Brieven uit mijn molen|Alphonse Daudet 9065511113

€ 10,00
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,74
190sinds 7 mar. '25, 08:26
Deel via
of

Kenmerken

ConditieZo goed als nieuw
HerkomstEuropa overig
Jaar (oorspr.)1983
Auteurzie beschrijving

Beschrijving

||boek: Brieven uit mijn molen|vertaling: Ernst van Altena|Goosens

||door: Alphonse Daudet

||taal: nl
||jaar: 1983
||druk: ?
||pag.: 174p
||opm.: paperback|zo goed als nieuw|bladrand vertoont vlekjes

||isbn: 90-6551-111-3
||code: 1:002078

--- Over het boek (foto 1): Brieven uit mijn molen ---

Houdt ge van Frankrijk? Houdt ge nog niet van Frankrijk? Dan lees dit boek! Het is net als een boeketje geurende rosmarijn en lavendel, aangeboden met een galante handkus. Wat valt er nog meer te zeggen? Wie weet, er staat zo veel in - een gans hart, onmeetbare liefde, de schaterlach van een meisje, dat rondwervelt in de farandole, de ijle toon van een fifre die weeklaagt in de stilte, de valse blik van een ezel dat zijn trap berekent, het teken des kruises, dat de priester schetst over ieder en al, waar zijn hart, pover en warm, naar uitgaat... nee mens weet het niet wat er meer over te zeggen valt. Alleen dit nog: Warm u, verrijk u aan deze Brieven uit mijn molen. Ge zult nog meer van Frankrijk gaan houden!

[bron: https--www.stichtingboekenwerk.nl/shop/storefront/brieven-uit-mijn-molen]

Lettres de mon moulin is het bekendste werk van Alphonse dDudet. Deze korte verhalen zijn een ode aan de geboortestreek van de auteur, de Provence, meer bepaald de omgeving van Arles en Avignon, waar hij zijn vroege jeugd doorbracht. Als volwassene maakte Daudet er vaak uitstapjes en vestigde zich uiteindelijk in een oude molen, in Fontvieille, om de letters van mijn molen samen te stellen. Zijn korte verhalen tonen een vijfspeler, een herder, een hebzuchtige priester, de reizigers van een ijver, de arme geit van meneer Seguin, enz.

[bron: https--www.2dehands.be]

1. Installation

De schrijver praat hier over de verschillen tussen Parijs en de plaats waar hij nu heen gaat. Hij trekt in een oude molen waar als hij aankomt allemaal konijnen zijn en een uil.

2. La diligence de Beaucaire

Het verhaal begint op de dag dat ik aankwam hier. Ik nam de trekschuit om terug te gaan naar mijn molen. In de trekschuit waren twee bakkers, een boer, een ambachtsman en de bestuurder. De bakkers discussieerden over de beste kerk totdat de bestuurder zei dat ze moesten stoppen. Ze moesten in plaats daarvan verhalen over vrouwen vertellen. De bakker vroeg aan de ambachtsman naar welke kerk zijn vrouw ging. Iedereen in de trekschuit begon te lachen, want zijn vrouw ging vaak naar andere mannen. De trekschuit stopt, de bakkers stappen uit en de boer stappen uit. De bestuurder loopt naar de paarden dus de ambachtsman en ik zijn alleen. De ambachtsman is verdrietig en zegt tegen mij dat als ik ooit naar Beaucaire ga dat ik goed moet oppassen met mooie vrouwen.

3. La chèvre de monsieur Seguin

Luister naar het verhaal over de geit van M. Seguin.

M. Seguin heeft niet veel geluk met zijn geiten, hij heeft al 6 geiten gehad en allemaal zijn ze opgegeten door een wolf. Op een dag probeert hij het opnieuw door een nieuwe geit te kopen. Deze keer blijft de geit wel bij hem. Totdat op een keer de geit naar de bergen kijkt en graag weg wilt. Ze vraag het aan M. Seguin, maar het mag niet. Blanquette, de geit, ontsnapt toch, dan staat ze ineens recht tegenover de wolf. Ze vecht tegen de wolf, totdat de wolf weggaat. Dan in de ochtend ligt ze in het gras en komt de wolf en eet haar toch op.

4. Le secret de maître Cornille

Francet Mamaï is oude fluitbespeler en hij vertelt een verhaal over mijn molen, het gaat zo:

Overal in het dorp zag je molens, totdat Parijzenaren besloten om fabrieken te bouwen die het werk vervangen van de molens. De molens bleven zonder dat er gewerkt werd. Alleen de molen van heer Cornille bleef doorgaan. De heer Cornille is oude molenaar die van zijn beroep houdt. Hij doet net alsof hij nog heel veel werk heeft door zijn wieken te laten draaien en door grote zakken meel te dragen. Iedereen praat over zijn molen, omdat het heel mysterieus is. Het nichtje van de heer Cornille gaat samen met meer meisjes kijken in de molen. Zo komen ze erachter dat de molen helemaal niet meer gebruikt wordt en dat de heer Cornille zakken cement draagt. Iedereen vindt het erg zielig voor de molen en voor de heer Cornille dat ze voortaan hun meel door hem laten malen. Op een dag sterft de heer Cornille en stoppen de wieken met draaien.

5. L'Arlésienne

Ik kwam langs een boerderij waar de poort gesloten was, terwijl het huis wel bewoond was. Iemand vertelde gisteren waarom dat zo was:

Eerst woonde hier een jongen, Jan, hij was erg knap en veel meisjes keken naar hem. Maar hij hield maar van één meisje. Hij en dat meisje zouden binnenkort gaan trouwen. Maar op een zondagmiddag hoorde Jan dat het meisje niet meer met hem wilde trouwen. Hij was erg verdrietig, maar toch ging hij naar feesten toe. Na een feest ging iedereen om middernacht slapen, Jan niet, hij heeft de hele nacht gehuild. 'S Ochtends als zijn ouders naar zijn kamer komen, zien ze dat het raam openstaat en zien ze onder het raam een dood lichaam liggen.

6. La mule du pape

Francet Mamaï raadde me aan om naar de bibliotheek te gaan om verhalen te lezen. Het volgende verhaal las ik in de bibliotheek:

Avignon is een vrolijke stad, vaak zijn er feesten met bloemen en kostuums. Alle mensen zijn altijd erg blij. Boniface is een zeer geliefde paus, hij is goed voor alle mensen, rijk of arm. Boniface houdt erg veel van zijn muildier die hij zoete wijn geeft. Een slechte jongen, Tistet Védène, zegt tegen de paus dat hij wel voor zijn muildier zal zorgen. Maar Tistet zorgt erg slecht voor het muildier, als hij er voor moet zorgen gaat hij zelf naar vrienden toe. Het muildier vindt het niet leuk, maar zegt niets tegen de paus. Op een dag komt de paus erachter dat Tistet slecht voor zijn muildier zorgt. Hij stuurt Tistet weg. Na 7 jaar komt Tistet weer terug en vraagt of hij weer voor het muildier mag zorgen. Als Tistet weer bij het muildier komt, geeft het muildier hem een enorme trap, waar hij al 7 jaar op gewacht heeft.

7. Le curé de Cucugnan

In een boekje staat het volgende verhaal:

Martin is de pater van het dorpje Cucugnan. De pater is niet heel gelukkig, want de inwoners van Cucugnan komen niet vaak naar de kerk. Op zondagmiddag in zijn preek vertelt hij tegen de gemeente dat hij naar het paradijs is geweest. In het paradijs vroeg hij hoeveel inwoners van Cucugnan daar waren, helaas was dat niemand. Toen vertelde hij dat hij naar het vagevuur was geweest, maar ook daar waren geen inwoners van Cucugnan. Tenslotte ging de pater naar de hel, daar waren alle inwoners van Cucugnan. Alle mensen in de werken luisterden goed naar de preek van de pater. De pater heeft een goed idee om iedereen te helpen. Op maandag komen de ouderen, op dinsdag de kinderen, op woensdag de meisjes en jongens, op donderdag de vrouwen en op vrijdag de mannen. Dan gaat de pater bij iedereen de biecht afnemen. Die zondagnacht heeft Martin een droom waarin hij ziet dat alle inwoners van Cucugnan arriveren in het paradijs.

8. Le sous-préfet aux champs

De ambtenaar is op tournée en voor een competitie moet hij een toespraak gaan houden. Het is erg warm in de auto en buiten schijnt de zon. Dus de ambtenaar stopt en wil zijn toespraak gaan voorbereiden in het bos. Alle vogels in het bos zingen er op los en de ambtenaar besluit de beginnen met oefenen. Door de geuren en muziek vergeet de ambtenaar te oefenen. Een uur later vinden de mensen hem liggend in het gras.

9. Les vieux

Ik krijg een brief waarin staat dat ik naar de grootouders moet gaan van Maurice, omdat hij zelf het te druk heeft. Als hij daar is moet hij roepen: 'Ik ben een vriend van Maurice'. Dus ik ga op pad en ik kom aan bij het huis van Maurice 's grootouders. Daar wordt ik rijkelijk verwelkomt door de twee meisjes en de opa en oma van Maurice. We praten heel lang over Maurice en dan krijg ik een maaltijd. De twee meisjes dekken voor mij de tafel en ik mag eten. Het eten smaakt niet zo lekker, maar toch eet ik door. Dan is het tijd om weer naar huis te gaan, de opa van Maurice loopt nog een stukje mee.

10. Le portefeuille de Bixiou

Op een ochtend krijg ik visite van de beroemde journalist Bixiou. Hij is oud, mager en komt moe over. Bixiou vertelt dat hij voor altijd blind is en dat hij daarom niet vrolijk is. Ik geef hem een klein glas alcohol die hij met plezier leegdrinkt. Meteen begint hij te praten, in 10 minuten houdt hij een geweldige speech over boosaardigheid. Hij klaagt over zijn vrouw en over zijn dochter. Bixiou heeft al veel moeilijkheden meegemaakt. Als zijn glas leeg heeft vertrekt hij, ik ben erg verdrietig. Dan zie ik dat Bixiou zijn portemonnee heeft laten liggen. Daar zie ik brieven van Céline en haren van meisjes.

11. L'homme à la cervelle d'or

Ik wil jullie een verhaal vertellen van een schrijver die overleden is:

Op een dag werd er een kind geboren met een erg groot hoofd. De artsen dachten dat hij snel zou sterven, maar dat gebeurde niet. Zijn ouders ontdekten dat zijn hersenen van goud waren. En toen de jongen 18 jaar was kwam hij er ook achter. Steeds haalde hij een stukje goud uit zijn hersenen zodat hij weer rijk was, maar steeds werd hij dommer. In een nacht stal zijn vriend een stuk van zijn hersenen. De jongen werd gelijk een stuk dommer en hij had erge hoofdpijn. Een tijd later ontmoette hij een jong meisje, hij werd erg verliefd op haar en gaf haar mooie cadeaus. Maar het meisje was niet om hem verliefd, maar op zijn cadeaus. Na twee jaar sterft het meisje en de jongen betaalt haar begrafenis. Hij had zo weinig hersenen over dat hij de mooiste laarzen kocht voor het meisje, terwijl ze al gestorven was.

12. Les trois messes basses

De priester is aan het eten, dan hoort hij dat vanavond er een feest zal zijn. Snel laat hij de klokken luiden zodat hij kan beginnen met de mis. Veel mensen komen naar de mis, ze denken allemaal al aan het einde van de mis zodat ze snel naar het feest kunnen. De priester sluit de mis correct af en je hoort alweer de klokken voor de volgende mis. De priester leest snel alles voor en hij bidt snel. Dan gaan de klokken voor de derde mis. De klokkenluider zegt tegen de priester dat hij de mis nog sneller moet doen, maar dat is onmogelijk. De priester leest maar een kwart voor van de tekst en hij slaat de gebeden over. Dan is de mis afgelopen en kan iedereen gaan feesten. De priester eet en drinkt totdat hij dood is. Wanneer hij aankomt bij het paradijs zegt God dat hij voor straf 300 keer de mis op moet zeggen voor hij naar binnen mag.

13. Les deux auberges

Het is een middag in juli, ik loop door het dorpje Saint-Vincent. Ik kom twee grote herbergen tegen recht tegenover elkaar. De ene herberg ziet er oud en leeg uit en de andere herberg is juist drukbezocht. Ik loop naar de oude herberg, binnen vind ik een oude vrouw. Ik vraag een drankje aan haar en ze is erg verbaasd dat ik dat vraag. Ze vertelt dat de mensen liever naar de herberg aan de overkant gaan, omdat ze een oude vrouw is die niet mooi is. Ook zijn haar twee meisjes gestorven en draagt ze geen sieraden. We horen aan de overkant een man zingen, het is de man van de oude vrouw. De man kon er niet meer tegen dat zijn vrouw verdrietig was, dus ging hij maar aan de overkant zingen.

14. L'élixir du révérend père Gaucher

Ik vertel je een verhaal over de elixer van vader Gaucher.

De broer Gaucher komt binnen en vertelt zijn idee. Hij heeft de oplossing gevonden voor armoede. Het is een elixer gemaakt van kruiden uit de bergen. Deze elixer kunnen ze verkopen, waardoor ze erg rijk kunnen worden. Na 6 maanden is het elixer erg populair. In heel de regio drinken mensen het elixer en de monniken worden snel rijk. Broer Gaucher wordt erg trots op zichzelf en hij wil dat hij vader Gaucher wort genoemd. Dan wil vader Gaucher geen elixer meer maken voor andere mensen. Zelf drinkt hij nu drie glazen per dag!

Verklaring tijdperk:

De tijdperk is het realisme. Kenmerken van het realisme zijn dat de schrijver probeert een zo objectief en realistisch verhaal te schrijven. De schrijver probeert zich in het personage in te leven, zodat de lezers een zo realistisch mogelijk beeld zien. Ook is een kenmerk van dit tijdperk dat het verhaal wordt beschreven met veel details.

Alphonse Daudet is een schrijver die de maatschappij met waarheid beschrijft, vaak gaat dit over hele gewone mensen.

Kenmerken van het realisme zie je terug in het eerste hoofdstuk. Daar beschrijft Alphonse Daudet de natuur met een heleboel details. Hij beschrijft letterlijk de natuur, dus hij laat een realistisch beeld zien. In de andere hoofdstukken geeft Alphonse Daudet ook goed de werkelijkheid weer. Zo zie je als lezer goed de waarheid.

Zo lees je bij het verhaal over de twee herbergen veel details:

En entrant, je trouve une longue salle d'serte, avec trois grandes fenêtres sans rideaux, quelques tables recouvertes de poussière et partout, sur les fenêtres, sur le plafond, sur les tables, dans les verres, des mouches, des milliers de mouches qui font un bruit terrible.

Mooiste passage:

Ik vind het lastig om te zeggen wat ik nou het mooiste vond aan dit boek. Wel vond ik het verhaal over de priester die naar de hemel en naar de hel ging om te kijken waar zijn dorpelingen waren erg bijzonder. Ook vond ik het grappig dat hij de week erna bij iedereen de biecht af ging nemen. Net alsof je daardoor naar het paradijs mag. Ik vond het mooi dat de pater daarna een droom kreeg waarin hij zag dat zijn dorpelingen in het paradijs aankwamen:

Le bon curé Martin a rêvé l'autre nuit. Il arrivait au paradis, avec tous ses Cucugnanais, au milieu d'une fête magnifique organisée par eux.

[bron: https--www.scholieren.com/verslag/boekverslag-frans-lettres-de-mon-moulin-door-alphonse-daudet-103603]

Literaire reisgids voor Frankrijk [2006-08-28]

...

Dit schrijft Alphonse Daudet vanuit zijn geliefde molen in Fontvieille in één van zijn molenbrieven.

Lezen is reizen in je hoofd, zegt Bart van Loo in zijn inleiding. Hijzelf laat het daar echter niet bij, hij ging op stap en hij trad in de voetsporen van zijn geliefde 19e eeuwse prozaschrijvers. Naast Alphonse Daudet en Guy de Maupassant passeren Victor Hugo, Alexandre Dumas père, George Sand, Honoré de Balzac, Emile Zola en Gustave Flaubert de revue.

...

Marijke [bron: https--www.boekgrrls.nl/Boeken/LooBVan.htm]

Beste Roger,

Op donderdag was een bezoek aan Avignon voorzien: grote stad van een paar honderdduizend inwoners, met een rijke geschiedenis. In deze stad resideerden in de veertiende eeuw (van 1309 tot 1377) zeven pausen. In die periode was Avignon en niet Rome het centrum van de katholieke wereld. In één van zijn brieven uit zijn molen, "de muilezel van de paus", schrijft Alphonse Daudet: "Qui n'a pas vu Avignon du temps des papes, n'a rien vu". Nooit is er een stad geweest die rijker was aan vrolijkheid, leven, drukte en feesten. Alle dagen waren er processies en bedevaarten, er was muziek van fluiten en tamboerijnen en gelui van klokken en de mensen waren gelukkig en tevreden en dan moesten ze dansen. Ze dansten op de brug van Avignon, dag en nacht! Sur le pont d'Avignon l'on y danse, l'on y danse; sur le pont d'Avignon l'on y danse tous en rond! De fameuze brug van Avignon werd gebouwd in de 12e eeuw. Ze overbrugde de Rhône-rivier tot in de 17e eeuw. Toen werd de brug, die gedeeltelijk van hout was, tijdens een strenge winter geteisterd door grote ijsblokken die op de Rhône dreven. Sedert enkele eeuwen blijft er nu nog slechts een halve brug over, waarop men enkel nog kan! dansen. In de tijd van de pausen stond de brug er nog wel in volle glorie. Ene paus Bonifacius, volgens Daudet de meest geliefde paus die er in Avignon is geweest, trok iedere zondag na de mis over de brug naar zijn wijngaard te Château-Neuf! gezeten op een muilezel. En daar ontkurkte hij samen met zijn kardinalen een fles van die heerlijke wijn die sindsdien Châteauneuf du Pape heet. De paus hield van zijn wijngaard, maar niet minder hield hij van zijn muilezel. En daar maakte de kwajongen Tistet Védène schandelijk misbruik van!

Tistet was een nietsnut van de ergste soort. Zijn vader had hem het huis uitgewezen en al geruime tijd doolde hij nu op straat. Maar de stoutmoedige deugniet was ook heel sluw. Hij durfde het aan de paus toe te spreken toen deze door de straten van Avignon waggelde op zijn muilezel.

Goede dag, heilige Vader. Wat hebt u daar toch een prachtige muilezel. Zo'n mooi dier kent zijn gelijke niet in de hele wereld. Zelfs de keizer van Duitsland heeft er zo geen.

Tistet had overduidelijk Bonifacius' zwakke plek geraakt en al was het dan niet zijn gewoonte andere knapen dan zonen van edelen of neven van kardinaals aan zijn keizerlijk hof te benoemen, voor Tistet maakte de paus een uitzondering. Binnen de kortste keren werd Tistet koorknaap van de paus. En omdat hij geen kans liet voorbijgaan om de geliefde muilezel te prijzen kreeg hij nog een bijkomende eervolle opdracht: hij mocht instaan voor de dagelijkse voeding van het dier. En iedere avond mocht hij hem een beker speciale geurige wijn te drinken brengen: Châteauneuf, vermengd met honig, kaneel en kruiden uit de Provence. De ezel was er verzot op. Maar! Tistet was helemáál niet zo verzot op de ezel als hij liet uitschijnen. 's Avonds trok hij met een paar bevriende koorknaapjes naar de stal , met de beker wijn. Maar in plaats van de muilezel te laten drinken, liet hij hem alleen maar ruiken aan de lekkere drank, die hij daarna zelf opdronk, samen met de vriendjes. En bij die ene kwelling bleef het niet: eens de beker leeggedronken vermaakten de kwelduivels zich door aan zijn staart te trekken en aan zijn oren. Met één stamp van zijn krachtige hoeven had hij een eind kunnen maken aan de pesterij, maar hij hield zich in. Op een dag nam Tistet de muilezel mee via een stenen wenteltrap naar de klokkentoren, op het hoogste punt van het koninklijk paleis. En daar stond hij dan, de pauselijke muilezel, hoog in de toren en ten aanschouwe van een groot publiek dat samengestroomd was op het plein vóór het paleis. Naar beneden komen langs dezelfde gevaarlijke trap leek onmogelijk! Tistet verwittigde de paus, zei dat hijzelf niets met de zaak te maken had, dat de ezel op eigen initiatief naar de toren was geklommen. Hij gaf de paus de raad hem op een berrie te leggen en met touwen en een katrol naar beneden te takelen. En zo geschiedde. Wat een vernedering voor het edele dier! En toen hij daar zo belachelijk in de lucht bengelde nam de muilezel een kloek besluit: dit moest gewroken worden, morgen zou hij Tistet de fatale hoefslag toedienen, die hij al een hele tijd had ingehouden!...

Het leek er wel op dat Tistet zich van enig onheil bewust was, want 's anderendaags voer hij de Rhône af, richting Napels, om zich daar, met een studiebeurs van de paus, aan het koninklijk paleis te bekwamen in de diplomatie en de goede manieren: dit was zijn dank van de paus voor de goede zorgen aan de muilezel en de hulp bij zijn bevrijding uit de toren.

Zeven jaar later vernam Tistet dat de hoofdmosterdmaker van de paus was overleden. Hoofdmosterdmaker van de paus, dat was een begerenswaardige positie die Tistet wel zinde. Hij keerde dan ook stante pede terug naar Avignon, ofschoon zijn stage in Napels nog niet helemaal ten einde was. De paus was oud geworden en het duurde even vooraleer hij Tistet herkende. Maar hij herinnerde zich nog levendig hoe goed de jongen was geweest voor zijn geliefde muilezel. Ja, de muilezel was nog steeds in goede gezondheid en de paus verklaarde zich bereid de jongeman te benoemen tot eerste mosterdmaker. De plechtige aanstelling zou gebeuren op een groot podium op het plein vóór het pauselijk paleis. Alle hoogwaardigheidsbekleders waren aanwezig, alsook de pauselijke muilezel en duizenden toeschouwers. En opeens gebeurde het, toen Tistet, gehuld in de ceremoniekledij die paste bij zijn nieuwe hoge functie en met op het hoofd een hoed met een enorme ibis-veer, even binnen het bereik kwam van de muilezel: een stamp met de achterhoeven die zo geweldig was dat men de klap hoorde tot in Pampérigouste. Wat van Tistet overbleef was enkel een stofwolk, die als een tornado hemelwaarts tolde, met in de top ervan de grote ibis-veer. Normaliter is een ezelsstamp niet ze vernietigend, maar het gaat hier wel om een pauselijke - zeg maar goddelijke - ezel, die daarenboven zijn stamp zeven jaren lang had ingehouden!...

Ik weet het wel, mijn beste Roger, jij hebt dit verhaal schuddebollend en met enige verontwaardiging gelezen. Onder de zeven pausen van Avignon is er nooit een Bonifacius geweest, een dorp of stad met de naam Pampérigouste heeft alleen bestaan in het brein van Daudet, en zelfs een pauselijke ezel kan nooit zo vernietigend uithalen als in dit verhaal. Toch ben ik dit verhaal genegen omdat er 'n wonderbare parallel loopt met mijn verhaal over Evano Cuyck (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2908402). Evano is Tistet. Ik ben de muilezel. Mijn hoefslag is even dodelijk geweest. Ik had hem geen zeven maar dertig jaar ingehouden!

Zo zie je maar, Roger, waartoe opgekropte haatgevoelens kunnen leiden!

[bron: https--www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=2934709]

--- Over (foto 2): Alphonse Daudet ---

Alphonse Daudet (Nîmes, 13 mei 1840 - Parijs, 17 december 1897) was een Frans schrijver van romans, toneelstukken, korte verhalen en poëzie. Zijn bekendste werk is waarschijnlijk Les Lettres de mon moulin (1870), een verzameling korte verhalen. Hij was de vader van de schrijvers Léon Daudet en Lucien Daudet.

Daudet was bevriend met de Zuid-Franse schrijver Frédéric Mistral en trad toe tot diens Félibrige, een genootschap van schrijvers en dichters die het Occitaans, de oude Zuid-Franse taal, nieuw leven wilden inblazen. Daudet was tijdens zijn leven als Provençaalse auteur minder bekend dan zijn vriend Mistral. Toch wordt Daudet wel de ambassadeur van de Provence genoemd en zijn ook naar hem in het zuiden van Frankrijk straten en scholen genoemd. Terwijl Mistral niet meer zoveel gelezen wordt, geniet Daudet in het algemeen nog steeds veel bekendheid. Verschillende van zijn boeken worden veelvuldig in het onderwijs gebruikt.

Daudet heeft enkele malen bij zijn familie op Chateau Montauban in het dorp Fontvieille in Zuid-Frankrijk gelogeerd. Daarom heeft Fontvieille een standbeeld van Daudet en zijn er diverse winkels naar hem genoemd. Hoewel in Fontvieille diverse molens stonden, heeft hij ondanks zijn Les lettres de mon moulin ("De brieven van mijn molen") nooit in een door hem begeerde molen gewoond.

Daudet overleed op 57-jarige leeftijd. Hij ligt begraven op de Cimetière du Père-Lachaise in Parijs.

Bekendste werken

  • Les amoureuses (dichtbundel, 1858)
  • Roman du Chaperon rouge (roman, 1862)
  • Le petit chose (autobiografische roman, 1866)
  • L'Arlésienne, (toneelstuk, 1869) met toneelmuziek van Georges Bizet
  • Les lettres de mon moulin (verhalenbundel, 1870)
  • Tartarin de Tarascon (roman, 1872) en zijn twee vervolgen Tartarin sur les Alpes (1885) en Port-Tarascon: dernières aventures de l'illustre Tartarin (1890)
  • Jack (roman, 1875)
  • L'Évangéliste (roman, 1882)
  • Trente ans de Paris (autobiografische verhalen, 1888)
  • L'Immortel (roman, 1888)
  • Le Trésor d'Arlatan (roman, 1896)

[bron: wikipedia]

Een bezoek bij Alphonse Daudet

Er zijn drie hoofdbronnen voor het leven van dien beminnelijken Franschen schrijver: zijne werken, zijne Trente ans de Paris, en het Journal des Goncourt, toch deed naar ons inzien het persoonlijk onderhoud, dat ons Vrijdag den 26sten Februari 1892 ten zijnen huize te Parijs - rue Bellechasse 31 - van 2½ tot 3½ des namiddags gegund werd, meer tot karakterizeering van den man af dan al die bronnen samen.

Wij hadden aanvankelijk ons plan om Daudet te bezoeken opgegeven, toen wij van zijne treurige ziekte hadden vernomen, en eerst Francisque Sarcey, bij wien wij een paar dagen vroeger 'op audiëntie' waren geweest - werkelijk geeft le jovial curé de campagne zooals Edmond de Goncourt hem noemt, elken ochtend van 9½ tot 11½ aan schrijvers en schrijfsters, acteurs en actrices, theâterdirecteur en theâterdirectrices, en onderwijzers en onderwijzeressen niet te vergeten, als een zeer vriendelijk Minister audiëntie - deelde ons meê dat Daudet, ofschoon ziek, tóch evenwel ontving. Toen wij Sarcey de aanleiding tot ons bezoek bij Daudet hadden meêgedeeld, was hij terstond bereid ons eene introductie te geven.

Mijne vrouw wenschte aan den heer Daudet toestemming te vragen tot het openbaar maken van hare vertaling van l'Arlésienne, de idylle door de Koninklijke Vereeniging 'Het Nederlandsch Tooneel' den voorlaatsten winter, naar onze bescheiden meening, zoo alleszins keurig vertoond. Hoogstens een tiental minuten stelden wij ons voor den armen lijder lastig te vallen, maar door de komst van ons, vreemde bezoekers, opluikend, hield hij ons bijna een vol uur en verklaarde meermalen ingenomen te zijn met de aangename afleiding hem eenige oogenblikken verschaft. Werkelijk kwam die afleiding meer van de zijde mijner vrouw dan van mijnen kant. Zij kon hem nog eens de uren voor den geest tooveren, toen hij 'l'Arlésienne' schreef, de zonnige dagen, die hij in zijn Provence in den bloei zijner jaren, omstraald door de zon van zijnen auteursroem, doorbracht, en ik, niet weinig trotsch op mijne vrouw, luisterde naar hunne heenpaarlende woorden. Daar zat de beroemde Franschman voor mij in zijn streng in eikenhout gesculpteerden salon, op een lage sofa dicht bij een antieken schoorsteenmantel, waaronder een haardvuur flakkerde. Hoe het kwam, wie kan het zeggen? maar eensklaps, alsof daar eene snelle gelijkenis, evenzoo snel verdwenen als gekomen, tusschen den aartsteêren Franschen humorist Daudet en den aartsteederen Duitschen lyricus Heine ontstond, ik zag den armen Heinrich voor mij, in levende lijve voor mij. En als om die sombere gelijkenis een korte poos te volmaken hoorde ik Daudet met een pijnlijken glimlach om de lippen zeggen: 'Je suis dans la gueule du loup,' en vernam ik den tred van het vale ros, wiens hoefslag zoo akelig hol klinkt als hij de voorsten van ons geslacht, in de kracht hunner jaren nadert.

Das ist der böse Thanatos,
Er kommt auf einem fahlen Ross;
Ich hör' den Hufschlag, hör' den Trab,
Der dunkle Reiter holt mich ab.

Doch een zonnestraal die de gekleurde glazen van den salon verhelderde, verhelderde ook mijne stemming toen Daudet over zijn Provence begon te spreken, maar zoo ongekunsteld, zoo weinig opgesmukt, zoo eerlijk van toon, dat wij beiden terstond door den grooten eenvoud van dien eenvoudigen méridional gewonnen waren. Dit was dan ook den hoofdindruk, dien de beroemde romancier bij ons achterliet: van een zeer oprecht mensch, een beminlijk scepticus, die zich met zijn hard lot heeft verzoend en wiens teêre natuur gebogen maar niet gebroken is. Een auteur, die zich allerminst laat voorstaan op de meesterwerken, die hij voortbracht maar die, gekweld door eene voortdurende ontevredenheid over eigen schepping, bij elke nieuwe de natuur getrouwer zoekt na te volgen en de waarheid dichter te naderen.

'Je n'ai rien inventé, zeide hij tot ons, 'j'ai tout observé' en ik trachtte altijd maar voortdurend beter op te merken. Daar hebt ge b.v. de personen uit L'Arlésienne, waarover mevrouw zoo even sprak: niet een enkele of ik heb ze gekend. De heele geschiedenis zooals ik die meêdeel is van a-z gebeurd, Frederik heeft zich van kant gemaakt, Mitifio heeft haar geschaakt, Balthazar, den herder heb ik in de keuken van Montauban ontmoet en Vivette eveneens.'

Er werd een oogenblik bij de natuurlijke taal van het stuk stilgestaan, en mijne vrouw verklaarde aan den heer Daudet waarom bij ons niet als titel 'De Arlesische' noch minder 'Het meisje van Arles' kon gebruikt worden en zij - ofschoon er iets melodramatisch in den titel lag - 'Liefdesmart' had gekozen. Daarop gaf Daudet ons te kennen dat het Provençaalsche landvolk poëtisch is en wel altijd poëtisch zal blijven, dat het in beeldrijke taal spreekt, zich van uitdrukkingen bedient, die in het Noorden gezwollen moeten klinken en toch in die andere omgeving even inheemsch zijn als de zuidelijke flora en de mistral. Dat hij van der jeugd af die expressies uit den mond van het volk had opgeschreven en de bekoorlijke naïveteit in doen en laten van de meesten hunner, zelfs in de figuren van moeder Renaude en herder Balthazar, had gecopieerd.

Een kenmerkend voorbeeld noemde hij van die beeldrijke taal. In de omstreken van Arles hoorde hij een landbouwer tot een mooi Arlesisch meisje zeggen, die met manden vol vruchten op haar hoofd, en aan armen en handen beladen was: 'Te voilà chargée comme une abeille.'

Het Zuiden kiest het beeld der gevleugelde nijverheid, terwijl het Noorden zich met dat der logge trekkracht tevreden stelt. Bij de vertaling van het door Balthazar aan Vivette toegevoegd woord moest dan ook het mooie beeld der bij vervallen.

- Hoe is die scène tusschen moeder Renaude en Balthazar door het Hollandsch publiek opgenomen? vroeg de heer Daudet. Men herinnert zich dat keurige tooneel tusschen de oude Renaude en den ouden Balthazar, de twee Provençaalsche koningskinderen, die elkander in hunne jonkheid liefhadden en elkander niet konden krijgen en nu elkaâr na langen, langen tijd weêrzien.

- Ze hebben die bij ons niet begrepen, zeî ik vergoêlijkend.

- Natuurlijk zeî Daudet. Als iets maar even boven de gewone maat van poëzy gaat, waaraan het publiek gewend is, begrijpt het niet, bij ons evenmin als bij u.

Ik verzweeg den auteur hoe ik zelf drie voorstellingen op verschillende plaatsen van ons vaderland had bijgewoond waarbij het parterre - met inbegrip van stalles, en fauteuils de parquet - dat tooneel had uitgelachen, ondanks het schoone, in idyllischen toon gehouden spel van Louis Bouwmeester en mevrouw Stoetz.

- Et ça vous donne beaucoup de gain, madame?

Ditmaal verstoutte ik mij, als ten onzent vijf en twintig jaren lang de pen gevoerd hebbende, in plaats van mijne vrouw te antwoorden.

Later beweerde mijne vrouw, dat de indignatio mij welsprekend had gemaakt. Dat is trouwens de eenige soort welsprekendheid, waaraan ik na de parlementaire, de juridische en de litteraire een kwart eeuw te hebben bewonderd, nog eenige waarde hecht.

  • * *

De heer Daudet bewees ons de eer ons over zijne familie te spreken en met ontroering hoorden wij dingen aan, waarover wij natuurlijk het stilzwijgen bewaren.

Wij waren gekomen ten bate van ons zelven en zouden de gastvrijheid, het voorrecht der kennismaking en de gunst ons bewezen meenen te schennen, indien wij op het (met bloemen en kaarsen reeds zeer wel voorzien) outer van den reportage offerden.

Eén ding meenen wij echter zonder onbescheidenheid te kunnen vermelden: den volzin, waarmeê de heer Daudet het verhaal over zijne familie besloot: 'ils sont tous très-aimables et moi je tâche de ne pas trop les faire souffrir.'

Eenige oogenblikken daarna rezen wij op, en zagen hoe onze gastheer steunend op een stokje ons tot de deur wilde geleiden, niettegenstaande wij poogden hem te weerhouden.

- Oh, pardon, je sors quelquefois en de laatste woorden luidden: 'C'est convenu, Madame, je vous écrirai demain une petite lettre pour vous autoriser à publier votre oeuvre.'

In het eerste uur waren wij niet uitgepraat over de gemengde aandoeningen, die wij bij ons bezoek hadden ontvangen en stond het allerinnemendst gelaat van den sympathieken man, dien wij zoo gaarne beter hadden getooverd, voor ons. Met de lange lokken, den lorgnon voor het oog, den vriendelijk doordringenden blik, den vriendelijk geplooiden mond en ondanks zijn lijden met een lichtstraal over het geheele gelaat, naglorie van zijne Provençaalsche zon, herrees zijn beeld uit den krans van weemoed, waarin het voor immer helaas! bij ons zal blijven staan.

Toen wij den volgenden ochtend de beloofde letteren ontvingen, zagen wij een poos stilzwijgend naar het fijne schrift, dat hiernevens volgt:

Ziehier ten slotte een der tooneelen uit l'Arlésienne, die ons toeschenen den meesten indruk op ons publiek te maken. Frederik heeft de minnebrieven in handen, door de deerne uit Arles die hij hartstochtelijk liefheeft, aan Metifio geschreven en begint een gesprek met Simpeltje, zijn achterlijk broertje, dat spoedig bij het vertellen van een sprookje in slaap valt.

Frederik.

Wel! is je verhaal nu al uit? Het lieve ventje is onder het vertellen in slaap gevallen.

(Hij spreidt zijn buis over het kind uit.)

Hoe gelukkig om zoo te kunnen slapen! Dat kan ik niet; ik denk te veel. Dat kan ik toch niet helpen, maar 't is of alles hier samenspant om mij over haar te spreken, om mij te beletten haar te vergeten; de laatste keer dat ik haar zag, was op een avond zooals nu; Simpeltje was toen ook in slaap gevallen... en ik was bij hem en dacht aan haar.

Tooneel VI.

Vorigen. Vivette (die Frederik liefheeft.)

Vivette

(bemerkt Frederik, blijft staan en zegt zacht.)

Aha! daar is hij eindelijk!...

Frederik.

Toen sloop ze zachtjes achter de moerbeî en riep mij bij mijn naam.

Vivette

(schuchter.)

Frederik!

Frederik.

O, ik hoor die stem nog altijd in mijne ooren.

Vivette.

Hij hoort mij niet, wacht!

(zij gaat eenige veldbloemen plukkend.)

Frederik.

Ik wou toen voor de grap eens niet omkijken. En wat doet zij me toen? Om mijn aandacht te trekken gaat zij me de moerbei schudden en proest het uit van het lachen; en ik stond dáár, ik verroerde me niet en haar vroolijk lachen zwierde even lustig langs mijn ooren als de neer-

Vivette

(nadert hem ongezien en bestrooit hem met bloemen).

Ha! ha! ha! ha!

Frederik

(ontsteld).

Wie is daar!

(keert zich om).

Ben jij het? Ach wat heb je mij een pijn gedaan!

Vivette.

Heb ik je pijn gedaan?

Frederik.

Wat wil je toch van me met je lachen, met je onuitstaanbaar lachen?...

Vivette

(zeer aangedaan).

Dat doe ik... omdat ik je liefheb en ze hebben me gezegd, dat men lachen moet om aan de mannen te behagen

(stilte).

Frederik

(verbaasd.)

Heb jij me lief?

Vivette.

O en al zoo lang! Toen ik nog heel klein was...

Frederik.

Arm kind! Dan beklaag ik je!

Vivette

(met neergeslagen oogen.)

Weet je nog wel, als grootmoeder Renaude ons meênam om vermiljoen te plukken, daar dien kant uit van Montmajour. Toen hield ik al van je; en als wij dan tusschen het eikenhout zochten en onze vingers elkaâr onder de blaadjes aanraakten, dan zeî ik niets, maar ik beefde van genot... Dat is nu al tien jaar geleden... Je kunt dus wel nagaan...

(stilte.)

Frederik.

Dat is erg ongelukkig voor je, dat je van me houdt,... ik hou' niet van jou.

Vivette.

O, dat weet ik wel... dat is niet van vandaag of gisteren. In dien tijd, waar ik je zoo metéén over sprak, hieldt je al niet van me: als ik je iets gaf, dan gaf je het altijd weer weg.

Frederik.

Maar wat wil je dan toch? Als je nu eenmaal weet, dat ik niet van je hou' en dat ik nooit van je zal houden?

Vivette.

Je zult nooit van mij houden niet waar? Dat heb ik wel gezegd... maar hoor eens, ik kan het niet helpen, je moeder heeft het zoo gewild.

Frederik.

Zoo! Dus dat hebben jullie straks samen afgesproken.

Vivette.

Je moeder houdt zooveel van je... Zij is zoo ongelukkig omdat ze jou verdriet ziet hebben. Zij dacht dat het je goed zou doen vriendschap voor iemand te hebben en daarom heeft ze mij op je afgestuurd. Zonder haar zou ik hier niet gekomen zijn. Ik ben niet vragerig uitgevallen, ik was tevreden met hetgeen ik had. Hier twee of driemaal in een jaar komen, daar lang vooruit aan denken, en nog heel lang daarna er aan denken... jou hooren... bij je zijn... ik begeerde niets meer. O je weet niet als ik bij jelui kwam, hoe mijn hart klopte, als ik alleen, alleen de deur van het huis maar zag.

(Gebaar van Frederik.)

En kijk nu eens, hoe ongelukkig ik ben. Die korte oogenblikken van geluk, die ik door zulke nietigheden had, maar die ik in mijn leven niet wilde missen, die heb ik nu ook verloren. Want, je begrijpt, nu is het uit... Na alles wat ik je gezegd heb, durf ik je niet meer aankijken. Ik ga weg en ik kom niet meer terug.

Frederik.

Je hebt gelijk, ga maar heen, dat is beter.

Vivette.

Vóór ik ga, wil ik je nog één ding vragen. Eén laatste verzoek. Het verdriet, dat een vrouw je heeft aangedaan, kan door een vrouw worden weggenomen. Zoek een ander meisje, en zit niet altijd over die eene te kniezen. Je kan toch wel nagaan hoe dubbel het mij zou grieven als ik ver weg was en het mezelve moest bekennen: 'hij is niet gelukkig.' O, Frederik! ik vraag het je op mijn' knieën, ga niet om die ééne vrouw dood. Er zijn er nog wel anderen. Ze zijn niet allemaal zoo leelijk als Vivette. Ik ken er, die heel mooi zijn en als je wilt, zal ik ze je noemen.

Frederik.

Dat ontbrak er nog maar aan. Ik wil jou niet en een ander ook niet; geen leelijke, geen mooie, ik wil er geen een, voor niets ter wereld. Zeg dat vooral aan mijne moeder. Laat ze mij er geen een meer op mijn dak sturen. Ik heb een afschuw van allemaal. 't Is altijd koekoek-één-zang! Leugen, leugen en nog eens leugen! Jij bijv. die daar voor me op je knieën ligt en me uit liefde smeekt, wie zegt me, dat jij ook niet hier of daar een minnaar hebt, die ook nog eens met brieven komt opdagen.

Vivette

(strekt de armen naar hem uit).

Frederik!!

Frederik

(snikkend.)

Helaas! je ziet wel, dat ik gek ben, en dat je mij met rust moet laten.

(Hij ijlt weg.)

F. en A. Smit Kleine [bron: https--www.dbnl.org/tekst/_els001189301_01/_els001189301_01_0053.php]

Alphonse Daudet (1840-1897) [2022-12-16]

Vandaag is het al 125 jaar geleden dat de Franse schrijver Alphonse Daudet is overleden. We kennen hem wellicht allemaal nog van zijn "Lettres de mon moulin", die we op de schoolbanken verwenst hebben, want we vonden er allemaal niks aan, maar het was wel verplichte lectuur. Meestal is zoiets voldoende om bij de leerlingen een dégoût voor het leven te ontwikkelen, maar ik heb toch op latere leeftijd uit eigen beweging nog een boek van hem gelezen. Uiteraard was dat omwille van de titel ("Sappho"). En al kwam ik dan op dat gebied bedrogen uit, toch heb ik er blijkbaar iets aan gehad, want ik heb voor mezelf een aantal nota's genomen. Zoals gewoonlijk kader ik die dan in een groter geheel en omdat ik deze keer niet terecht kon op Wikipedia, is het dan maar de tekst van een collega-blogger geworden...

Alphonse Daudet est né à Nîmes le 13 mai 1840. En 1856, son père, commerçant en soieries, se ruine. Alphonse doit renoncer à passer son baccalauréat et devient maître d'étude au collège d'Alès. Cette pénible expérience constituera la matière autobiographique de son premier vrai roman, Le Petit Chose (1868).

Pour des raisons mal élucidées, Daudet rejoint son frère à Paris où il mène une vie de bohème. Il publie en 1858, un recueil de vers, les Amoureuses. En 1859, il fait la connaissance du poète Frédéric Mistral. Il pénètre dans quelques salons littéraires et collabore à plusieurs journaux. Il devient, l'année suivante, secrétaire chez le duc de Morny (personnage influent du second Empire), qui lui laisse beaucoup de loisirs. Il écrit des contes, des chroniques et recueille des « fantaisies » sous le titre Le Roman du chaperon rouge en 1862.

Daudet passe l'été 1864 à Fontvieille, près d'Arles, et rassemble des chroniques provençales, notes et impressions, qui, remaniées et regroupées, deviendront Les Lettres de mon moulin (1869).

La mort subite du Duc de Morny en 1865 laisse Daudet dans une situation matérielle précaire. Daudet se consacre alors qu'à l'écriture, non seulement comme chroniqueur - notamment au Figaro - mais aussi comme romancier.

En janvier 1867, il épouse Julie Allard qui lui donnera son premier fils, Léon. Il fait paraître en 1869, Les Lettres de mon moulin qui lui donne brusquement la notoriété. Certains des récits de ce recueil sont restés très populaires comme "la Chèvre de M.Seguin" ou "Les Trois Messes basses"...

"Le petit chose" en 1868 qui est le premier vrai roman d'Alphonse Daudet. C'était un roman autobiographique.

TARTARIN DE TARASCON

"Les Contes du lundi" témoignent aussi le goût de l'auteur pour les récits merveilleux, tout comme "Tartarin de Tarascon", waarover ik een huiswerk moest maken in de Retorica. Eigenlijk telde dit huiswerk voor twee. Eerst was er de "compte-rendu de la lecture de 'Tartarin de Tarascon' par Alphonse Daudet (1840-1897)", gevolgd door "une dissertation" over hetzelfde onderwerp. Voor wie geïnteresseerd is in mijn punten, ik kreeg hiervoor 8/10. Waarover ik best tevreden ben, mag ik zeggen. Ikzelf zou mijzelf zeker niet zoveel punten geven. Ik vind het eigenlijk nogal "Vlaams in't Frans" dat ik schrijf, maar kom, genoeg van dat Lisa Simpson-gedoe.

Tartarin était un habitant de Tarascon, une petite ville dans le Midi, qui par certaines circonstances avait obtenu une réputation héroïque. Lui aussi, par sa lecture avontureuse, il s'était imaginé qu'il était vraiment destiné à combattre de grans fauves et des bêtes féroces.

Mais notre Tartarin avait encore une autre nature. A côté du courageux don Quichotte, il était en même temps le sage Sancho Pança, qui aimait manger bien et se reposer de temps en temps. C'est à cause de cela que Tartarin n'était encore jamais parti pour rencontrer les dangers. Une fois pourtant il a eu une formidable occasion: les frères Garcio-Camus lui avaient proposé une place à Shang-Haï, où se trouvait un de leurs comptoirs. Bien que Tartarin ne partit pas, on parlait tant de cette offre, qu'à la fin les habitants et Tartarin lui-même ne savaient plus très bien s'il y était allé oui ou non.

Une autre fois cependant, l'histoire ne finira pas si glorieusement pour notre bonhomme. Evidemment à Tarascon venait se placer pour quelques jours la ménagerie Mitaine, qui avait emporté un lion de l'Atlas. Une phrase, mal comprise, de Tartarin produisait que les Tarasconnais se disaient qu'il partira pour chasser des lions en Algérie. Mais alors Tartarin-Sancho se révoltait et notre ami restait à la maison... Oh, mais maintenant c'était trop pour ses admirateurs, et ils commençaient à lui envoyer des épingles. Le commandant Bravida cependant croyait toujours au courage de son ami et il disait simplement qu'il devait partir... et Tartarin partait!

Le début n'était pas fameux: Tartarin était malade quand il devait traverser la mer, il faisait quelques grandes erreurs parce qu'il ne connaissait pas encore les habitudes algériennes et, surtout, partout on se moquait de lui à cause de son équipement. Aveuglé par l'obsession de tuer des lions, il tuait dans la nuit un pauvre bourriquet dans des environs où on n'avait encore jamais vu un lion.
Désillusionné, Tartarin-Sancho revenait et prenait la vie du bon côté. Ainsi il faisait la connaissance d'un certain prince Grégory du Monténégro. Par un fragment d'un journal marseillais, dans lequel les habitants de Tarascon parlaient de Tartarin, le tueur de lions, le courage revenait en lui et il se dirigeait au Sud, parce que là il y avait encore des lions... disait-on.

Il rencontrait un grand chasseur et, comme il ne le reconnaissait pas, Tartarin était gravement compromis par son attitude et ses mots. Aussi ce monsieur lui disait que les lions étaient disparus en Algérie.

A Milianah cependant Tartarin rencontrait un lion aveugle, qui était membre d'un couvent de lions. Puisqu'il ne le savait pas, il échappait grâce à ce mystérieux Grégory à une grave réprimande par les nègres qui étaient les maîtres du lion. Dès maintenant Grégory ne quittait plus "son ami".

Ils achetaient un chameau et allaient à la dernière rencontre des lions. Après un mois, la patience de Tartarin était récompensée. Mais le courage lui manquait et il appelait le prince... en vain, car celui-ci s'était échappé avec tout l'argent de Tartarin. Alors celui-ci tirait, mais trop tard il voyait que c'était le même lion qu'à Milianah. Heureusement la justice intervenait et il échappait à la mort en vendant tout ce qu'il possédait, excepté la peau du lion et le chameau.

La malchance le poursuivait jusqu'à la fin, parce que lui, voulant oublier tout, il espérait de revenir à Tarascon discrètement, mais son chameau le suivait, même sur le bateau. Quandmême, à cause de la peau et des histoires dans le journal, les Tarasconnais le recevaient comme un roi.

Le livre "Tartarin de Tarascon" est un peu trop court à mon avis pour s'appeler vraiment un roman. Pourtant, il a des qualités très grandes que je vais traiter, non pas selon l'importance, mais selon l'ordre dans lequel les idées pénètrent dans mon esprit.

Quand j'ai lu une brève description de la vie d'Alphonse Daudet, je me suis étonné qu'on ne dît pas qu'il a été pendant un certain temps en Algérie. Peut-être l'éditeur l'a oublié, mais quand même... Je dis cela parce que dans le texte on trouve un tas de noms algériens, qui, à mon avis, parfois on ne peut savoir que quand on y a vraiment été. On trouve aussi beaucoup d'allusions sur d'autres livres d'aventures ou sur de grands voyageurs, mais cela est normal. Un écrivain est d'habitude bien renseigné et a lu souvent énormément de livres. Tout cela aide à créer une atmosphère; dans ce procédé l'auteur est un vrai artiste. Pensons seulement aux descriptions du port de Marseille, des différentes places en Algérie, de Tarascon etc.

Un autre aspect de cette "création d'une atmosphère" est l'emploi du dialecte, surtout du provençal. Comme moi j'adore les Français et surtout les Méridionnaux, cela me refraîchissait le coeur, car je retrouvais dans ce livre vraiment le dialecte de mes amis. Ce qui prouve qu'Alphonse Daudet s'intéressait au peuple.

C'étaient les grands points remarquables, mais il y a aussi quelques détails, qui m'intriguent. Comme par exemple le képi du "prince". Dommage que l'auteur oublie (?) d'expliquer pourquoi ce képi forçait un si grand respect des indigènes.

Aussi il aime se moquer des gens qui pensent être importants. Le meilleur exemple est l'expression "le commandant Bravida, le brave commandant Bravida, ancien capitaine d'habillement" ou bien le fait qu'il emploie toujours l'adjectif "intrépide" pour caractériser le "courage" de Tartarin.

Je n'en suis pas sûr, mais il me semble que Daudet est un conservateur. La raison se trouve dans la discussion avec la diligence: il ne peut pas supporter que la "good old" diligence est remplacée par ces monstres, qui s'appellent "trains".

Pour finir il emploie un procédé, que beaucoup d'autres écrivains aiment employer aussi, c'est-à-dire on reprend une phrase qui indique que toute l'histoire recommence. Ici il nous suggère que Tartarin est de nouveau devenu un "menteur", un "bluffeur". En somme, un livre qui me plaisait assez bien.

SAPHO

Daudet est fait chevalier de la Légion d'honneur en 1870. Pendant la guerre et le siège de Paris, il est dans la garde nationale ; il quitte la capitale en avril 1871.

Daudet s'oriente alors dans une nouvelle voie et devient romancier de moeurs contemporaines. Son premier roman réaliste, Fromont jeune et Risler aîné, triomphe en 1874. Il peint les malchanceux (Jack , 1876), les puissants du jour (Le Nabab, 1877), les souvenirs déchus (les Rois en exil , 1879), les politiciens (Numa Roumestan, 1881); il dénonce les méfaits du fanatisme religieux (l' Évangeliste, 1883) et décrit la vie de bohème (Sapho, 1884).

Dit laatste boek heeft niks te maken met de befaamde Griekse dichteres, tenzij dan dat het vrouwelijke hoofdpersonage Fanny Legrand zo wordt genoemd, omdat ze als "cocotte" de muze is geweest voor haast ontelbare kunstenaars. Daudet wil vooral het louterende karakter van het platteland tegenover de "verdorven" stad plaatsen. Niet voor niks draagt hij het werk op aan zijn zonen "quand ils auront vingt ans". De stemming van zijn hoofdpersoon, Jean Gaussin d'Armandy (ergens heb ik zo een bleekblauw vermoeden dat er autobiografische trekjes in zitten), wisselt namelijk voortdurend tussen zijn liederlijke leven in Parijs en het tot rust komen in de wijnvelden van de Provence. Ook zijn bijna twintig jaar oudere minnares zweert haar vroegere "zondige" leven af uit liefde voor hem. Na vijf jaar besluit hij haar echter te dumpen, omdat het tijd is een carrière te gaan uitbouwen en daarvoor is het nodig om een "respectabel" huwelijk aan te gaan. Het enige positieve wat men hierover kan zeggen, is dat Gaussin - in tegenstelling tot sommige van zijn artistieke kennissen - niet overweegt om in een "schijnhuwelijk" te stappen. Hij wil wel degelijk komaf maken met zijn verleden. Maar de vanzelfsprekendheid (komende van Daudet zelf) dat dit "the right thing to do" is, zonder ook maar enig begrip te hebben voor het lot van zijn minnares, is stuitend. Uiteindelijk wordt hij weliswaar een hak gezet door een twist van het verhaal, die ik liever onbesproken laat om het leesgenot niet te bederven, maar dat lijkt dan eerder een vergelding te zijn voor het feit dat hij op het punt stond te "hervallen". Kortom, dit is echt een "gedateerd" boek dat paradoxaal genoeg toch vrij vlot leest (als men de descriptieve passages over de kledij uit de tijd of de obligate natuurbeschrijvingen diagonaal doorneemt, ook al omdat hier tal van woorden in voorkomen die ondertussen in onbruik zijn geraakt). Een soort van museumboek: zo ging het er dus aan toe op het einde van de negentiende eeuw? Wel, wel...

[bron: https--ronnydeschepper.com/2022/12/16/alphonse-daudet-1840-1897-2]
Zoekertjesnummer: m2242842608