tot een televisieserie in zes afleveringen van 20 minuten elk, die in 2007 werd uitgezonden door de AVRO die de film had meegefinancierd.

Stripversie

De Vlaamse tekenaar Luc Morjaeu heeft een stripversie van het boek gemaakt.

[bron: wikipedia]

De negenjarige Erik Pinksterblom ligt in bed en kan niet slapen. Hij heeft het gevoel dat er 'iets groots' gaat gebeuren. Hij besluit om in afwachting van de grote gebeurtenis nog een beetje te leren voor een proefwerk dat hij de volgende dag heeft over het hoofdstuk 'Insecten' uit "Solms' Beknopte Natuurlijke Historie".

Boven Eriks bed hangt een schilderij dat hij 'Wollewei' noemt en waarop alle insecten staan afgebeeld. Als hij verzucht dat hij daar zo graag eens zou zijn, gebeurt het wonder: Erik wordt piepklein en is opeens in het schilderij. Daar beleeft hij allerlei avonturen; hij is onder meer te gast bij de wespenfamilie Vliesvleugel, logeert een tijdje in hotel Het Slakkenhuis en hij sluit vriendschap met een vlinder. Ondergronds probeert hij een worm uit de knoop te halen en ontmoet hij een doodgraver die niet kan wachten tot Erik doodgaat en hem in afwachting van het heugelijke feit probeert vet te mesten. In de insectenwereld gonst het inmiddels van de geruchten over Erik, dat rare insect dat maar twee benen heeft en alles lijkt te weten wat voor de dieren zelf een raadsel is. Als Erik een mier ontmoet die hem meeneemt naar de mierenkolonie, wacht hem dan ook een warm onthaal. Erik besluit zijn ware aard te onthullen en de mieren in te schakelen om terug te keren naar de mensenwereld.

Leesaanwijzingen

Het verhaal van Erik of Het klein insectenboek is gemakkelijk te volgen. Houd er echter rekening mee dat het verhaal meer dan 70 jaar geleden werd geschreven. Bovendien had Bomans een voorliefde voor verouderd taalgebruik. Je zult dus zeker een aantal woorden tegenkomen die je niet kent. Ook maakt Bomans veel taalgrapjes, die je niet allemaal zult herkennen of begrijpen. Dat is niet erg. Als je veel en graag leest zul je misschien juist plezier beleven aan Bomans' stijl.

Om over na te denken

De insecten beschikken over nogal wat onsympathieke eigenschappen. Geldt dat ook voor mensen? Of denk jij dat mensen in wezen goed zijn? En hoe zit het met verlangen naar het hogere? Moet je wel proberen om het aardse bestaan te ontstijgen? Of kun je beter met beide voeten stevig in de klei blijven staan?

Wat anderen van dit boek vonden

'Het is een leuk boek om te lezen en niet moeilijk te begrijpen. Het is grappig dat er verschillende insecten in voorkomen die zich gedragen als mensen, bijv. wespen als snobs. Zij willen alleen met families omgaan die geld hebben en van adel zijn.'

Anoniem, 4 havo, op: scholieren.com

'Ik vind Erik of Het klein insectenboek een erg grappig boek. Het heeft iets weg van een sprookje, waardoor het heel anders is dan andere boeken van de boekenlijst Nederlands. Het boek las vrij makkelijk, je hoeft op het moment van lezen niet echt na te denken. Bij het maken van het boekverslag was het wel nodig iets dieper naar het boek te kijken, omdat de schrijver duidelijk een boodschap heeft voor zijn lezerspubliek.'

Gerrine, 6 vwo, op: scholieren.com

'Het hele verhaal was op zich vrij kinderachtig, maar dit stoorde me totaal niet, omdat je je wel de hele tijd afvroeg wat voor raar beest Erik nu weer tegen het lijf zou lopen. Ik vind het knap dat je een boek dat aan de ene kant vrij kinderachtig en voorspelbaar is, toch nog zo'n draai kunt geven dat er steeds dingen opduiken die de lezer toch net niet helemaal verwacht. Een goed voorbeeld hiervan vind ik het bezoek aan de wespen.'

Carlijn, 5 vwo, op: scholieren.com

[bron: https--www.jeugdbibliotheek.nl/12-18-jaar/lezen-voor-de-lijst/15-18-jaar/niveau-3/erik-of-het-klein-insectenboek.html]

Godfried Bomans - Erik of het klein insectenboek

Achtergronden en uiterlijke beschrijving

Na onvoltooide studies in de rechten te Amsterdam en een reis naar Italië gaat Godfried Bomans (1913 te Den Haag - 1971 te Bloemendaal), van de ene op de andere dag, in 1933 wijsbegeerte en psychologie studeren te Nijmegen. Tijdens deze studie, die hij ook niet zal afwerken, schrijft hij ten huize van mevrouw H. Sloth-Blaauwboer te Berg en Dal naar eigen zeggen moeiteloos een gelukkig boek, Erik of het klein insectenboek, zijn zesde werk. Als kind zou Bomans, die tijdens de zomermaanden graag insekten observeerde, reeds meer dan veertig insektenverhaaltjes hebben geschreven. In 1939 vindt hij ze terug en zou hij het plan hebben opgevat ze in één groot verhaal te verwerken. De eerste uitgave verschijnt te Utrecht bij Het Spectrum in 1941, in hetzelfde jaar gevolgd door 10 drukken. De 45e en vooralsnog laatste druk bij dezelfde uitgeverij dateert van 1986. Het werk is geïllustreerd met tekeningen van Karel Thole. In 1957 verschijnt te Antwerpen een schooluitgave (12e en laatste uitgave 1986).

Aan elk hoofdstuk gaat een korte inhoudsopgave vooraf. Het wellicht niet ernstig te nemen motto bij de aanvang van het boek is ontleend aan Leonardo da Vinci in een brief aan Gabriele Piccolomini: 'Wij zijn alle ballingen, levend binnen de lijsten van een vreemd schilderij. Wie dit weet, leeft groot. De overige zijn insecten' (p. 15). Het biedt een eerste aanduiding over de idee en de strekking van het boek. De thans voorliggende uitgave begint met 'Woorden vooraf' bij de 4e, de 8e, de 11e, de 14e en de 26e druk. De auteur drukt zijn tevredenheid uit over de 'goede ontvangst, die men zijn geesteskind bereid heeft' (p. 5) en over het succes ervan. Op baldadige wijze hekelt hij bovendien de zogenoemde 'vlammende verontwaardiging' (p. 7) van de waarachtige 'insectologen' (p. 13). Bij de 4e druk stelt hij ironisch dat hij 'dan ook in dezen druk hier en daar een achterpoot [heeft] geschrapt of een dekschildje bijgevoegd' (p. 6), wat bij de 8e druk wordt herroepen, daar heeft hij 'dan tekst weer in overeenstemming gebracht met den oerdruk' (p. 8). Bij de uitgave van de 14e druk zinspeelt hij op de kleinere Prisma-uitgave. Hij besluit deze voorwoorden zelfverzekerd met de bedenking dat de insektenkenners vrij zijn om in hun microscopen te blijven kijken, 'het enige wat ze erin zien, is een volgende druk' (p. 14).

In 1979 bewerkt André Kuyten het werk tot een televisieserie waarin hij bijna letterlijk Bomans' tekst volgt.

Inhoud

Wollewei (1)

Erik Pinksterbloem herhaalt in bed nog even de leerstof over de insekten uit het leerboek van 'Solms' Beknopte Natuurlijke Historie' (p. 20). Hij kijkt daarbij naar een schilderij met wolken, schapen, een herder en vele insekten, dat hij Wollewei heeft genoemd. En dan gebeurt het wonder: de portretten van zijn grootouders komen tot leven. Hij heeft met hen een leuk gesprek dat uitloopt op zijn wens: 'lieve grootmama... laat mij gaan naar het land van Wollewei' (p. 21). Hij wordt zeer klein, slaagt erin over de schilderijlijst te komen en met een grote boog valt hij 'in het frisse, zachte gras' (p. 32).

Bij de wespen (2-3)

De eerste die hij ontmoet, is de wesp, mijnheer Van Vliesvleugel. Deze nodigt hem uit met zijn gezin 'de lunch te willen gebruiken' (p. 36). Op zijn rug vliegt Erik naar diens 'home' (p. 38), gevestigd in een 'rode chrysanth' (p. 38). Hij ontmoet er mevrouw en 'de zeven huwbare dochters' (p. 38). De wespen hechten zeer veel belang aan hun adellijke afkomst. Ze hebben nog nooit van mensen gehoord, mevrouw vraagt meteen of die van adel zijn en dan 'is dit mijn vraag: dragen zij een angel?' (p. 43). Het etentje verloopt ongemakkelijk, vooral ook omdat Erik argwanend wordt bekeken door de heer P., 'een der rijkste wespen in den omtrek, zwijgzaam van aard, en enigszins jichtig in een zijner achterpoten' (p. 48). De jongen verknoeit de situatie volledig als hij een loflied zingt op de nijvere bijen, die volgens de Vliesvleugels echter 'tot den arbeidenden stand waren afgezakt en dientengevolge allen tezamen in één huis woonden' (p. 51). Het etentje wordt afgesloten met 'een uurtje muziek, voor de spijsvertering' (p. 53). De instrumenten bestaan uit levende bromvliegen. Eriks bromvlieg zet zich dermate in dat ze sterft. Derhalve is het afscheid 'zeer koeltjes' (p. 56). Erik vliegt weg op de rug van een hommel.

In het slakkenhotel (4-6)

De hommel bezit het boek Schicksal der Gegenwart, dat ook in de kast van Eriks vader staat. Het insekt kijkt echter alleen af en toe naar de titel en gaat dan vanzelf 'een beetje dieper denken' (p. 61). Na de vlucht wenst hij echter betaald te worden. Erik geeft hem een klompje honing dat hij van de Vliesvleugels heeft gekregen. Erg inhalig vliegt de hommel er 'als de wind van door' (p. 64). Hij leert er veel insekten uit Solms in levenden lijve kennen. Vol ontzag luisteren ze toe als Erik iets van zijn kennis te berde brengt. Hij verwerft een grote faam, ook omdat hij hen op de hoogte brengt van het wonderbaarlijke verschijnsel dat de rups zich inspint tot pop om vlinder te worden. Toch beseft hij dat de insekten veel knapper zijn dan hijzelf. 'Ik leer een helen avond over zo'n hoofdstukje, voor ik het weet, en zij doen precies wat er in staat, zonder het ooit gelezen te hebben. Het is toch maar een mooi ding, zo'n instinct. Ik wou dat ik het had' (p. 80). De dagen in het hotel zijn 'in den beginne' (p. 81) erg aardig. Het insektenwereldje is zeer wonderlijk, al moet Erik er soms om lachen. Als hij 's zaterdags in bad gaat, zijn de insekten erover verwonderd dat hij zich het vel kan afstropen en er dan nog eentje overhoudt. Voor gesprekken over het begrip zedelijkheid en over de vraag wie God is, zijn de insekten duidelijk niet vatbaar. Erik maakt ook kennis met de beperktheden van de insekten en met hun zelfgenoegzaamheid. Geleidelijk aan voelt hij zich meer en meer alleen en op een ochtend, als hij toch al besloten heeft te vertrekken, komt de vlinder, 'de oude rups' (p. 81), de ontbijtkamer binnen. Erik zal op zijn rug wegvliegen 'de zon tegemoet' (p. 91), ondanks de raad van een glimworm dat hij zich toch maar beter 'bij den grond' (p. 89) zou houden.

Bij de vlinders (7)

Erik beleeft nu weer 'lichte, zorgeloze dagen' (p. 93). Op een morgen ziet de vlinder een soortgenoot en begint 'eensklaps over haar gehele lijf te beven' (p. 94). Erik, 'die genoeg uit het leven van zijn oudsten broer wist om te begrijpen wat er aan de hand was' (p. 94), realiseert zich dat zijn vriend verliefd is. Hij peilt nu de diepte 'ener vlinderliefde en bemerkt dat hier ten onrechte veel kwaad van gesproken wordt' (p. 93). Om het vlindermeisje te bekoren, maken ze samen een gedicht. Eindelijk, na lang wachten, krijgen ze van vader Vlinder een uitnodiging 'tot een ernstig onderhoud, gevolgd door een intiem maal' (p. 99). Er wordt een rijkelijke maaltijd geserveerd, volgens mevrouw Vlinder 'een eenvoudig hapje' (p. 101). Tijdens het gezellige etentje moet Erik toch ervaren dat ook vlinders in de eerste plaats bezorgd zijn om materieel bezit. Als hij goedmoedig plagend vertelt dat zijn vlindervriend vroeger wel eens een vlindermeisje onder de kin kietelde, valt dat niet in goede aarde. Vader Vlinder maakt echter geen bezwaar tegen het huwelijk; hij heeft nog twaalf dochters! Het bruidspaar vliegt weg en Erik blijft alleen.

Moeilijke dagen (8)

Hoe hongeriger en havelozer hij op zijn eenzame tocht wordt, des te brutaler komen de insekten op hem af. Hij beleeft een hachelijk avontuur met een spin, die hij moet doden; zelf verliest hij het bewustzijn. Als hij wakker wordt, staat er een groep doodgravers om hem heen. Zij vinden het jammer dat Erik niet dood is; toch nodigt één van hen hem uit om te komen eten.

Bij de doodgravers (9)

Tijdens het eten licht de doodgraver zijn theorie toe over de werkelijke zin van het leven: 'alle insecten zijn alleen maar bezig dood te gaan... alle zijn ze op weg naar mijn tafel' (p. 126). Het is zijn belang dat iedereen goed eet en dik wordt. Een mol, die blijkbaar eendere principes heeft, zoekt zijn weg door de woning en vreet alles op. Slechts een schoongelikte vloer blijft achter. Erik kan zich redden en herinnert zich de woorden van de doodgraver: 'de dood is een rechtvaardige zaak, en vroeg of laat steken wij alle onze pootjes omhoog' (p. 127).

Het ongeval van de worm (10)

Erik probeert weer boven de grond te komen. Op zijn onderaardse tocht ontmoet hij een worm. Het diertje praat erg eigenwijs, het kronkelt van zelfgenoegzaamheid, maar raakt daardoor in zichzelf verstrikt. Erik tracht hem te ontwarren, maar slaagt daarin niet, want 'telkens als er één lus was vrijgemaakt, glipte hij in een nieuwe' (p. 137).

Bij de mieren en opnieuw naar de mensen (11-13)

Een passerende mier brengt Erik naar boven en leidt hem naar zijn kolonie. Vooraf echter belooft Erik aan de worm hulp te zenden. Het blijkt nu dat vele insekten, ook de mieren, erover piekeren of ze alles 'wel doen zoals in Solms staat' (p. 140). Erik krijgt de faam alles te weten. 'Hij geeft voorlichting aan jonge moeders en aan ieder die zijn hulp nodig heeft, doch beseft al spoedig de ontoereikendheid van Solms' Beknopte Natuurlijke Historie' (p. 139). Een groep werkmieren gaat op voorstel van Erik naar de worm om hem te helpen. Ze brengen hem in wel honderd stukjes bij Erik, die de worm dan maar aan de mieren geeft om hem op te eten. Hij mag vernemen dat hem een 'achtstemmige jubelcantate' (p. 152) zal worden aangeboden. De miskende componist-dirigent beklaagt zich erover dat hij door zijn soortgenoten niet wordt begrepen. Over zijn eigen leven vertelt Erik niets, omdat de insekten slechts belangstelling hebben voor zichzelf. Ook de mieren geloven vooral in de eigen voortreffelijkheid. Toch lijkt het erop dat ze wel het verlangen kennen naar een nieuwe wereld. Ze zullen met Erik meetrekken over de lijst van het schilderij heen; maar hun eigenlijke bedoeling is een ander mierenleger te bestrijden. De legers treffen elkaar, er ontbrandt een hevige strijd waarbij Erik een straal mierenzuur in de ogen krijgt. Terwijl hij zich in de ogen wrijft, gebeurt er iets wonderlijks met hem, 'de wereld wordt wijder en wijder' (p. 167), de zon straalt in zijn gezicht en hij wordt wakker. Het is ochtend en alles is weer gewoon. Zijn proefwerk over de insekten maakt hij niet goed. Zijn onderwijzeres vindt dat hij wartaal uitkraamt. De jongen houdt 'er meningen op na die geheel en al tegen Solms indruisen' (p. 170). Hij verlangt weer klein te mogen worden 'om dan nooit, nooit meer terug te keren in deze ondankbare wereld' (p. 170).

Interpretatie

Titel

De ondertitel 'Het klein insectenboek' heeft allicht betrekking op het schoolboek Solms dat Erik moet instuderen, maar hij suggereert meteen dat het verhaal handelt over een wereld van insekten, suggestie die wordt verruimd door de illustratie op het schutblad: een jongetje op de rug van een hommel, en op het titelblad: insekten. De combinatie van titel en illustratie sluit elke non-fiction interpretatie van de titel uit. Omdat enkel de voornaam in de titel wordt vermeld, kan de lezer vermoeden dat het werkje over een jonge knaap gaat.

Thematiek

In het slotwoord wordt de strekking van het verhaal duidelijk bevestigd: 'soms, als hij onder zekere mensen vertoeft, kan hij [Erik als volwassene] niet nalaten aan bepaalde insecten te denken' (p. 170). De insektenwereld is inderdaad een fantasierijke verbeelding van de mensenwereld. Insekten zijn als mensen. Ze hebben dezelfde beweegredenen, ze hebben eenzelfde materialistische instelling, ze zijn voortdurend bedacht op eigen voordeel. Hun recht menen ze te ontlenen aan eigen voortreffelijkheid. Elk insekt acht zich groot door zijn toevallige eigenschappen waaraan het echter geen persoonlijke verdiensten heeft. De slak voelt zich verheven door haar traagheid, de worm door zijn naaktheid. Hij is uitermate verbaasd dat Erik niet kan spartelen. 'Ja, wat kunt u dan eigenlijk wel?' (p. 131). Deze zelfingenomenheid is een droevige en pijnlijke levenshouding, waaraan echter de tragiek wordt onttrokken door het ludieke van de verkleinde schaal. De ernst wordt ontkracht, de menselijke boosaardigheid gebagatelliseerd door de argeloosheid van het jongetje dat tegen deze wereld aankijkt, door een eendere onbevangenheid van de insekten die niet beter weten, die hun instinct volgen.

Op een lichtvoetige, nooit opdringerige wijze is dit werkje moraliserend. Zowel in het motto als in het eerste 'Woord vooraf' maakt de auteur, nog vrij duister, toespeling op die moraal: 'Er zijn tweeërlei soorten insecten... de kleine en de grote. Over deze laatste gaat dit boekje. En onder de Grote Insecten maak ik nog een onderscheiding: zij die weten van de lijst en zij die daar niet van weten' (p. 6). Wie leeft binnen de enge grenzen van zijn eigen wereldje, zoals de insekten binnen de lijst van het schilderij, en zich nooit bezint over de eindeloosheid en het echt grote gebeuren daarbuiten, gedraagt zich als een verwaande egoïst. Ook de slotzin is duidelijk moraliserend: 'vaart allen wel, houdt altijd de lijst in het oog, - en bekommert u niet te zeer om honing' (p. 171). Aan de insekten durft Erik niet te vertellen dat hun vermeende belangrijke leventje zich slechts afspeelt 'tussen de goedkope lijsten van een schilderij dat elk ogenblik door de werkster in de kachel gestopt kon worden. En hoe zou iemand aan deze zelfgenoegzame diertjes hebben kunnen duidelijk maken dat er ergens een lijst was en dat het eigenlijke leven pas aan de overzijde van die drempel begon' (p. 85).

Alle ondeugden van de insekten, van de mensen, zijn in dit werkje te herleiden tot hoogmoed, bekrompenheid en egoïsme. Ze zijn te onderkennen in de ijdele familietrots en het verwaande klassebewustzijn van de wespen: 'de rest is gepeupel' (p. 43). Een dergelijke familie tracht zich ook te onderscheiden door een precieus gebruik van Franse leenwoorden: mésalliance, affreus, révérence, horrible... Haar conversaties zijn vreselijk deftig maar evenzeer zielloos. Een typisch voorbeeld is de vervelend lege zelfbevestiging van haar adeldom rond de uitspraak 'men is het of men is het niet' (p. 39-44). Deze ondeugden blijken bijvoorbeeld ook uit de zelfgenoegzaamheid van de slak, de belachelijke eigendunk van de worm, de romantische verliefdheid van de vlinder, de cynische jacht op eigen profijt van de doodgraver, de gluiperige valsheid van de spin...

Schoolmeesterachtige wijsneuzigheid wordt ook vaak geridiculiseerd. De parodiërend-wetenschappelijke toon van de voorwoorden gaat reeds in die richting. Het verhaal rond het boek Schicksal der Gegenwart dat de hommel bezit en Erik krijgt, ridiculiseert de zelfingenomen, quasi-bescheiden halve intellectuelen. De voorschriften van Solms stichten verwarring en onrust bij de insekten. Boeken raadplegen en denken zijn betreurenswaardige behoeften van de mens! 'U moet niet nadenken, zei Erik, dat hoeven alleen mensen te doen. U doet alles vanzelf. Wij hebben Solms nodig' (p. 140).

De auteur lacht ook wel eens fijntjes om de eigen geloofsovertuiging. Opnieuw op de begane grond na zijn hachelijk avontuur bij de doodgravers valt Erik op de knieën en dankt God dat hij opnieuw zien kan. De mier vraagt hem echter: 'wat bent u daar aan 't doen?... Een bladluis gevonden? (p. 142). Erik is trouwens een jongetje uit katholieke huize, wat blijkt uit de allusies op het katholicisme.

De lezer moet iets van het kind hebben behouden, hij moet 'heel klein worden' (p. 31) om het leven in Wollewei te kunnen ervaren. Hij moet erkennen dat hem een levensspiegel wordt voorgehouden, die niet uitnodigt tot zwaarwichtige of gecompliceerd filosofische overwegingen. De boodschap blijft door het werk heen luchtig, is evenwel nooit oppervlakkig. Ze wordt bovendien verruimd door de tegenstelling met het lot dat sukkelaars treffen kan. De bromvliegen dienen tot vermaak van de wespen tot ze er het leven bij inschieten. De mieren halen de onhandige regenworm uit zijn netelige positie door hem in mootjes te hakken. De schaamteloze vraatzucht van de doodgravers wordt afgestraft door het eigenbelang van de mol. Bomans filosofeert niet over het gebeuren, hij redeneert niet, hij beschrijft niet, hij vertelt eenvoudig.

Poëtica

In een sprookjesvorm hekelt Bomans sociale gedragsregels, een spel waarin hij de fictie van de insektenwereld confronteert met de realiteit van de mensenwereld. Deze sprookjesvorm heeft bovendien iets van een fabel: de dieren hebben menselijke eigenschappen en zijn directe voorbeelden van te hekelen ondeugden. De vermenselijking beperkt zich echter tot typering; het innerlijke karakter wordt niet uitgediept. In het verhaal lopen droom en realiteit door elkaar. Wat wordt verhaald is een droom, maar herhaaldelijk duiken reminiscenties op aan het dagelijkse bestaan van Erik, bijvoorbeeld zijn lessen uit Solms en de herinneringen aan de liefdesavontuurtjes van zijn broer. Als de droom ophoudt, volgt voor Erik de desillusie: het doodnuchtere gebeuren thuis en op school.

In een soort artistiek gewetensonderzoek schrijft Bomans zelf dat voor zover zijn werk enige waarde heeft, deze niet schuilt in wat wordt gezegd, maar hoe het wordt gezegd. Hij hecht veel belang aan de vormgeving. Jeroen Brouwers stelt dat Bomans, net als Van Deyssel, in zijn beste ogenblikken een magistraal stilist is. 'Bomans lezen is daarom vaak een groot plezier; maar dan ook alleen daarom, want hoe men een ordinaire kiezel ook slijpt, hij wordt nooit een zuivere edelsteen.'

Die bekomernis om de vorm blijkt ook uit Bomans' aandacht voor de verschillende humor-technieken die hij toepast. De vermenselijking trekt hij door tot in lachwekkende details: mijnheer Vliesvleugel steekt zijn angel in de paraplubak en hangt zijn vleugels op aan het daartoe bestemde haakje. Een afgesloofde werkmier houdt een zo roerende toespraak 'dat het mierenzuur een ieder tappelings over de wangen biggelde' (p. 156).

Woordspelingen komen veelvuldig voor, bijvoorbeeld door vervormingen als 'weps' of het 'niets te komkommeren' (p. 93) van de tor als reactie op Eriks 'kom, kom...' (p. 93). Woorden kunnen een dubbele betekenis hebben. De regenworm raakt letterlijk en figuurlijk vast op het hoogtepunt van zijn redenering. Soms ontstaat door dergelijke dubbelzinnigheid een leuk misverstand. Erik zegt tot de wesp dat zijn grootvader 'een mooi portret' (p. 36) is, waarop de wesp, die slechts van adel en adellijke avonturen droomt, reageert: 'ja, die oude adel kon wel eens uit de band springen' (p. 36). Ook de paradox en de vergelijking functioneren humoristisch: 'hij [Erik] was een buitengewoon insect, hij was een mens' (p. 110). Soms is de humor karikaturaal: een baard die 'op zij van zijn twee wangen als klimop naar boven groeit' (p. 23). Trouwens ook algemene waarden worden mild-karikaturaal geridiculiseerd, bijvoorbeeld het gezag van de wetenschap (zie 'Woorden vooraf'). Herhaaldelijk is de situatie als dusdanig gewoon komisch, bijvoorbeeld de badscène van Erik.

Vertelsituatie

Dit cultuursprookje, in de hij-vorm verteld, is een auctorieel verhaal. De auteur neemt afstand van de werkelijkheid van elke dag zodat de lezer haar met een onbekommerde lach kan bekijken. Hij schenkt de lezer het aangename gevoel toeschouwer te zijn. Hij weet in hem een tijdelijk superioriteitsgevoelen te wekken, waardoor de lezer zich verheven voelt boven het kleine wereldje en zijn tekortkomingen. Ook de auteur schrijft met eenzelfde gevoel van meerwaarde en is toeschouwer met de lezer, 'de laatste attenderend op de dingen welke diens meer luie ogen zeker zouden ontgaan' (Kees Fens). Het perspectief vanwaaruit de auteur schrijft wordt dus bepaald door de argeloze onschuld van het kind en de wat ondeugende boosaardigheid van de volwassene. Het kind wordt geboeid door de sfeer van het wonderlijke; de volwassene kijkt door dat doorzichtige waas heen en ziet, met een zeker leedvermaak, de tekortkomingen van die wereld. Pas aan het einde van het werkje richt de auteur zich rechtstreeks tot de lezer: 'en nu is dat alles lang geleden, zo lang dat als men Erik naar dien avond zou vragen, hij enkel vergenoegd wat glimlachen zou...' (p. 170), en in de slotzin: 'en hier eindigt de geschiedenis van Erik Pinksterbloem. Vaart allen wel...' (p. 171).

Het verhaal heeft een korte verteltijd: alles speelt zich af, in een vrijblijvende scenische opbouw, tussen het slapen gaan en het ontwaken, de twee ogenblikken die als in een kader, in een lijst, de droom omvatten.

Stijl

In Erik is het taalgebruik van Bomans traditioneel en eenvoudig, maar in zijn eenvoud toch met een rijke en gevarieerde woordenschat. De trefzekere formulering, de bevattelijkheid in woord en gedachte, de humoristische spitsvondigheden zijn de karakteristieken van de stilistische vormgeving. Bewust hanteert Bomans plechtige en wat verouderde of ambachtelijke woorden in alledaagse situaties, waardoor hij komische effecten bereikt. Na een pijnlijke stilte die volgt op een niet gewaardeerde opmerking van Erik, zegt vader Vlinder wat afgemeten: 'wij zullen de woorden van den heer Pinksterbloem met den vleugel der liefde bedekken... en geen verdere navraag doen' (p. 105). Bomans geeft bovendien zijn licht archaïserende stijl kleur door het gebruik van oudere taalvormen: de buigings-n, genitiefvormen als des, ener, welks en andere, de gij-vorm, de aanvoegende wijs en zelfs een traditionelere spelling (insecten). Ook de korte inhoudsopgaven bij ieder hoofdstuk, gebruikelijk in de negentiende eeuw, zijn tekenend voor een oudere stijlvorm.

Door het gebruik van een dergelijke stijl evoceert de auteur de sfeer van het wonderlijke, creëert hij humor en onttrekt hij een actualiteitsaspect aan het gebeuren. Deze stijl biedt hem tevens de gelegenheid cliché-taal te ridiculiseren in de talrijke tafelspeeches en redevoeringen, bijvoorbeeld de toespraak van vader Vlinder (p. 102-103), waarin gemeenplaatsen schering en inslag zijn; bijvoorbeeld in een bevel als 'nog één stap, vriend, en ge zijt een kind des doods' (p. 108). Alleszins dient de vlotte, luchtige stijl het fantasierijke en speelse van het verhaal.

Context

In de literaire geschiedschrijving wordt Bomans zelden vermeld, nooit uitvoerig behandeld. In enkele gevallen, zoals bij C.G.N. de Vooys en G. Stuiveling, rangschikt men hem bij de kleine, vage categorie van de 'humoristen' die de moderne Nederlandse literatuur rijk is. Een nauwkeuriger plaatsbepaling is wellicht moeilijk, omdat Bomans slechts in een tweetal werken, onder andere in Erik, de grenzen en de karakteristieken van een bepaald genre respecteert. Door zijn fantasierijke uitwerking, gepaard aan een zekere nuchterheid, is Erik een voorloper op de latere sprookjes, al heeft het wellicht nog een uitgesprokener persiflerend karakter.

Bomans heeft zijn eigen stilistische en inhoudelijke vondsten vaak als voorbeeld gebruikt. 'Aan inteelttrekken is zijn wijze van schrijven zeker niet ontkomen' (Kees Fens). Ook in latere sprookjes laat Bomans insekten en dieren optreden: in Frederica een kip die over haar eieren even verbaasd staat als de mieren over de hunne in Erik. Anita is zelfs een variant op de familie Vliesvleugel. In alle fantasieteksten van Bomans herkent men trouwens onmiddellijk de typische procédés die hij ook in Erik aanwendt. Zo bijvoorbeeld in Wonderlijke nachten, dat duidelijk parallellen met Erik vertoont. Ook de hoofdpersoon Simon verwacht, net als Erik, iets bijzonders als het schemerig wordt. Hem verschijnt een kabouter met wie hij op avontuur gaat. Ook hij maakt zijn tocht in pyjama. Ook hij weet 's morgens het onderscheid tussen droom en realiteit niet dadelijk te maken. Hij put zijn kennis uit de lessen aardrijkskunde (vergelijk met Solms). Hij gedraagt zich onhandig op het huwelijksfeest bij de muizen, zoals Erik bij de vlinders, enzovoort. Bomans herhaalt zich inderdaad vaak: Erik fungeert daarbij wel eens als bron of er worden, uiteraard in mindere mate, vroegere gegevens in opgenomen. Jeroen Brouwers noemt Bomans 'gaandeweg zijn eigen epigoon'.

Op het eerste gezicht vertoont De kleine Johannes van F. van Eeden een duidelijker verwantschap met Erik: beide verhalen zijn in de sprookjesvorm gesteld, in beide verlangen jongetjes naar het wonder en stappen ze in een verbeeldingswereld over, beide werken staan kritisch jegens de mensenmaatschappij, in beide wordt het verhaal op een andere wijze opgebouwd... En toch bestaat er een wezenlijk verschil. De kleine Johannes is filosofisch en autobiografisch; Erik luchtig humoristisch en moraliserend. Bomans is een realist die observeert en zijn held in een afgesloten wereld plaatst; Van Eeden is de dromer van een betere wereld, hij wil de maatschappij hervormen. Hij maakt het sprookje ondergeschikt aan zijn bedoeling; Bomans zijn bedoeling aan het sprookje.

Bomans' prozastijl, zinsbouw en woordgebruik vertonen opvallende gelijkenissen met het negentiende-eeuwse Nederlandse taalgebruik. Maar door het aanwenden van dit belegen, vergrijsde woordgebruik in combinatie met een nieuw, soms wat brutaal woord, bereikt Bomans een eigen komisch effect. Zijn proza krijgt in zijn superieure ouderwetsheid, in zijn gedragenheid van taal en toon, in zijn pure gebruik van door de traditie bijna gewijde woorden, een onactueel, humoristisch karakter.

Jeroen Brouwers noemt Bomans 'een tussenpaus in de Nederlandse (of misschien is het beter te zeggen: de Haarlemse) literatuur', omdat hij oude vormen van zijn voorgangers, Beets en Van Deyssel, handhaaft, koestert, ze tot schittering brengt, maar ze niet vernieuwt. Op zijn beurt heeft Bomans invloed uitgeoefend op een vierde Haarlemmer, Harry Mulisch. Trouwens ook nog andere Nederlandse schrijvers hebben, bewust of niet, van hun schatplichtigheid aan Bomans blijk gegeven: Heere Heeresma, Doeschka Meijsing, Maarten Biesheuvel, Bob den Uyl, zelfs W.F. Hermans en Gerrit Komrij.

Waarderingsgeschiedenis

Uit de overvloed aan gelegenheidspublikaties (bijvoorbeeld de uitgave onder redactie van Michel van der Plas) na het overlijden van de auteur blijkt hoe populair hij wel was. Maar het is opvallend hoe weinig de schrijver daarin ter sprake wordt gebracht. Vooral de officiële kritiek heeft Bomans genegeerd. Bijval is hoofdzakelijk te lezen in dagbladrecensies en blijkens de talrijke drukken van bijvoorbeeld Erik (de tien eerste jaren meer dan een half miljoen verkochte exemplaren) heeft ook het grote lezerspubliek deze auteur gewaardeerd. Het is allicht deze tegenstelling die Carmiggelt de uitspraak ontlokte: 'Bomans is een groot schrijver, je mag het alleen niet zeggen.' Erik is een belangrijke waardemeter voor die populariteit. Ze blijkt onder andere uit de oprichting van een standbeeld van Mari Andriessen, Erik op een vlinder gezeten, te Bloemendaal in 1978. Het is merkwaardig dat gereputeerde literatoren Erik volkomen anders evalueren. Lodewijk van Deyssel noteert in zijn dagboek op 22 februari 1950 dat Erik nauwelijks tot de literatuur kan worden gerekend. Anderzijds heeft volgens Jeroen Brouwers het werk 'de meeste kans de "eeuwigheid" te trotseren. De jeugdige Bomans is in dit werk nog niet bezeten van lolligheden en zware overdrijving'.

Enquêtes in Nederland (1963), op alle middelbare scholen in Den Haag (1965) en een rapport van het Hoogveldinstituut (1967) tonen aan dat Bomans de lievelingsauteur is van middelbare scholieren. Reeds in 1941 schrijft A.J. Schneider in een recensie over Erik: 'we hebben er een proef mee genomen met scholieren van 12 tot 18 jaar, en beide groepen genoten er het hunne uit.' Vooral de Vlaamse schooluitgave is en wordt in het onderwijs veel gebruikt. Over de talrijke vragen en voetnoten bij deze uitgave heeft Bomans zich trouwens ironisch uitgelaten. Allicht is vandaag de overweldigende populariteit bij de leerlingen afgenomen. Maar uit een steekproef in het Vlaamse secundair onderwijs blijkt dat Erik nog zeer dikwijls in de klas cursorisch wordt gelezen of als huislectuur wordt opgelegd.

Voor Bomans is humor het vermogen de dingen betrekkelijk te zien. Juist door de toegepaste kleinschaligheid verliest de gestelde problematiek in Erik haar absolute en tragische impact. Volgens Kees Fens echter lacht Bomans de werkelijkheid te veel weg. Zijn humor gaat de ernst uit de weg; hij is allicht te gemakkelijk: hij miskent de toch altijd min of meer tragische tegenstelling tussen droom en werkelijkheid, kleinheid en overmacht, zijn en schijn. Door zijn humor, door de sprookjesvorm, door het uittekenen van typen, door het uitspelen van algemeen aanvaarde wijsheden en algemeen gehekelde onwijsheden schermt Bomans zich af van de werkelijke problemen. In de inleiding tot zijn Groot sprookjesboek stelt hij dat sprookjes schrijven moeilijk is, 'omdat men van veel mogelijkheden dient af te zien. Ironie, sarcasme, elke vorm van humor behalve die in de situatie zelf gelegen is - men moet het allemaal prijsgeven in ruil voor een directe, snelle en heldere wijze van zeggen'. Dat is ook toe te passen op Erik.

Bomans' Erik is vaak met andere auteurs en met andere werken vergeleken. In De Telegraaf van 23 februari 1941 reeds met onder andere De kleine Johannes van Van Eeden, Michiel de mug van Henriëtte van Eyk, met de Reineart, met Hans Christian Andersen. Samen met Beets en Dickens behoort deze laatste inderdaad tot de grote voorbeelden van de beginnende schrijver Bomans. Dergelijke vergelijkingen hebben uiteindelijk altijd tot doel de eigen waarde van Bomans als schrijver te profileren of zijn betrekkelijkheid te benadrukken.

Bomans' 'vertrouwdheid met Dickens' werk (zie bijvoorbeeld zijn vertaling van The Pickwick papers) heeft ongetwijfeld het eigen werk beïnvloed. Ronald Soetaert analyseert die beïnvloeding: 'Ik heb (...) niet alleen stijlverwantschap, maar ook nog inhoudelijke overeenkomsten gevonden.' Oppervlakkig gezien heeft Erik weinig met Dickens te maken. Toch zijn ook in dit werk hele passages aan te duiden waarin Bomans uit Dickens 'citeert', bijvoorbeeld: '-Aardige meiskens, hè?- fluisterde de vader, die hem begeleidde. -Jazeker-, mompelde Erik. -Schalk- sprak de wesp, hem zacht in de zijde porrend, -schavuit-' (p. 48). Soetaert vergelijkt dit met een passage uit The Pickwick papers waar een heer Pickwick attent maakt op zijn huwbare dochters: '-My daughters, gentlemen, my gals these are... She's a Miss, she is; and yet she ain't a Miss; eh, sir, eh?- And the stout gentleman playfully inserted his elbow between the ribs of Mr. Pickwick.' Voor Dickens is Mr. Pickwick een sprookjesfiguur op aarde nedergedaald; Erik is uit de grote mensenwereld in de sprookjeswereld van de insekten terechtgekomen. Voor beiden staat de verwondering centraal. Voor Bomans een reden om Dickens te imiteren. Soetaert gaat echter niet zover Bomans een plagiator te noemen. Willem Brandt meent dat Bomans als humorist wellicht beter met Charles Lamb dan met Dickens kan worden vergeleken. Hij verwijst naar de getuigenis van de criticus W.G. Noyhuys, ooit over Lamb zei dat zijn talent bestaat uit een mengsel van fijne gevoeligheid en ironische blijmoedigheid, van realiteitszin en paradoxale opmerkingsgave, van schuilgaand meegevoel en openhartige eigenliefde, die samen humor vormen. Dat zou zijns inziens voor Bomans kunnen gelden.

Bomans' humor is eveneens vergeleken met die van Carmiggelt. Vooral Kees Fens heeft de verschillen tussen de beide auteurs helder belicht. Carmiggelt is een schepper van 'medemensen', Bomans van 'typen'. Carmiggelt geeft een illusie van de werkelijkheid; en al is de werkelijkheid bij Bomans ook uitgangspunt, toch keert de auteur zich tegen die werkelijkheid. Hij zal details uitvergroten en daardoor deformeren. De deformatie openbaart zich ook in de schaalverkleining van Erik. Ook hun taalgebruik is opvallend verschillend: in tegenstelling tot Carmiggelt is Bomans' taalgebruik erg traditioneel. Omwille van zijn maatschappelijk engagement is Carmiggelts humor ook kritischer, schrijnender en overtuigender dan die van Bomans, die in Erik enkel uitbundig komisch is.

Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:

  • Godfried Bomans, Erik of het klein insectenboek, 45e druk, Utrecht, 1986.

...

Guido Goedemé [bron: https--www.dbnl.org/tekst/anbe001lexi01_01/lvlw00044.php]

--- Over (foto 2): Godfried Bomans ---

Godfried Bomans was vele jaren de meest gelezen auteur van Nederland. Hij heeft ruim 60 boeken geschreven, maar tijdens zijn leven weinig literaire erkenning gekregen. Zijn werk kenmerkt zich door een groot gevoel voor humor en een onslijtbare ironie.

[bron: https--www.bol.com]

Godfried Jan Arnold Bomans (Den Haag, 2 maart 1913 - Bloemendaal, 22 december 1971) was een Nederlandse schrijver, columnist en mediapersoonlijkheid.

Bomans heeft meer dan 60 boeken en vele andere geschriften op zijn naam staan. Hij heeft tijdens zijn leven weinig officiële erkenning gekregen, in ieder geval niet in de vorm van een literaire prijs.

Godfried Bomans werd bij het grote publiek vooral populair als literair schrijver door zijn roman Erik of het klein insectenboek (tien drukken in het verschijningsjaar 1941) en na de Tweede Wereldoorlog met de strip Pa Pinkelman in de Volkskrant en weer wat later met zijn columns op de voorpagina van die krant, zijn stukken in Elsevier en zijn radio- en tv-optredens: terwijl in de jaren 60 waren er nog niet veel schrijvers die op tv verschenen, verscheen hij er daarentegen juist geregeld in allerlei programma's, waardoor hij ook bekend werd bij kijkers die zijn boeken en columns niet lazen. In oktober 2000 schonk Gertrude Maria (Pietsie) Verscheure (1921-2022), de weduwe van Bomans, zijn archief aan het Nederlands Letterkundig Museum.

Bomans was een groot kenner van het werk van Charles Dickens. Hij speelde een belangrijke rol bij het tot stand komen van de vertaling in het Nederlands van het complete werk van Dickens, die in de jaren vijftig van de twintigste eeuw in pocketformaat door Uitgeverij Het Spectrum werd uitgegeven. De langverwachte biografie van Dickens heeft hij echter nooit geschreven.

Bomans stond zowel bekend om zijn lichte humor, waarvoor hij zelf graag de term "scherts en jokkernij" bezigde, als om zijn ernst en bedachtzaamheid.

Godfried was een zoon van Johannes Bernardus Bomans (1885-1941) en Arnoldina Josephina Oswalda Reynart (1883-1955) en werd vernoemd naar zijn peetoom Godefridus (Frits) Keunen (1853-1914), die getrouwd was met een halfzuster van Bomans' moeder. In latere verhalen komt regelmatig een oom Frits voor. Godfrieds grootvader van vaders kant, Johannes Michiel Bomans (1850-1909), is directeur van het Haarlems Dagblad geweest.

In 1913 begon zijn vader een advocatenpraktijk in Haarlem waarheen de familie verhuisde; Godfried was nog maar een paar maanden oud. Hij heeft zich zijn leven lang Haarlemmer gevoeld. Zijn vader werd voor de Roomsch-Katholieke Staatspartij gekozen tot lid van de Tweede Kamer, wat hij tot 1929 bleef. Bomans sr. was ook, tot zijn onverwachte overlijden in 1941, gedeputeerde van de provincie Noord-Holland en zelfs in 1940 enkele maanden plaatsvervangend commissaris van de koningin voor deze provincie, ook ten tijde van de Duitse inval. Vader Bomans, sinds 1933 woonachtig op het landgoed Berkenrode in Heemstede, publiceerde onder andere een geruchtmakende serie historische romans, de Donald-cyclus, onder het pseudoniem J.B. van Rode.

Reeds als middelbare scholier had Bomans literaire belangstelling; zo was hij redacteur van schoolkranten en publiceerde hij korte verhalen, ook in literaire tijdschriften en studentenbladen.

In 1926 ging Bomans naar het Triniteitslyceum in Overveen en van 1933 tot 1939 studeerde hij aan de Universiteit van Amsterdam. Hij behaalde er zijn kandidaatsexamen Rechten in 1936. Van 1938 tot 1939 was Bomans redacteur van het studentenweekblad Propria Cures. In 1939 vertrok hij plotseling naar Nijmegen, waar hij zich inschreef als student Wijsbegeerte. Hij werd er actief lid van het culturele Corpsdispuut ter Sociëteit De Gong. In 1941 verloofde Godfried zich met Gertrud Maria ('Pietsie') Verscheure.

Bomans debuteerde in 1932, onder het pseudoniem Bernard Majorick, met Drijfjacht en Gebed voor Nederland. In datzelfde jaar schreef hij ook het historische toneelstuk Bloed en liefde, waarin zijn karakteristieke humor al duidelijk herkenbaar is.

De eerste druk van Pieter Bas verscheen in december 1936, met tekeningen van zijn jeugdvriend Harry Prenen die ook latere boeken van Bomans zou illustreren. Met Prenen richtte hij in hetzelfde jaar de "Rijnlandsche Academie" op, een pseudogewichtig genootschap waarmee zij de aangekondigde demping van de Haarlemse Bakenessergracht wilden voorkomen. Zij slaagden overigens in hun opzet. De Rijnlandsche Academie werd daarna vooral in een uitvoerige, maar helaas nooit gepubliceerde correspondentie voortgezet.

Eind 1939 schreef hij, nog steeds in Nijmegen, zijn bekendste werk: Erik of het klein insectenboek dat in december 1940 werd uitgegeven bij Het Spectrum.

In 1941 was hij voor het eerst officieel Sinterklaas, in Nijmegen. Ook later zou hij bij intochten op tv in die rol optreden. In 1943 gaf hij zijn studie op en verhuisde terug naar Haarlem. Tijdens de oorlog bood Bomans onderdak aan Joodse onderduikers. Zo zat de Joodse muzikant Hans Lichtenstein bij hem ondergedoken. Bomans ontving postuum van het Israëlische Yad Vashem de eretitel Rechtvaardige onder de Volkeren.

Op 14 april 1944 trouwde hij in Nijmegen met Pietsie Verscheure. Uit dit huwelijk werd een dochter, Eva, geboren in 1960. Tegen het eind van de oorlog dook hij onder in Aerdenhout en het Verscholen Dorp (een schuilplaats voor onderduikers in de bossen in het zuiden van de gemeente Nunspeet), toen er razzia's werden gehouden voor gedwongen tewerkstelling in nazi-Duitsland. Het kerkelijk huwelijk vond pas na de oorlog plaats, op 17 augustus 1945.

Bomans had twaalf jaar (van 1940 tot 1952) nodig om de Pickwick Papers van Dickens te vertalen. Na de Tweede Wereldoorlog was er veel werk voor Bomans. Hij werd aangesteld als kunstredacteur van de Volkskrant (tot 1946) en redacteur bij Elseviers Weekblad (tot 1949). Zijn strip Pa Pinkelman en Tante Pollewop, vanaf november 1945 in de Volkskrant, met tekeningen van Carol Voges, is een begrip geworden. De strip werd in 1976 door de KRO voor televisie bewerkt, met Ton van Duinhoven in de rol van Pa Pinkelman en Maya Bouma als Tante Pollewop.

In 1950 riep Bomans de Haarlemmers op om lid te worden van de op te richten Haarlemse Sociëteit Teisterbant. De sociëteit, die onder haar 180 leden Lodewijk van Deyssel, Mari Andriessen, de later geroyeerde Harry Mulisch en Anton Heyboer telde, heeft haar stichter niet lang overleefd.

In 1956 richtte hij de Haarlem Branch van de Dickens Fellowship op, die hij de eerste jaren als president zou voorzitten.

Landelijke bekendheid kreeg Bomans opnieuw door optredens in radio- en televisieprogramma's, zoals Kopstukken en Bomans in triplo, waarin Bomans vraaggesprekken voert met zijn eigen broer en zus, die beiden een groot deel van hun leven in een klooster hebben doorgebracht. Hij werd een mediapersoonlijkheid, voor die tijd een nieuw fenomeen. Uitzendingen zoals Bomans in Vlaanderen en Bomans in Israël vestigden de aandacht even sterk op hemzelf als op zijn onderwerpen.

In 1971 verbleef Bomans, op uitnodiging van VARA en AVRO, een week alleen op het onbewoonde Waddeneiland Rottumerplaat. Hij maakte er dagelijkse radioverslagen, getiteld Alleen op een eiland, over zijn ervaringen met Willem Ruis als zijn gesprekspartner in Warffum. Deze radioverslagen zijn als luisterboek in 2006 op 6 cd's verschenen. Het primitieve verblijf lag hem niet; vrijwel zeker heeft het hem een terugslag bezorgd in zijn gezondheid. Hij was tevens een fervent roker van zowel sigaretten als een pijp.

Godfried Bomans stierf op 22 december 1971 op 58-jarige leeftijd aan een hartaanval en werd op de dag voor Kerstmis begraven op het Sint Adelbertskerkhof in Bloemendaal (graf 1235).

Bomans' werk is moeilijk onder één noemer te brengen, maar hij was zeker een groot stilist. Het werk heeft als kenmerk wendbaarheid, een groot gevoel voor humor en een onverslijtbare ironie. Bomans kon zowel zeer ernstig als zeer lichtvoetig schrijven.

Bomans was katholiek, maar niet streng in de leer. In een brief aan A. van Roon d.d. 26 november 1968 schreef hij dat "geen vernieuwing in de katholieke Kerk mij te hoog gaat en ik met name de ontwikkeling in het celibaat met voldoening gadesla..." Toen Bomans dit noteerde stond het verplichte priestercelibaat ter discussie. In dat jaar verscheen In de kou: over hun roomse jeugd en hoe het hun verder verging, waarin hij openhartig discussieert met geestverwant Michel van der Plas over de teloorgang van katholieke zekerheden.

Tussen links Nederland en Bomans ontstond op 18 juni 1966 een diepe kloof toen Bomans in een column in de Volkskrant onder de titel "De Raddraaiers" het vernielen van de kantoren van het dagblad De Telegraaf veroordeelde (de Telegraafrellen). Boze bouwvakkers waren hiertoe in een pamflet opgeroepen en Bomans heeft de anonieme schrijvers van het pamflet de "hoofdschuldigen" genoemd. Toen vier leden van de maoïstische Rode Jeugd werden gearresteerd keerde heel links Nederland, aangevoerd door Harry Mulisch, zich tegen de "verrader" Bomans.

In 1960 werden in Leiden (in de Breestraat nr. 37) en in 1964 in Gouda (op de Hoge Gouwe 21) gevelstenen onthuld ter herinnering aan het gedenkwaardige verblijf van Pieter Bas in die plaatsen. Beide werden onthuld door Bomans zelf, met passende toespraken.

Op 29 april 1968 ontving Bomans de onderscheiding ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

In 1972 werd het Godfried Bomans Genootschap opgericht. In Thijsse's Hof te Bloemendaal staat het beeld Erik op de vlinder, in 1977 gemaakt door Mari Andriessen. Sinds 1982 staat in de Wijngaardtuin, in het centrum van Haarlem, een bronzen beeldje van Bomans, van beeldhouwer Wim Jonker. Bomans' boek Erik of het klein insectenboek werd in 2004 verfilmd door Gidi van Liempd.

Literaire prijzen heeft Bomans nooit ontvangen, maar dat wil niet zeggen dat hij nooit is onderscheiden. In 1987 werd hem, postuum, de Israëlische Yad Vashem-onderscheiding toegekend voor zijn hulp aan joodse onderduikers tijdens de Tweede Wereldoorlog. In 2004 eindigde Bomans als nr. 48 in de verkiezing van de Grootste Nederlander.

Van 19 juni tot en met 5 september 2010 was in Museum De Hallen een tentoonstelling te zien over het leven en werk van Bomans als schrijver, componist en tv-persoonlijkheid. Er werden originele boekillustraties getoond, samen met werk van Bomans' kunstenaarsvrienden zoals Kees Verwey en Mari Andriessen.

Op 2 maart 2013, zijn honderdste geboortedag, werd op de locatie van zijn geboortehuis aan de Bierkade 2a in Den Haag door burgemeester Jozias van Aartsen een bescheiden plaquette onthuld.

Op 15 november 2013 was het jaarlijks symposium van de Jan Campert-Stichting gewijd aan Godfried Bomans en Simon Carmiggelt. Thomas van den Bergh, Henk van Gelder, Jean-Pierre Geelen, Jos Joosten, Kees van Kooten, Jan de Roder en Gé Vaartjes hielden in het Letterkundig Museum voordrachten onder de noemer Bomans en Carmiggelt: twee lichte letterheren.

Godfried Bomans komt in veel plaatsen voor als straatnaam. Daarnaast zijn er diverse scholen naar hem genoemd.

Verder is naar Bomans, net als naar de schrijvers Hella Haasse en Harry Mulisch, een planetoïde genoemd. De vernoeming gebeurde door de Amerikaanse astronoom van Nederlandse afkomst Tom Gehrels, op voordracht van de Haarlemse boekenverzamelaarster Loes Timmerman. De vernoeming werd 5 december 2009 door de Internationale Astronomische Unie (IAU) bekrachtigd.

Planetoïde (23404) Bomans draait op een afstand van 257 miljoen tot 426 miljoen kilometer van de Zon zijn rondjes in de ruimte tussen de planeten Mars en Jupiter en maakt in 3,45 jaar een omloop om de zon. De diameter van de planetoïde bedraagt ongeveer 7 kilometer.

  • Roemrucht in de televisiegeschiedenis is een live commentaar van Bomans. De schrijver werd in oktober 1963 benaderd voor de Edison-uitreiking van het Grand Gala du Disque. Een van de optredende artiesten was Marlene Dietrich. Bomans vertelde een anekdote die eindigde met het beroemd geworden citaat (van 'een heel oud mannetje' dat naast hem in de bioscoop zat): "Had mijn vrouw maar één zo'n been".
  • Bomans verhaalde hoe hij samen met zijn drie broers voor het eerst aan carnaval meedeed, samen verkleed als één olifant en elk gestationeerd in één poot. Tijdens het onvermijdelijke oponthoud op een podium hadden de gebroeders Bomans een tafeltje in de buik bevestigd, waarop zij dan klaverjasten. Volgens Bomans was het bovendien als jongste broer zijn taak om, vlak bij het achtereind gezeten, af en toe een gehaktbal door dit eind naar buiten te werpen om een realistisch effect te bereiken. De olifant moet mede daardoor enorme indruk op het publiek gemaakt hebben.
  • Sinterklaas speelde hij voor het eerst in 1941, in Nijmegen. Dit optreden als goedheiligman zou hij nog vaak herhalen, soms met verrassend resultaat, bijvoorbeeld wanneer de uit te delen lekkernijen op waren en Sint dan maar eigenmachtig met andersoortig 'lekkers' strooide, zoals een halve of een hele dag vrij van school. Uit een brief aan zijn vriend Harry Prenen uit 1943: "Voor de stad Nijmegen was ik Sint Nicolaas en reed op een schimmel de stad door. Op het bordes van het stadhuis gaf ik de jeugd een dag vrij (vorig jaar een middag), waardoor ik, nog omhuld door den herderlijken toga, een vreeselijke ruzie kreeg met drie hoofden (een daarvan riep, alle eerbied voor Gods heiligen uit het oog verliezend: 'Wat denkt zo'n snotjongen wel!')"
  • Bomans' carrière als goedheiligman was daarmee zeker niet ten einde. In 1961 bijvoorbeeld vervulde hij de rol in Enkhuizen en in 1967 ging hij als zodanig naar Nederlandse emigranten in Canada. Hij noemde de Kerstman bij die gelegenheid 'een geestelijke zakkenroller'.

Bibliografie

...

Toneel

...

Dagboeken

...

Essays

...

Discografie

...

Over Godfried Bomans

...

[bron: wikipedia]

--- Over (foto 3): Uitgeverij Het Spectrum ---

Uitgeverij Het Spectrum is een Nederlandse uitgeverij. Zij biedt zowel onder eigen naam, als onder twee andere merknamen uitgaven aan: Winkler Prins en Prisma. Bij het huidige Unieboek/Het Spectrum werken ongeveer 80 mensen.

Opgericht in 1935 door de boekhandelaars P.H. Bogaard en A.H. Bloemsma en gevestigd in een kamer boven een banketbakkerij in de Biltstraat in Utrecht, groeide de uitgeverij uit tot een van de grootste van Nederland. In juni 2001 werd het onderdeel Elsevier Bedrijfs Informatie (EBI) overgenomen. Van september 1999 tot 2010 was Het Spectrum onderdeel van PCM Algemene Boeken, daarna is de uitgeverij samengevoegd met Unieboek en als Unieboek/Het Spectrum doorverkocht aan de Belgische uitgever Lannoo.

In de beginjaren was Het Spectrum een progressief-katholieke uitgeverij die ernaar streefde een breed publiek van goede lectuur te voorzien. Daarom werden veel boeken uitgebracht in het goedkope pocketformaat. Deze formule kreeg na de oorlog de naam Prisma Pockets. Deze serie werd na de introductie in de jaren 50 al snel een begrip: vrijwel alle denkbare onderwerpen plus klassiekers uit de wereldliteratuur voor slechts 1,25 gulden per stuk. De Prismaserie was geïnspireerd op de Salamanderpockets, het Nederlandse equivalent van de Britse Penguin pockets, en op de Franse Livres de Poche. Het aanbod liep uiteen van Dostojewski en andere grote Russen, tot de complete Dickens, maar ook veel ontspanningslectuur vertaald uit allerlei talen en landen. Vooral Engelse boeken kwamen aan bod: Edgar Wallace, P.G. Wodehouse met zijn geniale butler Jeeves en Dorothy Sayers met haar upperclass-detective Lord Peter Wimsey waren populair. Ook In de ban van de Ring van J.R.R. Tolkien vond zijn grootste verspreiding als Prisma. Voor de jeugd was er onder meer Biggles in de serie Prisma Juniores.

Grote namen uit Nederland waren Godfried Bomans en Anton van Duinkerken. Ook werden er talloze non-fictionboeken en instructieboeken uitgegeven (Tekenen en schilderen als liefhebberij, het Prisma fotoboek, de Prisma schaakboeken) en veel naslagwerken en gidsen. De Prisma woordenboeken pasten in deze lijn. Op vele middelbare scholen zijn deze woordenboeken nog steeds verplicht. De nummering van de Prisma's loopt per 2009 tot ongeveer 2800. Sinds enkele jaren publiceert Het Spectrum onder het imprint Prisma uitsluitend nog woordenboeken en taalboeken.

In de jaren 1970 startte de uitgeverij met een nieuw encyclopedieproject, de Grote Spectrum Encyclopedie, die anders van opzet en uitvoering moest zijn dan de concurrent, de Grote Winkler Prins van Elsevier. Er kwamen aanvankelijk 24 delen uit, plus later een supplement. De opzet was thematisch, en een Nederlandse redactie schreef de samenvattende artikelen op basis van informatie van deskundigen. De GSE bevatte 9000 samenvattende artikelen en 40.000 kortere. Hoofdredactrice was onder meer Inez van Eijk.

Alle illustraties waren nieuw gemaakt, in samenwerking met de grote Britse uitgeverij Mitchell Beazley, die gespecialiseerd was in verklarende geïllustreerde boeken. De uitgave was een groot financieel risico, en een gematigd succes. Een beknopte nevenuitgave verscheen onder de naam 'Dit is je Wereld', met hetzelfde heldere illustratiewerk van Mitchell Beazley.

Omdat de uitgeverij algemene boeken uitgeeft, is bij het grote publiek weinig kennis van de namen van auteurs die werk publiceren bij Het Spectrum. Tot de meer bekende Nederlandstalige auteurs behoren Hubrecht Duijker (wijn), Han van Bree (Het aanzien van ....) en Ben Tiggelaar (management).

Van 1974 tot en met 1986 was Marcel P. Nuijten als bureauredacteur verantwoordelijk voor de inhoudelijke kwaliteit van onder meer de 'Klassieken'-reeks, de 25-delige pocketreeks Spectrum der Nederlandse letterkunde en de jeugdboeken, waaronder de serie 'Beroemde avonturen', de Biggles-reeks en de Karl May-reeks.

Het Spectrum heeft sinds 2000 onder meer 'printing on demand' ontwikkeld voor oude titels (backlist). Via dit systeem is het mogelijk om een herdruk van een oude titel te bestellen. De uitgeverij blijft ook naslagwerken uitgeven.

Het Spectrum werkte met verschillende imprints voor pocketboeken, onder andere:

  • Prisma-boeken
  • Prisma-compendia. 'Het pocketboek voor studie en praktijk'.
  • Prisma-juniores
  • Prisma-kinderpockets
  • Aula-reeks 'Het wetenschappelijke pocketboek'
  • Marka
  • Pictura. 'Het geïllustreerde pocketboek'
  • Aula-Paperback
  • De kortste introductie - vertalingen van uitgaven in de A Very Short Introduction reeks van Oxford University Press

[bron: wikipedia]
Zoekertjesnummer: m2217657023