OP TE HALEN: Oosthoek's Encyclopedie 17dln|1947-1957 4e druk€ 1,00
Wierook en tranen|Ward Ruyslinck De Belser
€ 4,50
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,94
380sinds 10 jul. '24, 16:48
Kenmerken
ConditieZo goed als nieuw
HerkomstBelgië
Jaar (oorspr.)2003
AuteurZie beschrijving
Beschrijving
||boek: Wierook en tranen||Bibliotheek Het Laatste Nieuws [25-35]
||door: Ward Ruyslinck De Belser
||taal: nl
||jaar: 2003
||druk: ?
||pag.: 125p
||opm.: hardcover|zo goed als nieuw|mét flap
||isbn: N/A
||code: 1:000234
--- Over het boek (foto 1): Wierook en tranen ---
Literatuur / Oorlog - Een kleine episode uit het onmetelijke treurspel dat de tweede wereldoorlog is geweest. Maar ze raakt de lezer tot in de diepste roerselen der ziel.
[bron: https--www.bol.com]
Wierook en tranen is een existentialistisch boek van de Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck uit 1958. Het verhaal speelt zich af in Vlaanderen bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het boek werd in 1977 door Ruud Keers verfilmd.
Waldo Havemans vertelt zelf zijn verhaal als negenjarige jongen, die samen met zijn ouders per fiets op de vlucht gaat voor de Duitsers. Bij een vliegtuigaanval op de vluchtelingenkaravaan vlak vóór de Franse grens raakt Waldo gewond en komen zijn beide ouders om het leven.
Hij wordt opgevangen door het Belgische leger dat ook westwaarts vlucht. Onderweg ontmoet hij Vera, een veertienjarig buurmeisje, en samen vluchten ze verder. Als het Duitse leger hen inhaalt, besluiten ze terug naar huis te gaan. Waldo is verliefd op het katholieke meisje. Ze komen aan een kapotgeschoten kerk en Waldo ruikt de zoete geur van wierook. In zijn jeugdige romantiek liggen ze samen in het gras, in een lege fabriek, in een hooischuur, in een bootje. Daar worden de kinderen door vier Duitse soldaten opgemerkt, die hen meenemen. Ze voeren hen dronken en uiteindelijk wordt Vera door drie van hen verkracht. Ze wordt naar een ziekenhuis in Gent gebracht waar ze overlijdt. In de kapel van het ziekenhuis wordt hij opnieuw ontroerd door geur van wierook.
[bron: wikipedia]
Waarom ik dit boek heb gelezen?
We hadden een stencil gekregen waarop boeken stonden van de jaren 50, 60 en 70. dit boek stond daar ook bij en de titel sprak mij erg aan, ik was nieuwsgierig naar wat het betekende en daarom heb ik dit boek gekozen om te gaan lezen.
Verwachting vooraf
Ik dacht dat het een treurig, meeslepend maar toch ook wel een spannend verhaal zou worden, omdat het ging over een jongen en een meisje die in de oorlog alleen gingen zwerven door het land, terwijl het oorlog was.
Eerste reactie achteraf
Ik had het boek meer avontuurlijker verwacht, maar het was niet echt een avonturenboek. Het ging merendeels over de gevoelens van de jongen. Bij elke situatie las je, wat hij voelde en hoe hij zijn gevoelens uitte.
De auteur had zich zeer goed ingeleefd in het personage, men krijgt echt de indruk dat het verhaal echt gebeurd is. Ik denk dat het een zeer realistisch beeld is van hoe een jongetje de oorlog ziet. Het grootste nadeel aan het boek vond ik de lengte: het boek was te snel uitgelezen. Ook het einde overviel mij omdat ik het einde toen niet verwachtte.
Toch was het al bij al een treffend, realistisch en meeslepend boek.
Ik ben door dit boek gaan nadenken over de oorlog, en vooral over hoe kinderen het hebben in de oorlog. Kinderen die de ouders zijn kwijtgeraakt of waarvan de ouders dood zijn gegaan, hoe moeilijk het voor hen moet zijn om helemaal alleen verder te moeten. En dat dat nu nog steeds zo gaat in die landen waar tegenwoordig oorlog is. Kinderen die alles en iedereen kwijt zijn en toch een normaal bestaan proberen op te bouwen, dat vind ik zo knap van ze. Ik kan me het moeilijk voorstellen hoe zoiets is omdat ik er hier nooit mee te maken heb gehad. Ik hoop dat ik zoiets nooit zal mee te maken en dat niemand zoiets meer zal meemaken.
Titel
Het boek heeft als titel Wierook en Tranen. Dat wordt volgens mij op twee plaatsen in het verhaal (anders) uitgelegd; de eerste keer op bladzijde 27, was na de bombardering van de vluchtelingen, waarbij de ouders van Waldo (de hoofdpersoon) om het leven komen: "De aarde dampte, er steeg een donkere zure nevel uit op, en heel even rook ik weer de wierook." Terwijl Waldo verdriet had om het overlijden van zijn ouders, rook hij een geur die voor hem op wierook leek.
De tweede keer, op bladzijde 137, was toen Waldo kort na het overlijden van Vera, in de kapel bij het ziekenhuis kwam om daar voor haar te bidden, toen rook hij ook weer de geur van wierook: "Nauwelijks zat ik daar, of de zoete dronkenmakende geur van wierook dreef naar mij toe.". Wierook staat voor de dromerige kinderwereld, tranen voor de harde realiteit van de oorlog.
Opdracht
Ward Ruyslinck heeft het boek opgedragen aan zijn ouders: 'voor pa en ma'.
Genre
Dit is een naoorlogse roman over (een gedeelte van) de Tweede Wereldoorlog, en over het tijdens de oorlog volwassen worden van twee (aan het eind één) jongeren.
Thema
Het thema van het boek is de tegenstelling tussen het ongerepte, dromerige, ontwakende kinderbewustzijn en de wreedheid van de Tweede Wereldoorlog, de wereld van de volwassenen. Bijvoorbeeld: De duitse soldaten bieden Waldo en Vera aan om met hun mee te rijden naar Antwerpen, maar voeren Waldo dronken en vergrijpen zich aan Vera.
Motieven
- Angst
- Geloof
- Vriendschap
- De macht van de sterkste (de Duitsers)
- Wreedheid
Waldo voelt zich prettig bij de geur van wierook. Ook bij erg verdrietige situaties zoals bij de dood van Vera ruikt hij de bedwelmende geur van wierook en kan hij zich niet echt verdrietig voelen. Twee voorbeelden uit het boek: "'Het riekt hier naar wierook,' zei ik stilletjes, tegen niemand in het bijzonder, maar toch eerder tegen ma dan tegen pa." (blz. 10 laatste regel) "De dood en het leven kwamen tegelijk in me binnen, de dood in mijn lichaam en het leven in mijn ziel. Ik was droef en blij op hetzelfde ogenblik". (blz. 138 4e regel vanboven) Met het eerste citaat wil ik aanduiden dat als hij zich veilig en prettig voelt dat hij zich verbeeldt dat hij wierook ruikt. Met het tweede citaat wil ik aanduiden dat hij, ondanks dat hij veel verdriet heeft over de dood van Vera, dat hij zich niet echt verdrietig voelt door de geur van wierook.
Perspectief
Het boek is voor het grootste deel in personaal perspectief geschreven: je leest het verhaal door de ogen van Waldo, maar af en toe is er ook wel sprake van auctoriaal perspectief. Dat komt doordat de schrijver wat extra informatie toevoegt dat niet door Waldo gezien of gedacht kan worden omdat een jongen van negen jaar dat simpel gezegd nog niet weet.
Zie bijvoorbeeld bladzijde zes: "Als men negen jaar is, is er echter heel wat wat men nog nooit gezien of gehoord heeft." Zie bijvoorbeeld ook bladzijde 81: "Ze zei echter zo maar wat, ze wist het zelf ook niet." en op bladzijde 73: "Aan het einde van de lange lijdensweg die de oorlog was, begon immers de nog veel langere weg die naar het klooster leidde."
Er is sprake van een onbetrouwbaar perspectief, want niet het hele verhaal is in auctoriaal perspectief geschreven, integendeel het grootste deel is in personaal perspectief geschreven, wat betekent dat als je een verhaal door de ogen van één persoon ziet het niet altijd betrouwbaar hoeft te zijn: er kan dus sprake zijn van onbetrouwbaar perspectief. Zie ook bovenstaande voorbeelden.
Personages
De belangrijkste hoofdpersoon is Waldo Havermans, want het hele verhaal gaat over hem en over wat hij allemaal beleeft tijdens de oorlog. Waldo is een negenjarig jongetje, uit Vlaanderen (België).
Hij heeft donker blond haar, en een bleke huid. Hij lijkt op zijn vader (die verder niet duidelijk beschreven werd).
Hij neemt de oorlog (naar mijn mening) waar door de ogen van een volwassene, want een "gemiddelde" negenjarige jongen ziet de oorlog toch anders dan in sommige hoofdstukken/gedeelten van hoofdstukken, zoals hij dat deed. Zie bijvoorbeeld bladzijde 139: "Zo ik diep genoeg inademde, zouden mij boze zondige gedachten vervluchtigen, want dan was Gods adem in mijn ziel en verjoeg de duivel."
Waldo maakt tijdens de oorlog een zekere ontwikkeling door; hij wordt volwassener doordat hij nu grotendeels voor zichzelf moet zorgen. Ook zijn argeloze opvatting van Waldo over de oorlog verandert langzaam gedurende het verhaal, eerst dacht hij dat hij er niets mee te maken had, en later als hij de oorlog van dichtbij heeft meegemaakt verandert zijn mening erover.
Verder komen er nog een aantal bijpersonen in het verhaal voor, Waldo's vader, moeder, zijn buurmeisje Vera en de soldaat Evarist.
Ruimte
Het verhaal speelt zich af in België, nabij de Franse grens, waar de bevolking "achternagezeten" wordt door het Duitse leger dat oprukt richting Frankrijk.
Er wordt weinig aandacht besteed aan de beschrijving van de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt. De ruimte draagt wel in grote mate bij aan de sfeer van het verhaal, bijvoorbeeld als Waldo in Gent op zoek is naar het ziekenhuis regent het, wat de sfeer goed weergeeft, en goed overeenkomt met het verhaal, want Waldo is verdrietig om wat er met Vera gebeurd is.
Tijd
Het verhaal speelt zich in mei 1940 in België (nabij Frans grens) af.
Het boek bevat negen hoofdstukken, in de eerste vijf hoofdstukken worden vier dagen verteld, de vlucht duurt dan al vijf dagen, maar over de eerste dag wordt niets gezegd. De hoofdstukken zes tot en met negen beslaan één dag. Die dag is dus het kernpunt van het boek. Het boek is 139 bladzijden dik.
Het hele boek is in chronologische volgorde geschreven.
Ik ben in dit boek geen opvallende Flashbacks, vooruitwijzingen, opvallende tijdsvertragingen en tijdsversnellingen tegengekomen, behalve op bladzijde 110/111: omdat Waldo dronken gevoerd is door de Duitsers en hij daardoor in een diepe slaap valt, en pas een tijd later weer wakker wordt, lijkt het net alsof er een grote tijdsprong gemaakt is, die in werkelijkheid maar één of twee uur geweest is. En ook op bladzijde 58/59 is er een tijdsversnelling: "Zodra de oorlog gedaan is, word ik kloosterzuster.", een uitspraak van Vera. En: "Al die tijd zou ze dan bij me blijven en kon ik van haar houden. Van een kloosterlinge mocht ik immers niet houden,...", een uitspraak van Waldo.
Opbouw
De eerste vijf hoofdstukken van het boek beschrijven de vlucht van huis. Het verhaal begint na de eerste dag en bevat vele tijdssprongen ('de klosdraad die wordt afgerold'). De zesde dag wordt de terugkeer naar huis ingezet. De resterende drie hoofdstukken worden aan deze laatste dag gewijd. Het verhaal wordt in deze hoofdstukken naar een hoogtepunt gedreven.
Taal/Stijl
De schrijver van het boek omschrijft sommige gebeurtenissen erg lang en precies zodat je de gebeurtenis zo voor je ogen ziet gebeuren. Ook komt de titel terug in het boek. Waldo houd namelijk erg van de geur van Wierook en komt dat ook wel op zijn weg tegen. Ook heeft hij veel verdriet omdat er mensen die hem lief zijn overlijden. Daar horen de Tranen dan weer bij.
De Taal van het boek is niet moeilijk te begrijpen, want je ziet alles door de ogen van een jongetje van ongeveer negen jaar. Op zo'n leeftijd ken je nog niet veel moeilijke woorden en dan beleef je dingen anders dan volwassenen.
De schrijver In het boek gaat het over een Vlaams jongetje dat op vroege leeftijd de oorlog mee maakt en moet vluchten voor de vijand. Ook de schrijver Ward Ruyslinck is geboren in Vlaanderen en moest vluchten in de oorlog. Hij raakt op vroege leeftijd zijn broer kwijt en verloor zo het geloof in God en ook dit zie je terug in het boek. Hij schrijft dus zijn boeken naar de gebeurtenissen van zijn eigen leven. Ook schreef hij meer boeken over de oorlog, zoals De ontaarde slapers (1957), Het dal van Hinnom (1961) en Het reservaat (1964). De oorlog heeft veel indruk gemaakt op de schrijver denk ik.
Literaire stroming:
Existentialisme
De auteur
Ward Ruyslinck, een pseudoniem voor Raymond Karel, Maria de Belser, werd geboren op 17 juni 1929 in Berchem, vlakbij Antwerpen. Hij groeide op in een veilig ,katholiek gezin. Hij studeerde korte tijd taal- en letterkunde in Gent en werkt sinds 1953 in het museum van de boekdrukkunst in Antwerpen.
Toen de 2e wereldoorlog uitbrak vluchtte de familie de Belser, net als andere families, naar Frankrijk. Na een verblijf van enkele weken op een boerderij keerden zij terug. In 1943 werd hun huis door een bombardement vernield. Niemand raakte gewond. De oorlogsgebeurtenissen hebben een grote invloed gehad op het denken en voelen van Ward Ruyslinck. 'Ik was twaalf toen de oorlog uitbrak, een leeftijd waarop men moet worden behandeld met genegenheid, voorzichtigheid en begrip. In plaats daarvan werd ik geconfronteerd met een wereld van zinloos geweld, haar, honger, zelfzucht en bekrompenheid'.
Deze negatieve indrukken worden nog eens versterkt door de dood van zijn 19-jarige broer. Hij kon dit niet begrijpen, werd angstig en begon te twijfelen aan het bestaan van een rechtvaardige God. Ward Ruyslinck begon al vroeg te schrijven. Eerst vooral verzen en opstellen voor de schoolkrant, later ook voor jongeren tijdschriften. Ruyslinck schrijft vaak over zonderlinge en onaangepaste figuren die zich verzetten tegen de maatschappij, omdat die het menselijke individu kapot maakt.
Ruyslinck is ook niet een mens dat graag op de voorgrond treedt of grote daden verricht. Hij voelt zich het prettigst in de wereld van de verbeelding. Andere boeken van Ruyslinck zijn: Ontaarde slapers, In het dal van Hinnom, paardevleeseters, Golden Ophelia en het Reservaat.
Enkele andere werken van Ward Ruyslinck zijn:
- HET DAL VAN HINNOM
- GOLDEN OPHELIA
- HET RESERVAAT
- DE APOKATASTASIS
- DE KARAKOLIëRS
- DE HEKSENKRING
- DE MADONNA MET DE BUIL
- DE STILLE ZOMER
- DE ONTAARDE SLAPERS
- DE PAARDEVLEESETERS
- DE VERLIEFDE AKELA
- DE SLOPER IN HET SLAKKENHUIS
- DE OEROUDE VIJVER
- OP TOERNEE MET LEOPOLD SONDAG
- WURGTECHNIEKEN
- DE BOZE DROOM MET MEDELEVEN
- LEEGSTAANDE HUIZEN
- DE UILEN VAN MINERVA
- STILLE WATERS
- HET LEDIKANT VAN LADY CANT
- OPEN BEELDBOEK
Eigen mening:
Onderwerp
Het onderwerp van het boek is de Tweede Wereldoorlog. Het is een onderwerp dat mij erg aanspreekt en ik heb er al veel verhalen over gelezen. Ook wordt er nog steeds op de wereld gevochten. Daardoor heb ik er ook al wel eens over nagedacht. Toch heeft dit boek mij nog nieuwe kanten laten zien. Namelijk hoe kleine kinderen het begin van de oorlog meemaken. Dit is op een hele bijzondere en ontroerende manier uitgewerkt.
Gebeurtenissen
Het verhaal bevat veel gebeurtenissen maar ook veel gedachtes en gevoelens. Dat komt doordat de gebeurtenissen worden verteld, waardoor je ook meteen de gedachtes en gevoelens van de verteller leest. Waldo onderneemt een reis en op zijn reis maakt hij allerlei dingen mee. De gebeurtenissen komen dus logisch uit elkaar voort. Ze worden ook in chronologische volgorde beschreven. De meeste gebeurtenissen zijn droevig en ontroerend, maar er zijn ook veel spannende gebeurtenissen. Bijvoorbeeld toen ze zich in een schuur hadden verstopt voor de Duitsers: 'Heraus!' We hielden de adem in en lagen onbeweeglijk, verstard in vreselijke verwachting. Ik wou Vera vragen of dat tot ons gericht was, datgene wat men riep, maar er kwam geen geluid over mijn lippen. 'Duitsers...' bracht Vera met moeite uit. Daar was het weer, dezelfde stem, luider en dreigender dan de eerste keer: 'Heraus!' Vera zei: 'Ik geloof dat we... dat we naar buiten moeten komen...' Haar stem stokte.
Een belangrijke gebeurtenis in het boek is wanneer de ouders van Waldo sterven na een bombardement. Na deze gebeurtenis krijgt Waldo namelijk een hele andere kijk op de wereld. Hij is nu namelijk alleen en verlaten en geeft de schuld aan de Duitsers. Een tweede belangrijke gebeurtenis is wanneer ze de Duitsers tegenkomen en bang zijn dat ze nu worden vermoord. Het tegendeel gebeurt, want ze krijgen een sinasappel en mogen het rustig opeten. Na deze gebeurtenis besluiten Waldo en Vera om maar niet naar de kust de gaan, maar weer terug naar huis te gaan. De gebeurtenissen worden erg spannend geschreven en ze blijven boeiend, maar soms ook er verdrietig wanneer er mensen sterven.
De gebeurtenis die de meeste indruk op mij heeft gemaakt is dat Waldo afscheid neemt van Vera, die net is overleden: Ik zag het koude marmeren gezicht van een dode, van een vreemde, een meisje dat op Vera geleek. Ik staarde er vol ontzetting naar, naar die gapende mond en dat wasbleke gelaat. Voor mijn ogen doemde weer het prentje met de dode zwaluw en de krekels op. In mijn verstand stond het denken stil, als een uurwerk dat afgelopen is en nog eventjes weifelend tikt en daarna voorgoed stilstaat. Dit weifelend tikken leerde me nog vlug dat het leven anders was dan wat de sprookjesboeken ervan maakten. Ik was negen jaar en reeds ontwaakte in mijn hart deze bittere onkinderlijke wijsheid: dat het leven heel wat anders was dan een verhaaltje met kleurige droomplaatjes.
Personages
De hoofdpersoon is Waldo. Je leest alles vanuit zijn oogpunt. Ik kan me niet echt goed inleven met de hoofdpersoon, omdat ik nog nooit een oorlog heb meegemaakt, maar ik zag alles wel voor mij gebeuren Waldo is wel een dapper jochie omdat hij niet laat merken als hij erg moe of bang is. Het meeste kom je in het boek te weten over Waldo omdat je meemaakt wat hij allemaal denkt, voelt en ziet.
Ik vind het bijzondere aan Waldo dat hij zo zelfstandig is. Hij probeert zich volwassen te verdragen en lukt hem heel goed. In deze vier dagen wordt hij geestelijk ineens een stuk ouder. Je leest hoe hij heel snel steeds meer van de wereld begrijpt. Waldo is voor mij echt gaan leven omdat je al zijn gedachtes en gevoelens leest. Vera leer je alleen kennen vanuit wat Waldo over haar verteld. Van hen weet je wel genoeg om hun gedrag te begrijpen.
Opbouw
Het verhaal hangt heel goed met elkaar samen. Dat komt doordat er geen sprongen in de tijd zijn. Het boek is af en toe spannend. De opbouw van het verhaal is een reis van een paar dagen. Die opbouw past goed bij het onderwerp. Daardoor is het verhaal nog leuker om te lezen. De opbouw is ook helemaal niet ingewikkeld. Er zitten namelijk bijna geen terugblikken of herinneringen in het verhaal.
Het verhaal blijft boeiend omdat er steeds weer wat gebeurt en omdat veel gebeurtenissen wel iets met andere gebeurtenissen van vroeger te maken hebben zodat je aandachtig moet lezen. Het eind vond ik best wel erg omdat Vera overlijdt en je nu niet weet wat er verder met Waldo gebeurt en als ik een boek lees zou ik dat graag willen weten.
Taalgebruik
De zinsbouw is niet moeilijk. De woorden zijn ook niet moeilijk, maar soms wel een beetje vreemd. Dat komt omdat het een Belgische auteur is. Toch is het wel makkelijk te lezen. Wat ik wel leuk vond was dat je de gebeurtenissen vanuit een kind bekeek. Als hij bijvoorbeeld Duitsers hoorde praten werd dat zo geschreven: "Zajt ier nicht muude?". Dat is leuk om te lezen.
De verhouding tussen het aantal gebeurtenissen en gedachtes en gevoelens is echt heel goed. Er worden naar aanleiding van een gebeurtenis steeds een paar gedachtes weergegeven. Er zijn ook hele goede beschrijvingen van bijvoorbeeld de omgeving of kleine bijpersonen: Een oud wijfje dat een pijp rookte, kwam nieuwsgierig dichterbij. Het was een heks, een verschrikkelijk oude verschrompelde mummie met een gerimpelde huid, een holle tandeloze mond en een kin waar plukjes har op stonden. Ze blies de pijprook uit als een man, krachtig en met korte smakkende geluidjes. De taal past heel goed bij het verhaal.
Samenvatting
Waldo, een jongetje van negen jaar, heeft met z'n ouders in mei 1940 de vlucht genomen naar Frankrijk. Vader, moeder en Waldo vormen een hecht trio, dat sterk conscrasteert met de losgeslagen dierlijke vluchtelingen massa. Ze komen de tweede nacht in Poperinge aan en overnachten bij een oud, heksachtig vrouwtje.
Waldo is ervan overtuigd, dat de oorlog niet hun zaak is voelt zich veilig Vader noemt Waldo soms kerkuiltje vanwege zijn voorliefde voor wierook. In de verte horen ze 's nachts het luchtafweergeschut van de oorlog. Midden in de nacht worden ze gewekt door Willy, de kleinzoon van het oude wijfje, die op hun kamer de ratjes eten wil geven.
De volgende dag blijkt de grenspost gesloten. Waldo beleeft deze hele tocht als iets spannend en opwindends.
Het gezin laat zich meedrijven met de massa naar een andere grenspost. Plotseling wordt de vluchtkaravaan verrast door een Duitse luchtaanval. Waldo's ouders worden gedood. Bij de beschrijving van deze scène duikt weer het wierookmotief op. Een verpleegster ontfermt zich over hem in een veldhospitaal.
De argeloze opvatting van Waldo over de oorlog zal langzamerhand veranderen. De dokter besluit met de verpleegster, Waldo over te laten brengen naar een vluchtelingenkamp.
Hij rijdt mee met een soldaat, Evarist. Ze komen op een marktplein waar een chaotische drukte heerst, er wordt soep uitgedeeld. Dan ontmoet hij zijn vijf jaar oudere buurmeisje Vera. Waldo en Vera overnachten in een mosterdfabriek. Ze mijmeren samen over hun toekomst: de zee, het huisje m de duinen, Engeland.
Samen trekken ze naar de kust. Waldo voelt zich veilig bij Vera, die nu de plaats van zijn ouders inneemt. De tocht gaat door een prachtig lentelandschap, dat een tegenstelling vormt mer de harde werkelijkheid, die belichaamd wordt in de verwoeste dorpskerk. Weer wordt het wierookmotief aangehaald.
De Duitse tanks naderen. De kinderen verstoppen zich in een hooischuur, maar ze worden gedwongen naar buiten te komen. De Duitsers zijn aardig, tegen alle verwachtingen in. Twee jongens gluren naar Vera, ze weten ergens een dode Duitser te liggen. Vera besluit naar huis terug re keren. Nadat ze de nacht in een bunker doorgebracht hebben, gaan ze vol goede moed op weg naar Oom Andreas in Triel, van wie ze hulp verwachten. De man is bekend onder naam Puimsteen (karikatuur). In zijn villa zijn de Duitsers al aan het feestvieren, oom Andreas is collaborateur. Hevig geschokt vluchten de kinderen het huis uit. Duidelijk is hier de tegenstelling tussen de pure liefdevolle relatie Waldo-Vera en de decadente relatie tussen Andreas' gasten. Waldo komt tot de ontdekking dat de oorlog van hen volwassenen heeft gemaakt. Op een station ziet hij Evarist als krijgsgevangene. Ze verschuilen zich in een bootje aan de Leie, vier Duitsers zullen hen meenemen naar hun fel begeerde Antwerpen, maar ze voeren Waldo dronken en vergrijpen zich aan Vera. Hier is weer de tegenstelling te zien russen droom en verwachting enerzijds en wrede werkelijkheid anderzijds.
Als Waldo weer langzaam bijkomt, vindt hij Vera halfdood. Hij haalt hulp bij twee zigeuners. Ze wordt met een ziekenwagen naar Gent vervoerd.
Waldo reist met de twee zigeuners naar Gent en vind in 't ziekenhuis Vera, dood. Hij neemt afscheid van haar maar ook hier botsen droom en werkelijkheid. Vera is niet een stralend martelares, maar een gewoon bijna vreemd, dood meisje. Waldo barst in snikken uit, hij beseft nu, "dat het leven heel anders is dan een verhaaltje met kleurige droomplaatjes". Waldo gaat met de zuster bidden, maar langzaam ontstaat een negatieve godsgedachte: "Hij was een God die de mensen meer verdriet dan blijdschap gaf'. Hij schrikt van deze zondige gedachten en ademt de geur van de wierook in, de adem van God, die zijn boze gedachten zal verjagen. Bij het verlaten van de kapel laat hij een geldstuk, her laatste materieel bezit vallen in een gleuf van een offerblok, maar dit gebaar is eerder een offer aan de dreigende God, dan aan de almachtige, liefdevolle God.
[bron: https--www.scholieren.com]
Raymond De Belser (1929-2014) vluchtte bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog als kind met zijn ouders naar Frankrijk. Die belevenissen worden weerspiegeld in zijn roman Wierook en tranen (1958). Dit ontroerende verhaal van twee kinderen die in de Tweede Wereldoorlog op de dool geraken, stond decennialang op de middelbare schoolleeslijsten. Het verhaal eindigt dramatisch als zij op hun terugtocht terecht komen in het Gentse Bijlokehospitaal:
Met zijn zweep wees Juul een toren in de verte aan: 'Dat is Sint Baafs. Over een halfuurtje rijden we Gent binnen.' Ik keek naar Sint Baafs, die niet zo heel ver meer van ons verwijderd scheen. Maar we kwamen zo ontzettend langzaam vooruit, dat ik vreesde dat we hem nooit zouden bereiken.
'En waar is de Bijloke?'
'Dat zal ik u wel uitleggen, zodra we ginder zijn. Ge zult het overigens gemakkelijk genoeg vinden, iedereen weet waar de Bijloke is. Het is het grootste hospitaal van Gent.' Eindelijk vernam ik dus iets meer over die geheimzinnige Bijloke: het was een hospitaal. Dat stelde me al dadelijk min of meer gerust. In een hospitaal kon Vera geen kwaad overkomen, ze was er ongetwijfeld in goede handen.
'Is het zeker dat ze haar daarheen gebracht hebben?' wilde ik toch nog weten.
'Meent ge soms dat ik u maar wat op de mouw speld? Mijn broer heeft met die feldwebel gesproken en die heeft het wel drie keren gezegd: 'nach Gent, nach die Bailoke'.
Wierook en tranen beleefde ontelbare drukken en werd in 1977 door de BRT verfilmd. Ook zijn vroegere roman De ontaarde slapers (1957) was al een aanklacht tegen de oorlog. Ruyslinck schreef nog enkele andere topromans, waarin zijn zwaarmoedige levensvisie en maatschappijkritiek tot uiting kwamen, zoals Het reservaat (1964, ook bewerkt voor toneel) en het verfilmde Golden Ophelia (1966). Hij werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Provincies, de Europaliaprijs 1980, kreeg zes maal de Prijs van de Vlaamse lezer en werd zelfs genoemd voor de Nobelprijs Literatuur.
In 1985 organiseerde de Gentse openbare bibliotheek een tentoonstelling over hem en voor zijn 75ste verjaardag bedacht de KANTL hem met een hommageprogramma De kleuren van de schrijver waarin plastisch werk, gebaseerd op zijn boeken, werd getoond (boekversie bij Manteau, 2004), aangevuld met een feestzitting in de Gentse Opera. Journaliste Margot Vanderstraeten en fotograaf Stephan Vanfleteren portretteerden Ruyslinck met enkele andere oudere auteurs treffend in Schrijvers gaan niet dood (2008).
[bron: http--literairgent.be]
--- Over (foto 2): Ward Ruyslinck De Belser ---
Ward Ruyslinck, pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser (Berchem, 17 juni 1929 - Meise, 3 oktober 2014), was een Vlaams schrijver.
Tijdens de oorlog verhuisde het gezin naar Mortsel en in 1943 werd hun woning vernield bij het Bombardement op Mortsel. Na zijn humaniora wilde Ruyslinck Germaanse filologie te Gent studeren. Een week voor aanvang van zijn studie overleed zijn oudere broer in 1948 aan een acuut longoedeem. De jonge Ruyslinck schreef tijdens zijn wake aan het doodsbed van zijn broer vijf gedichten, de cyclus In memoriam fratris. De herinneringen aan de beelden van zijn stikkende broer in zijn doodsstrijd beletten hem zich te concentreren op zijn colleges. Na één jaar besloot hij met zijn studie te stoppen.
In 1953 trad hij in dienst van de Stad Antwerpen bij het Museum Plantin-Moretus, wat hem voldoende inkomen gaf om te schrijven. Hij trouwde met Alice Burm en ze kregen één zoon, Chris. Hij brak in de jaren vijftig vooral door als roman- en novelleschrijver met De ontaarde slapers en Wierook en tranen, allebei aanklachten tegen de oorlog die zijn jeugd heeft vernietigd.
Hij behoorde eind de jaren zestig en begin de jaren zeventig tot de groep van auteurs die werden uitgegeven door Angèle Manteau. Hij was een veelgelezen auteur, ook onder humaniorastudenten (voornamelijk met voornoemde werken en Het reservaat). Tot dezelfde groep schrijvers rond Manteau behoorde Jos Vandeloo. Ruyslinck werd door zijn bewonderaars genoemd als een Belgische kanshebber op de Nobelprijs voor de Literatuur naast Louis Paul Boon en Hugo Claus.
In de jaren 60 en de jaren 70 reisde hij naar Polen, de Sovjet-Unie, Canada en Argentinië om daar artikels over te publiceren in tijdschriften. In 1975 werd hij lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren. In de jaren 1987 en 1995 was hij er voorzitter van, na het jaar ervoor de functie van ondervoorzitter te hebben bekleed.
Ward Ruyslinck ging in 1984 met pensioen. Nadat zijn echtgenote in 1990 zelfdoding had gepleegd, ging hij in Meise samenwonen met zijn maîtresse Monika Lo Cascio met wie hij in 1992 in het huwelijk trad. Ruyslinck overleed op 85-jarige leeftijd in een rusthuis aan de gevolgen van de ziekte van Alzheimer.
Ruyslinck verweeft in zijn hele werk maatschappijkritiek en hoop op een betere tijd doordat hij zijn puberteit doormaakte tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij stelt zich vragen bij de grote onderdrukkende systemen als het kapitalisme en het communisme, de (katholieke) godsdienst en de staat met zijn militaire apparaat. Toch wordt die kritiek omzichtig, soms sentimenteel, soms pathetisch geuit. Daardoor komt zijn stijl in de 21e eeuw wat bombastisch over, terwijl zijn vragen actueel blijven. Aangezien Ruyslinck zich niet opwierp als de grote hervormer of beeldenstormer en zijn vertellingen het kleinburgerlijke zwoegende bestaan van de meerderheid beschrijven, stuitte hij niet op afwijzing van het Belgische establishment.
Werk van hem is vertaald in zestien talen (vooral Duits en Engels). De stille zomer (1962) en Wierook en tranen (1958) zijn verfilmd en onder andere De ontaarde slapers (1957) en Het reservaat (1964) zijn voor toneel bewerkt.
Prijzen
1956 Poëzieprijs der Algemene Kunstkamer in België voor Fanaal in de mist
1958 Romanprijs der Provincie Antwerpen voor De ontaarde slapers
1958 Literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek voor De ontaarde slapers
1959 Referendum van de Vlaamse Letterkundigen voor Wierook en tranen
1960 Referendum van de Vlaamse Letterkundigen voor De madonna met de buil
1960 Arkprijs van het Vrije Woord voor De madonna met de buil
1962 Referendum van de Vlaamse Letterkundigen voor Het dal van Hinnom
1964 Prijs van de Vlaamse lezer voor De stille zomer
1965 Referendum van de Vlaamse Letterkunde voor Het reservaat
1966 Premie voor letterkunde in de categorie toneelwerk, radio- of tv-spel van de Provincie Antwerpen voor De corridor
1966 August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde periode 1964-1965 voor De paardevleeseters
1967 Prijs voor letterkunde van de Vlaamse Provincies voor Het reservaat
1975 Guldenboek van de lezende jeugd voor Het ganzenbord
1976 Romanprijs van de provincie Antwerpen voor De heksenkring
1980 Europaliaprijs voor literatuur voor zijn tot dan verschenen oeuvre
1983 Romanprijs van de provincie Antwerpen voor De boze droom het medeleven
1984 Bocari Positief Prijs voor Leegstaande huizen
2005 Prijs voor letterkunde van de provincie Antwerpen voor zijn gehele oeuvre
Bibliografie
Primaire literatuur
1948 In memoriam fratris
1951 De citer van Tijl
1952 Het huis onder de beuken
1952 Pieter Aerts, het getemperd staal
1953 De essentie van het zwijgen
1956 Fanaal in de mist
1957 De ontaarde slapers
1958 Wierook en tranen
1959 De madonna met de buil
1961 Het dal van Hinnom
1962 De stille zomer
1964 Het reservaat
1965 De paardevleeseters
1966 De oeroude vijver
1966 Golden Ophelia, sprookje
1968 Het ledikant van Lady Cant
1969 De Karakoliërs
1970 De apokatastasis of het apocriefe boek van Galax Niksen
1971 De krekelput (wel uitgevoerd, niet gepubliceerd)
1971 Neozoïsch. Parapoëtische montages
1972 De heksenkring
1972 Uitspraken in opspraak. Aforismen
1973 De verliefde akela
1974 Het ganzenbord
1976 In naam van de beesten
1977 De sloper in het slakkehuis
1977 Valentijn van Uytvanck 1896-1950. Tekenaar zonder vaderland
1978 Op toernee met Leopold Sondag
1979 Alle verhalen
1980 Wurgtechnieken
1981 Open brief aan de gevoelsafschaffers
1982 De boze droom het medeleven
1982 Antwerpen in oude gravures
1983 Leegstaande huizen
1983 Open beeldboek
1985 De uilen van Minerva
1986 Verkenners
1987 Stille waters
1988 Hunkerend gevangen
1989 IJlings naar nergens
1989 De beste verhalen van Ward Ruyslinck
1992 De speeltuin, briefroman samen met Monika Lo Cascio
1993 Zo weinig en zo veel
1993 De claim van de duivel
1995 Het geboortehuis
1997 De bovenste trede
1999 Traumachia
Biografisch
FRITS DE VRIES Dubbellevens - Ward Ruyslinck, biografie, uitgeverij PROMINENT, Baarn (2020) (ISBN 978-94-92395-33-7)
[bron: wikipedia]
Ward Ruyslinck, pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser (Berchem, 17 juni 1929 - Meise, 3 oktober 2014) was een zeer populaire schrijver. Hij was in de twintigste eeuw een van de meest gelezen en bestverkopende auteurs van het Nederlands taalgebied. Menigeen heeft in de vorige eeuw op school Wierook en tranen of een ander boek van zijn hand moeten lezen.
Ruyslinck was een man met vele gezichten: hij was niet alleen een maatschappelijk geëngageerd mens die misstanden onder meer op het gebied van de leefomgeving, dierenmishandeling en bureaucratie in de maatschappij kritiseerde, maar ook een dierenvriend, een liefhebber van literatuur, muziek, beeldende kunst en filosofie. Als auteur was hij vrij en openhartig, bijna exhibitionistisch. Bij het schrijven spuide hij onbevreesd kritiek op wantoestanden in de maatschappij en schrok er niet voor terug tegen heilige huisjes te schoppen. Daarnaast was hij als Raymond de Belser in het dagelijks leven een stille, angstige man die zich het liefst achter de gordijnen verborg. Alleen met vrienden die hij volledig vertrouwde, sprak hij openhartig over zijn leven en werk. Hij was een bescheiden, eenvoudige, wat bange ambtenaar in het Museum Plantin-Moretus waar hij werkte in het Stedelijk Prentenkabinet van Antwerpen. Zijn werk was vaak simpel en eentonig. Hij had graag een meer verantwoordelijke functie en uitdagend werk gehad. Anderzijds voelde hij zich uiteindelijk verbonden met het Prentenkabinet waar hij ook kon genieten van de beeldende kunst die hij dagelijks onder ogen kreeg.
[bron: https--wardruyslinck.nl]
...
Opmerkingen
Anderen over Ward Ruyslinck
Mijn favoriete citaat
Het leven lacht je toe, zegt mijn vader altijd,
als je het maar niet dwingt jou gelukkig te maken.
[bron: https--www.schrijversinfo.nl/ruyslinckward.html]
Margot Vanderstraeten interviewt: Ward Ruyslinck 2007
'Ik ben een gekneusde filantroop'
Met mensen loopt hij niet hoog op. Met katten des te meer. Of hij, die vijf jaar geleden de pen heeft neergelegd, het schrijven mist? 'Neen, want nu heb ik eindelijk rust'. Op het pluche bij Ward Ruyslinck (76); de auteur die in de loop van vijftig jaar veertig boeken schreef, maar, 'ach ja', vooral geassocieerd wordt met 'Wierook en Tranen' (1958), 'Het Reservaat' (1964) én de verplichte literatuurlijst.
Zes katten heeft hij: drie katers (Pino, Bertje en Socks die inderdaad veel op ex-president Clintons gelijknamige kat lijkt) en drie kattinnen (Laura, Olga en Nana).
Vooral Olga, de oudste van de zes, kruipt graag op zijn schoot en schurkt zich veelvuldig tegen zijn borst aan. Als de auteur de kat vijf minuten geen aandacht geeft, strekt ze haar nek naar hem uit; en streelt Ruyslinck haar vacht, telkens opnieuw, van kop naar rug tot staart. Het lijkt er ook op dat de katten de auteur op het gemak stellen: bij vragen die minder prettig zijn, staat hij herhaaldelijk op uit zijn comfortabele bank op, en gaat hij op zoek naar de katten die altijd vlakbij zijn.
'Ik ben dol op katten. In die mate zelfs dat ik me al heb afgevraagd waarop die liefde gebaseerd kan zijn. Als ik gelovig zou zijn, zou ik er mijn hoofd om verwedden dat ik in een vorig leven een driftige, onbesneden kater ben geweest. Want ik heb opvallend veel kenmerken met deze dieren gemeen. Net als katten kan ik geen rumoer verdragen; heb ik een rustige omgeving nodig, een eigen plek waar niets of niemand me stoort. Katten worden onrustig als er storm in de lucht hangt. Ik heb dezelfde eigenschap. Kijk naar me. U zult merken dat ik een winderige dag als vandaag me rusteloos maakt; niet vanbinnen, vanbuiten. Ik ijsbeer. Ik kan niet blijven stilzitten. Aanhankelijkheid is nog zo'n gemeenschappelijke karaktertrek van de kat en mij. En: wij zijn alleen maar trouw aan mensen die een goed luchtje hebben'.
Uw heel oeuvre geeft blijk van een groot wantrouwen tegenover de maatschappij en de mens. Hebt u nog hoop op een betere wereld?
Niet echt. De jaren hebben me cynisch gemaakt. Als jongeling denk je dat je de wereld kunt veranderen; als veertiger merk je dat er weinig verandert; en op mijn leeftijd heb je door dat de wereld niet alleen dezelfde blijft, maar ook nog verergert. Je hoeft maar even naar de wereld te kijken, om te zien dat er talloze zaken flagrant verkeerd lopen. Ik zie veel beangstigende ontwikkelingen. Niet alleen de toenemende overheersing van de technologie en de daarmee gepaard gaande ontmenselijking. Die is al erg. Maar daarnaast ervaar ik ook, zoals ik dat noem, de 'sektarisering' van de maatschappij. Want het moet je toch opvallen dat onze samenleving uiteen valt in allerlei tegengestelde groepen. Niemand die nog gewoon mens is. Een mens is tegenwoordig pro-of anti-Amerikaans, voor of tegen abortus, conservatief of progressief, homo of hetero, roker of niet-roker, pro-islam of tegen islam, - Die versnippering is begin jaren zeventig ontstaan, en sindsdien alleen maar verscherpt. Voor de jaren zeventig waren er natuurlijk ook al maatschappelijke tegenstellingen, maar veel minder; de ideologische of sociale samenhorigheid was toen overal voelbaar aanwezig. In de huidige maatschappij ontbreekt die samenhorigheid, en is het de onverdraagzaamheid die regeert.
Die onverdraagzaamheid komt uiteraard niet zomaar uit de lucht vallen: hij wordt op vernufte wijze geïnjecteerd. Kijk naar de geschiedenis: het antisemitisme is niet uit het niets ontstaan. De Duitsers hebben de haat tegen de joden voorbereid en geprogrammeerd. En neen dus, ik heb geen hoop op een betere wereld. De wereld zal niet beter worden. Ik erger me dan ook mateloos aan 'optimistische' uitlatingen als: 'maar die technologie is toch pure vooruitgang' of ' we zijn toch nog nooit zo oud geworden en zo gezond geweest als vandaag'! Dat zijn uitlatingen van dove en blinde optimisten uit het Westen. Over welke vooruitgang hebben ze het? Die van het welzijn en het comfort? Terwijl veertig procent van de mensheid in hutten, krotten en sloppen woont? Welk fysiek welzijn bedoelen ze? Dat van de aids-epidemie die wereldwijd elke dag duizenden slachtoffers maakt?
Zegt u nu dat een optimist nooit een kritisch denker kan zijn?
Ik heb de pest aan optimisten; het zijn vaak egocentrische, bekrompen mensen die hun eigen welbehagen en veiligheid als norm hanteren.
Met mij gaat het goed, dus gaat het goed met de wereld. Optimisten stellen zich tevreden met hun bestaan en ze schermen dat bestaan af tegen alles wat hun stemming zou kunnen bedreigen. Dat noem ik lafhartig: ze durven het leven niet aan hun bed te laten komen.
Doemdenkers, pessimisten, zijn van een ander slag. Doemdenkers zijn meer sociaal gerichte mensen. Ze hebben meestal een groot verantwoordelijkheidsgevoel, vertonen veel engagement, leggen een ruime belangstelling aan de dag voor de wereld waarvan ze deel uitmaken. Ik ben zo'n pessimist; in het echte leven en in mijn romans. Ik verzet me tegen recensenten of collegae die me onnadenkend een misantroop te noemen. Ik ben geen misantroop; ik ben een gekneusde filantroop. Ik houd van mensen, maar mijn liefde zit vol deuken. Hoe kan het anders? Vandaag hoor ik mijn vader, na de bevrijding, nog altijd zeggen: 'de oorlog is voorgoed voorbij. Zoiets gruwelijks kan nooit meer gebeuren'. Maar zijn zin was amper vervlogen, of daar was Korea, Viernam, Irak, Iran, Soedan, Rwanda, en zo kan ik nog even doorgaan. Ben ik een pessimist of een realist als ik zeg dat de enige les die hieruit te trekken valt is: 'we leren het niet'. Sta me toe een kwatrijn van de dichter Herwig Hensen op te zeggen; zijn woorden zitten al een leven lang in mijn geest opgeborgen. 'Dit is een voze wereld van geweld, van ontrouw, leugen en moreel der horden; alleen wie toeslaat en omhoog kruipt telt, en het zal wel niet meer anders worden'.
Bent u misschien ook daarom gestopt met schrijven, ruim vijf jaar geleden? Omdat het voor een cynicus als u geen zin meer had en, misschien ook dat, omdat u het leven, de recensenten en het lezerspubliek, niet meer aan uw bed wilde laten komen?
Neen, in geen geval. Ik ben gestopt omdat ik het niet meer kon. Het is de natuurwet die speelt: zo rond mijn zeventigste werd ik gewaar dat mijn creativiteit opgebruikt was. En zonder creativiteit, zonder de elasticiteit van de geest, kan een mens niet scheppen. In de zes jaar dat ik niet meer schrijf, heeft dat gevoel zich trouwens alleen maar versterkt. Mijn concentratievermogen en mijn geheugen zijn verzwakt. Dat is een feit, en daar valt niets aan te doen. Mijn geheugen, en dan vooral mijn korte termijngeheugen, laat me meer en meer in de steek. Dan heeft Monika (zijn echtgenote) me iets verteld, en dan herinner ik me dat even, of een dag later niet meer. Daar schrikt ze dan van: 'maar schatje, weet jij dat niet meer?' Neen dus.
Schrijvers gaan niet dood
Vergeet niet dat ik een heel leven geschreven heb, en dat ik op dit moment echt geniet van de rust van 'het niet-schrijven'. Schrijven is een vermoeiende bezigheid. Je bent altijd met je personages op de zwier, je denkt constant na over mogelijke ontwikkelingen in het verhaal, je zoekt de juiste woorden, de juiste sferen,- Die stress is vandaag weg, en met die nieuwe rust die aangebroken is, ben ik blij.
U werd in de jaren 60 en 70 volop gewaardeerd, u was een succesauteur. Maar na die hoogjaren werd uw werk lauwer onthaald. Is het niet teleurstellend om 'uit te bloeien' en misschien wel vergeten te worden?
Waarom zou ik teleurgesteld zijn? Omdat ik twee boekenplanken volgeschreven heb en omdat ik enkele, gewaardeerde bestsellers op mijn naam heb staan? De Ontaarde Slapers, Wierook en Tranen, Het Reservaat? Omdat ik nog altijd vind dat mijn uitvoerige novelle 'De verliefde akela' (1973) het beste van mezelf weergeeft, omdat hij op perfecte wijze de verstrengeling tussen droom en werkelijkheid weergeeft, op zo'n manier dat ik zelfs al schrijvende niet meer wist waar nu de grens tussen droom en werkelijkheid lag. Moet ik teleurgesteld zijn omdat de naam Claus de afgelopen weken elke dag minstens één keer in jouw krant, die ook de mijne is, stond; zo vaak en zo veel dat ik ben gaan vermoeden dat zijn naam het wachtwoord van jouw redactie is? Moet ik rancuneus zijn omdat Vlaanderen, de media in Vlaanderen, menen dat hun taalgebied maar twee overleden (Boon en Elsschot) en één levende auteur heeft; net zoals ze menen dat datzelfde taalgebied maar één acteur heeft, Jan Decleir? Ik ben al decennialang abonnee op deze krant; het is de eerste keer in meer dan vijftien jaar dat ik aan het woord gelaten wordt. Of dat pijn doet? Neen. Maar ik ben wel blij dat ik nu mijn zegje mag doen.
De geschiedenis toont trouwens aan dat het niet de kleinsten zijn die vergeten worden. Een grote mijnheer als Walschap is voor de media blijkbaar het vergeten waard. Paul Snoek wordt nooit meer genoemd. Voor Hubert Lampo geldt hetzelfde, niemand spreekt nog over hem. Johan Daisne, idem dito.
En ja, het klopt dat veel mensen me aanspreken met met: 'oh, u bent de schrijver van Wierook en Tranen'. Enerzijds vind ik die eenzijdige kijk op mijn oeuvre natuurlijk wel jammer, maar anderzijds ben ik ook trots dat ze kennen van die roman die zeker niet mijn beste is.
De roep om aandacht en erkenning mag nooit de drijfveer van een schepping zijn. Ik kende maar eén juiste beweegreden om te schrijven: het verlangen me te uiten over iets dat me bezwaarde, over iets dat 'mijn geluk' in de weg. En er stond altijd wel iets mijn geluk in de weg. Ken je de uitspraak van Greene uit The Heart of the Matter: 'Toon mij een mens die gelukkig is, en ik zal u bewijzen dat geluk bestaat uit zelfgenoegzaamheid, egoïsme, kwaadaardigheid en volmaakte onwetendheid'. Ik sluit me hier graag bij aan, op die kwaadaardigheid na, die vind ik overdreven.
Het maatschappijkritische proza dat ik beoefen, is niet meer van de tijd. Misschien keert die tendens op een dag weer terug. Misschien ook niet. Maar meer dan eens kunnen diegenen die bij leven verguisd werden, postuum op waardering rekenen; kijk naar Kafka, Van Gogh, -. Het omgekeerde gebeurt uiteraard evenzeer: hoeveel kunstenaars die bij leven gevierd en gelauwerd werden, zijn na hun dood volstrekt vergeten.
76 jaar geleden werd u geboren als Raymond De Belser. Intussen gaat u al bijna zestig jaar als uw pseudoniem Ward Ruyslinck door het leven. Houdt u meer van Ward dan van Raymond? En heeft Ruyslinck karaktertrekken die De Belser niet heeft?
Maar neen. Ruyslinck en De Belser zijn twee vruchten van dezelfde boom. Mocht ik in mijn beginjaren niet vooral schrijvers van de oudere generatie (toen Willem Elsschot, Marnix Gijsen, Stijn Streuvels,-) gefrequenteerd hebben, dan was ik misschien niet eens op het idee gekomen om voor een pseudoniem te kiezen. Het is dat deze heren van de Vlaamse literatuur allemaal een pseudoniem hadden. Mij leek het dus gewoon een wetmatigheid dat een auteur twee namen had: de naam die zijn ouders hem hadden gegeven hadden, en de naam die hij zichzelf gaf.
Hoe ik op Ward Ruyslinck ben gekomen? Als puber las ik de dichters Oosterlinck en Westerlinck graag, en van de uitgang 'inck, mét ck' vond ik dat hij goed in de mond en in de pen lag. Die keuze was dus snel gemaakt. Waar die 'Ruys' vandaan komt, weet ik niet meer; ik denk dat ik hem op goed geluk heb gevonden. Maar mijn voornaam heb ik te danken aan de West-Vlaamse schrijver (Ed)Ward Vermeulen, die op zijn beurt ook een pseudoniem hanteerde: Warden Oom (1861-1934). Ik was in die tijd, ik spreek dan over ongeveer zestig jaar geleden, erg in de ban van de plattelandsromans die Warden Oom schreef. Zijn verhalen stonden bol van het West-Vlaams boerenleven, en van het sociaal engagement. Uit sympathie voor hem en voor zijn werk, heb ik mij naar hem genoemd. Plus omdat ik vond dat Ward een krachtige voornaam was, dat spreekt voor zich. Een stuk krachtiger dan 'Monneke' in elk geval.
Maar, wat ik hiermee wil aangeven: ik dacht aanvankelijk niet na over de consequenties van een pseudoniem. Ik had niet door dat een auteur, vanaf het moment dat zijn pseudoniem enige 'naam' krijgt, er ook levenslang aan vast hangt'.
'Hebt u er ooit aan gedacht onder een andere naam uit te geven? Bijvoorbeeld omdat bepaalde boeken, met name De Speeltuin, misschien beter in anonimiteit verschenen was? (De Speeltuin (1999) is een bundel liefdesbrieven van Ward Ruyslinck en Monika Lo Cascio, zijn tweede en huidige echtgenote die jarenlang zijn minnares was. De bij momenten erg exhibitionistische tot gênante brieven verschenen na de dood van Ruyslincks eerste echtgenote, Alice. Alice pleegde in 1990 zelfmoord, ondermeer omdat ze zich geen blijf wist met Ruyslincks buitenechtelijke affaire met Lo Cascio, mvds)
Toen ik Monica leerde kennen, wist zij zelfs niet dat Ward Ruyslinck een pseudoniem was. Ik was voor haar Ward, en ik ben nog altijd Ward. Iedereen noemt me Ward, behalve mijn eigen, rechtstreekse familie, voor hen blijf ik Raymond.
Mijn twee identiteiten zijn in de loop van al die jaren volledig met me verstrengeld; het zal me nooit overkomen dat ik een belastingbrief met Ruyslinck teken; of dat ik een boek met De Belser signeer. En neen: ik heb er nooit aan gedacht om uit te pakken met een andere naam. Waarom zou ik? De Speeltuin was een boek dat er moest komen. Bij nader inzien hadden we het misschien beter niet uitgebracht. Maar gelukkig doet een mens niet altijd alles 'bij nader inzien'.
Kon u, die in uw romans altijd partij kiest voor de zwakke, geen begrip opbrengen voor de verschoppeling die uw vrouw geworden was- Of houdt De Belser er dan toch andere ethische normen en waarden op na dan Ruyslinck?
U maakt een fout. U denkt dat de persoon die zelfmoord pleegt dat doet omdat hij of zij zwak is. Maar zo zit de werkelijkheid niet altijd in elkaar. Lees er het belangrijke boek 'Le Suicide' van de Franse socioloog Emile Durkheim maar op na. Een zelfmoordenaar handelt meestal in een crisismoment. Zelfmoord is geen keuze, maar de afwezigheid van een keuze omdat de zelfmoordenaar ten onrechte meent dat hij alleen op die manier aan zijn pijn kan ontsnappen. De gezinsdrama's die zich de voorbije maanden in Vlaanderen hebben afgespeeld, horen in dezelfde categorie thuis. In het centraal station in Brussel, dààr vind je underdogs. Ze liggen op de grond en proberen zich te warmen aan de stinkende luchtblazers van de metro; ze zoeken een weg om te leven, ze overleven.
Ik heb er alles aan gedaan om mijn relatie met Monika te bespreken. Ik heb geprobeerd om Alice niet uit te stoten; om de verplichting die ik met mijn huwelijk was aangegaan, niet te breken, om vol te houden op een manier die ook voor mij draaglijk was. Ik wou een compromis, maar Alice niet.
Alice wist dat ik een minnares had. Ik heb in mijn leven trouwens veel minnaressen gehad. Voor ik Monika tegenkwam, was ik evenmin van de braafsten. Maar toen zag Alice al mijn escapades door de vingers. Wat wil je? Alice en ik waren zeventien toen we elkaar leerden kennen; en begin twintig toen we trouwden. Mijn vrouw was maagd toen ze trouwde, maagd én een ex-leerling van Les Soeurs de Notre Dame: ik kan je garanderen dat ze geshockeerd was toen ze ontdekte wat seks inhield. Ik trap niet na. We waren jong. We konden niet weten dat we spiritueel én seksueel niets gemeenschappelijks hadden.
Maar we wisten van elkaar dat we niet elkanders grote liefde waren: zij niet die van mij, en ik niet die van haar. Dat kan vandaag allemaal verwonderlijk of hypocriet klinken, maar vijftig jaar geleden was het schering en inslag om met 'de verkeerde' te trouwen en er het beste van proberen te maken. Ik kan je talrijke voorbeelden geven van collega-auteurs van toen die meer met andere vrouwen naar bed gingen dan met hun eigen vrouw.
Monika was en is mijn grote liefde. Ik heb haar ontmoet toen ik achteraan in de vijftig was. En vanaf het moment dat ik haar ontmoette, kon ik haar ook niet meer vergeten. We hebben jarenlang een affaire gehad, en Alice leek die te aanvaarden. Totdat ze eiste dat ik Monika zou opgeven.
Bevestigde u met uw affaire met Monika niet Greens uitspraak? Dat elke vorm van geluk in eigenbelang gedrenkt zit. Iedereen wist dat u de vrouw van uw leven had ontmoet, en dat u daar erg gelukkig mee was. Ook uw vrouw.
Ik ben een zwak, menselijk wezen net als iedereen.
Maar ik heb mijn geluk niet los van Alice willen koppelen. Ik heb met haar alle mogelijke wegen heb bewandeld om tot een vreedzame, beschaafde oplossing te komen. Alice was niet voor reden vatbaar, en ik ben iemand die het geloof in de rede aanhangt. Helaas. Ik ben er zelfs op individueel vlak niet in geslaagd om op een vreedzame manier tot een oplossing te komen. Laat staan hoe moeilijk en onmogelijk het is om de vrede op maatschappelijk vlak te bewerkstelligen.
Ik herinner me nog een dag waarop ik in de tuin, speciaal voor haar, een barbecue had georganiseerd, en waarop ze opnieuw uitzinnig werd en in een vlaag van woede zo'n vleesspies in mijn arm stak. Zulke daden van geweld zijn voor mij onherroepelijk: menselijke emoties moeten via de reden gekanaliseerd worden. In die tijd zou ze ook in staat geweest zijn me te wurgen, zo hoog liep de spanning op. Maar ze heeft zichzelf gewurgd.
We hadden in haar eerste zelfmoordpogingen een aankondiging voor de echte zelfmoord moeten lezen, maar dat is pas iets wat je achteraf bedenkt. Ik had nooit gedacht dat ze echt de hand aan zichzelf zou slaan. Haar vorige pogingen waren daarvoor te amateuristisch. De eerste keer heb ik haar met watten chloroform in de neus gepropt op het bed aangetroffen; de tweede keer liet ze zich diep in het bad laten wegzinken op een moment dat ik in de aangrenzende kamer zat en het gespetter van het water moest horen. De dag van haar dood had ik niets aangevoeld, we gingen zelfs ontspannen met elkaar om, en waren juist terug van een avondje uit in restaurant Noordland in Hoogstraten. We hadden lekker getafeld. Eenmaal thuis, ging ik nog naar het late journaal kijken. En zij zei: 'ik ga zo naar bed, eerst nog een fles water halen'. Dat water stond in de garage.
Ik heb naar het journaal gekeken. Toen dat afgelopen was, dacht ik: 'waar is Alice. Als ze water is gaan halen, blijft ze toch lang weg'. Ik ben gaan kijken. Ze hing daar. Opgeknoopt.
Voelt u zich schuldig voor haar dood? Ook omdat uw zoon, na haar dood, het spoor bijster raakte?
Neen. En met mijn zoon, die een begenadigd pianist zou kunnen zijn, gaat het inderdaad niet goed. We hebben al jarenlang geen contact meer met elkaar, en als we voordien contact hadden, dan verliep dat problematisch. Hij, Chris, is zwaar aan de drank, hij was dat al voor zijn moeder stierf. Mijn zoon is geestelijk niet goed in orde. Ik moet dit misschien niet vertellen, maar na de dood van zijn moeder heeft hij me op een nacht naar het leven gestaan. Hij was 's nachts in mijn woning in Pulle binnengedrongen en wilde me ombrengen. Hij wilde me in mijn slaap verrassen, maar ik ben wakker geworden. Hij heeft naar een buste gegrepen, en die met volle kracht naar mijn hoofd gesmeten. Ik heb nog net op tijd kunnen wijken. Omdat hij door zijn alcoholverslaving over een wankele fysieke gezondheid beschikte, heb ik hem nadien kunnen overmeesteren. Die nacht heb ik dan ook de politie moeten bellen. En die nacht werd mijn zoon gearresteerd en vervolgens, op mijn vraag, ook 'gecolloqueerd'. Hij heeft drie maanden in een afkickkliniek gezeten; maar geholpen heeft het niet. Daarna is hij nog meer gaan drinken.
Weet je wat me wel een groot schuldgevoel heeft bezorgd? De dood van mijn broer, daar heb ik zwaar onder geleden. Roland was vierentwintig toen hij aan een longoedeem stierf. Mijn broer was vier jaar ouder dan ik; we sliepen op dezelfde kamer in aparte bedden. Hij was een toffe jongeman; totaal anders dan ik. Hij was een gepassioneerd chemicus, en had in onze kelder zelfs een laboratorium gemaakt waar hij, tot grote vrees van mijn ouders, allerhande scheikundige experimenten uitvoerde. Op een dag kwam hij thuis van een rit met zijn fiets; hij had zich naar Antwerpen gehaast om daar zijn vriendin te gaan ophalen. Hij legde zich op het bed, en hij begon te reutelen. Op zijn mond stond schuim. We wisten niet wat te doen. Vader zei tegen mij: 'kom, pak je fiets, haal snel een dokter'. Ik heb mijn fiets gepakt. Maar ik was totaal overstuur. En in mijn verwardheid wist ik niet meer waar de dokter woonde, en ben ik eerst naar de verkeerde arts gefietst. Pas een uur later kwam de dokter bij ons thuis aan. Toen was mijn broer al overleden. (zoekt kat)
Ik heb er achteraf met meerdere artsen over gesproken: ook als ik naar de juiste dokter was gefietst, ook als de arts binnen het half uur bij hem was geweest, zou hij zijn overleden. Hij had teveel van zijn longen gegeven; dat, in combinatie met zijn verkoudheid, heeft voor zijn dood gezorgd.
U kent het verdriet van het overlijden van een geliefde naaste. En toch lijkt u geen mededogen te voelen voor uw zoon die, bijvoorbeeld, de zelfmoord van zijn moeder niet kan verwerken? Of: voor uw zoon die via de toetsen op de piano probeerde te tippen aan de virtuositeit waarmee zijn vader het klavier van zijn tikmachine bespeelde-?
Chris heeft het talent om een goede pianist te worden, maar hij is het niet. Misschien ook omdat een operatie aan zijn pols (tendinitis) ervoor gezorgd heeft dat hij nooit meer zo virtuoos zal kunnen spelen als hij ooit kon. Dat kan. Maar hij is geestelijk gestoord, en die stoornis heeft hij niet aan mij, maar aan de drank te wijten.
Chris woont nu al een lange tijd in Polen. Hij is pas vijftig geworden, ik heb hem naar aanleiding van zijn verjaardag gebeld, ik heb hem willen spreken. Toen hij de telefoon opnam zei hij: 'met 'Chris Ruyslinck'. Ik zei: 'Maar Chris, jij heeft toch niet Ruyslinck, jij bent De Belser'. Met 'Chris Ruyslinck' zei hij opnieuw. En opnieuw. En ik bleef zeggen dat zijn naam een leugen was. Tot een gesprek is het niet gekomen.
Ik ben niet ongelukkig in mijn huidig leven, mijn privé-leven loopt zelfs zo goed als ik me nooit had kunnen voorstellen. Het is mijn zoon die mijn grote zorg is en die hier, in Vlaanderen, een prachtige kleinzoon van eenentwintig heeft. Een kleinzoon met wie hij geen contact wil. Wat er ook gezegd en geschreven wordt over mijn zoon: ik draag hem nog altijd een warm hart toe. Maar dat betekent niet dat ik niet streng over hem mag oordelen. En dat betekent evenmin dat ik de waarheid moet opgeven, en die waarheid is, hoe tragisch ook, dat er in zijn hoofd ergens iets niet klopt.
Aan het eind van deze maand wordt de eerste winnaar van de Ward Ruyslinck-kortverhalenwedstrijd bekend gemaakt. U hebt deze wedstrijd samen met uw woongemeente Meise georganiseerd. Waarom doet u dat? Kon u niet, zoals dat gebruikelijk is, wachten tot na uw dood? Totdat iemand anders dat te uwer nagedachtenis in het leven roept?
Ik heb me heel lang tegen deze wedstrijd verzet. Ik vind dat je dat niet doet, een wedstrijd onder je eigen naam organiseren, terwijl je nog leeft! Het is Monika die me overgehaald heeft, en Monika werd op haar beurt door de gemeente Meise overgehaald.
Intussen heb ik alle verhalen gelezen, en ken ik ook de genomineerden. Die verhalen mogen er zeker zijn; al moet ik zeggen dat er geen uitschieter tussenzit.
Beetje morbide als slotvraag misschien, maar wat wilt u later, veel later, op uw grafsteen?
Ik wil niet doodgaan, laat staan dat ik een grafsteen ambieer. Ik ben bang voor de dood. Elke ongelovige is bang voor de dood; omdat er daarna niets meer is. Niets. Einde. Gedaan. Begraven worden is nog zoiets dat me de stuipen op het lijf jaagt. Ik ga nooit naar een begraafplaats of een kerkhof. Ik bezoek geen enkel graf. Niet naar dat van mijn ouders. Niet naar dat van mijn broer. Niet dat van mijn eerste echtgenote. Als ik voor een graf zou staan, zou ik uitgevreten lichamen zien, skeletten waaraan geknaagd is. Mij moeten ze cremeren. En bij mijn assen hoeven geen woorden geschreven te worden. Ik heb bij leven al genoeg woorden geschreven.
[bron: http--www.margotvanderstraeten.com/margot-vanderstraeten-interviewt-ward-ruyslinck-2007]
||door: Ward Ruyslinck De Belser
||taal: nl
||jaar: 2003
||druk: ?
||pag.: 125p
||opm.: hardcover|zo goed als nieuw|mét flap
||isbn: N/A
||code: 1:000234
--- Over het boek (foto 1): Wierook en tranen ---
Literatuur / Oorlog - Een kleine episode uit het onmetelijke treurspel dat de tweede wereldoorlog is geweest. Maar ze raakt de lezer tot in de diepste roerselen der ziel.
[bron: https--www.bol.com]
Wierook en tranen is een existentialistisch boek van de Vlaamse schrijver Ward Ruyslinck uit 1958. Het verhaal speelt zich af in Vlaanderen bij het begin van de Tweede Wereldoorlog. Het boek werd in 1977 door Ruud Keers verfilmd.
Waldo Havemans vertelt zelf zijn verhaal als negenjarige jongen, die samen met zijn ouders per fiets op de vlucht gaat voor de Duitsers. Bij een vliegtuigaanval op de vluchtelingenkaravaan vlak vóór de Franse grens raakt Waldo gewond en komen zijn beide ouders om het leven.
Hij wordt opgevangen door het Belgische leger dat ook westwaarts vlucht. Onderweg ontmoet hij Vera, een veertienjarig buurmeisje, en samen vluchten ze verder. Als het Duitse leger hen inhaalt, besluiten ze terug naar huis te gaan. Waldo is verliefd op het katholieke meisje. Ze komen aan een kapotgeschoten kerk en Waldo ruikt de zoete geur van wierook. In zijn jeugdige romantiek liggen ze samen in het gras, in een lege fabriek, in een hooischuur, in een bootje. Daar worden de kinderen door vier Duitse soldaten opgemerkt, die hen meenemen. Ze voeren hen dronken en uiteindelijk wordt Vera door drie van hen verkracht. Ze wordt naar een ziekenhuis in Gent gebracht waar ze overlijdt. In de kapel van het ziekenhuis wordt hij opnieuw ontroerd door geur van wierook.
[bron: wikipedia]
Waarom ik dit boek heb gelezen?
We hadden een stencil gekregen waarop boeken stonden van de jaren 50, 60 en 70. dit boek stond daar ook bij en de titel sprak mij erg aan, ik was nieuwsgierig naar wat het betekende en daarom heb ik dit boek gekozen om te gaan lezen.
Verwachting vooraf
Ik dacht dat het een treurig, meeslepend maar toch ook wel een spannend verhaal zou worden, omdat het ging over een jongen en een meisje die in de oorlog alleen gingen zwerven door het land, terwijl het oorlog was.
Eerste reactie achteraf
Ik had het boek meer avontuurlijker verwacht, maar het was niet echt een avonturenboek. Het ging merendeels over de gevoelens van de jongen. Bij elke situatie las je, wat hij voelde en hoe hij zijn gevoelens uitte.
De auteur had zich zeer goed ingeleefd in het personage, men krijgt echt de indruk dat het verhaal echt gebeurd is. Ik denk dat het een zeer realistisch beeld is van hoe een jongetje de oorlog ziet. Het grootste nadeel aan het boek vond ik de lengte: het boek was te snel uitgelezen. Ook het einde overviel mij omdat ik het einde toen niet verwachtte.
Toch was het al bij al een treffend, realistisch en meeslepend boek.
Ik ben door dit boek gaan nadenken over de oorlog, en vooral over hoe kinderen het hebben in de oorlog. Kinderen die de ouders zijn kwijtgeraakt of waarvan de ouders dood zijn gegaan, hoe moeilijk het voor hen moet zijn om helemaal alleen verder te moeten. En dat dat nu nog steeds zo gaat in die landen waar tegenwoordig oorlog is. Kinderen die alles en iedereen kwijt zijn en toch een normaal bestaan proberen op te bouwen, dat vind ik zo knap van ze. Ik kan me het moeilijk voorstellen hoe zoiets is omdat ik er hier nooit mee te maken heb gehad. Ik hoop dat ik zoiets nooit zal mee te maken en dat niemand zoiets meer zal meemaken.
Titel
Het boek heeft als titel Wierook en Tranen. Dat wordt volgens mij op twee plaatsen in het verhaal (anders) uitgelegd; de eerste keer op bladzijde 27, was na de bombardering van de vluchtelingen, waarbij de ouders van Waldo (de hoofdpersoon) om het leven komen: "De aarde dampte, er steeg een donkere zure nevel uit op, en heel even rook ik weer de wierook." Terwijl Waldo verdriet had om het overlijden van zijn ouders, rook hij een geur die voor hem op wierook leek.
De tweede keer, op bladzijde 137, was toen Waldo kort na het overlijden van Vera, in de kapel bij het ziekenhuis kwam om daar voor haar te bidden, toen rook hij ook weer de geur van wierook: "Nauwelijks zat ik daar, of de zoete dronkenmakende geur van wierook dreef naar mij toe.". Wierook staat voor de dromerige kinderwereld, tranen voor de harde realiteit van de oorlog.
Opdracht
Ward Ruyslinck heeft het boek opgedragen aan zijn ouders: 'voor pa en ma'.
Genre
Dit is een naoorlogse roman over (een gedeelte van) de Tweede Wereldoorlog, en over het tijdens de oorlog volwassen worden van twee (aan het eind één) jongeren.
Thema
Het thema van het boek is de tegenstelling tussen het ongerepte, dromerige, ontwakende kinderbewustzijn en de wreedheid van de Tweede Wereldoorlog, de wereld van de volwassenen. Bijvoorbeeld: De duitse soldaten bieden Waldo en Vera aan om met hun mee te rijden naar Antwerpen, maar voeren Waldo dronken en vergrijpen zich aan Vera.
Motieven
- Angst
- Geloof
- Vriendschap
- De macht van de sterkste (de Duitsers)
- Wreedheid
Waldo voelt zich prettig bij de geur van wierook. Ook bij erg verdrietige situaties zoals bij de dood van Vera ruikt hij de bedwelmende geur van wierook en kan hij zich niet echt verdrietig voelen. Twee voorbeelden uit het boek: "'Het riekt hier naar wierook,' zei ik stilletjes, tegen niemand in het bijzonder, maar toch eerder tegen ma dan tegen pa." (blz. 10 laatste regel) "De dood en het leven kwamen tegelijk in me binnen, de dood in mijn lichaam en het leven in mijn ziel. Ik was droef en blij op hetzelfde ogenblik". (blz. 138 4e regel vanboven) Met het eerste citaat wil ik aanduiden dat als hij zich veilig en prettig voelt dat hij zich verbeeldt dat hij wierook ruikt. Met het tweede citaat wil ik aanduiden dat hij, ondanks dat hij veel verdriet heeft over de dood van Vera, dat hij zich niet echt verdrietig voelt door de geur van wierook.
Perspectief
Het boek is voor het grootste deel in personaal perspectief geschreven: je leest het verhaal door de ogen van Waldo, maar af en toe is er ook wel sprake van auctoriaal perspectief. Dat komt doordat de schrijver wat extra informatie toevoegt dat niet door Waldo gezien of gedacht kan worden omdat een jongen van negen jaar dat simpel gezegd nog niet weet.
Zie bijvoorbeeld bladzijde zes: "Als men negen jaar is, is er echter heel wat wat men nog nooit gezien of gehoord heeft." Zie bijvoorbeeld ook bladzijde 81: "Ze zei echter zo maar wat, ze wist het zelf ook niet." en op bladzijde 73: "Aan het einde van de lange lijdensweg die de oorlog was, begon immers de nog veel langere weg die naar het klooster leidde."
Er is sprake van een onbetrouwbaar perspectief, want niet het hele verhaal is in auctoriaal perspectief geschreven, integendeel het grootste deel is in personaal perspectief geschreven, wat betekent dat als je een verhaal door de ogen van één persoon ziet het niet altijd betrouwbaar hoeft te zijn: er kan dus sprake zijn van onbetrouwbaar perspectief. Zie ook bovenstaande voorbeelden.
Personages
De belangrijkste hoofdpersoon is Waldo Havermans, want het hele verhaal gaat over hem en over wat hij allemaal beleeft tijdens de oorlog. Waldo is een negenjarig jongetje, uit Vlaanderen (België).
Hij heeft donker blond haar, en een bleke huid. Hij lijkt op zijn vader (die verder niet duidelijk beschreven werd).
Hij neemt de oorlog (naar mijn mening) waar door de ogen van een volwassene, want een "gemiddelde" negenjarige jongen ziet de oorlog toch anders dan in sommige hoofdstukken/gedeelten van hoofdstukken, zoals hij dat deed. Zie bijvoorbeeld bladzijde 139: "Zo ik diep genoeg inademde, zouden mij boze zondige gedachten vervluchtigen, want dan was Gods adem in mijn ziel en verjoeg de duivel."
Waldo maakt tijdens de oorlog een zekere ontwikkeling door; hij wordt volwassener doordat hij nu grotendeels voor zichzelf moet zorgen. Ook zijn argeloze opvatting van Waldo over de oorlog verandert langzaam gedurende het verhaal, eerst dacht hij dat hij er niets mee te maken had, en later als hij de oorlog van dichtbij heeft meegemaakt verandert zijn mening erover.
Verder komen er nog een aantal bijpersonen in het verhaal voor, Waldo's vader, moeder, zijn buurmeisje Vera en de soldaat Evarist.
Ruimte
Het verhaal speelt zich af in België, nabij de Franse grens, waar de bevolking "achternagezeten" wordt door het Duitse leger dat oprukt richting Frankrijk.
Er wordt weinig aandacht besteed aan de beschrijving van de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt. De ruimte draagt wel in grote mate bij aan de sfeer van het verhaal, bijvoorbeeld als Waldo in Gent op zoek is naar het ziekenhuis regent het, wat de sfeer goed weergeeft, en goed overeenkomt met het verhaal, want Waldo is verdrietig om wat er met Vera gebeurd is.
Tijd
Het verhaal speelt zich in mei 1940 in België (nabij Frans grens) af.
Het boek bevat negen hoofdstukken, in de eerste vijf hoofdstukken worden vier dagen verteld, de vlucht duurt dan al vijf dagen, maar over de eerste dag wordt niets gezegd. De hoofdstukken zes tot en met negen beslaan één dag. Die dag is dus het kernpunt van het boek. Het boek is 139 bladzijden dik.
Het hele boek is in chronologische volgorde geschreven.
Ik ben in dit boek geen opvallende Flashbacks, vooruitwijzingen, opvallende tijdsvertragingen en tijdsversnellingen tegengekomen, behalve op bladzijde 110/111: omdat Waldo dronken gevoerd is door de Duitsers en hij daardoor in een diepe slaap valt, en pas een tijd later weer wakker wordt, lijkt het net alsof er een grote tijdsprong gemaakt is, die in werkelijkheid maar één of twee uur geweest is. En ook op bladzijde 58/59 is er een tijdsversnelling: "Zodra de oorlog gedaan is, word ik kloosterzuster.", een uitspraak van Vera. En: "Al die tijd zou ze dan bij me blijven en kon ik van haar houden. Van een kloosterlinge mocht ik immers niet houden,...", een uitspraak van Waldo.
Opbouw
De eerste vijf hoofdstukken van het boek beschrijven de vlucht van huis. Het verhaal begint na de eerste dag en bevat vele tijdssprongen ('de klosdraad die wordt afgerold'). De zesde dag wordt de terugkeer naar huis ingezet. De resterende drie hoofdstukken worden aan deze laatste dag gewijd. Het verhaal wordt in deze hoofdstukken naar een hoogtepunt gedreven.
Taal/Stijl
De schrijver van het boek omschrijft sommige gebeurtenissen erg lang en precies zodat je de gebeurtenis zo voor je ogen ziet gebeuren. Ook komt de titel terug in het boek. Waldo houd namelijk erg van de geur van Wierook en komt dat ook wel op zijn weg tegen. Ook heeft hij veel verdriet omdat er mensen die hem lief zijn overlijden. Daar horen de Tranen dan weer bij.
De Taal van het boek is niet moeilijk te begrijpen, want je ziet alles door de ogen van een jongetje van ongeveer negen jaar. Op zo'n leeftijd ken je nog niet veel moeilijke woorden en dan beleef je dingen anders dan volwassenen.
De schrijver In het boek gaat het over een Vlaams jongetje dat op vroege leeftijd de oorlog mee maakt en moet vluchten voor de vijand. Ook de schrijver Ward Ruyslinck is geboren in Vlaanderen en moest vluchten in de oorlog. Hij raakt op vroege leeftijd zijn broer kwijt en verloor zo het geloof in God en ook dit zie je terug in het boek. Hij schrijft dus zijn boeken naar de gebeurtenissen van zijn eigen leven. Ook schreef hij meer boeken over de oorlog, zoals De ontaarde slapers (1957), Het dal van Hinnom (1961) en Het reservaat (1964). De oorlog heeft veel indruk gemaakt op de schrijver denk ik.
Literaire stroming:
Existentialisme
De auteur
Ward Ruyslinck, een pseudoniem voor Raymond Karel, Maria de Belser, werd geboren op 17 juni 1929 in Berchem, vlakbij Antwerpen. Hij groeide op in een veilig ,katholiek gezin. Hij studeerde korte tijd taal- en letterkunde in Gent en werkt sinds 1953 in het museum van de boekdrukkunst in Antwerpen.
Toen de 2e wereldoorlog uitbrak vluchtte de familie de Belser, net als andere families, naar Frankrijk. Na een verblijf van enkele weken op een boerderij keerden zij terug. In 1943 werd hun huis door een bombardement vernield. Niemand raakte gewond. De oorlogsgebeurtenissen hebben een grote invloed gehad op het denken en voelen van Ward Ruyslinck. 'Ik was twaalf toen de oorlog uitbrak, een leeftijd waarop men moet worden behandeld met genegenheid, voorzichtigheid en begrip. In plaats daarvan werd ik geconfronteerd met een wereld van zinloos geweld, haar, honger, zelfzucht en bekrompenheid'.
Deze negatieve indrukken worden nog eens versterkt door de dood van zijn 19-jarige broer. Hij kon dit niet begrijpen, werd angstig en begon te twijfelen aan het bestaan van een rechtvaardige God. Ward Ruyslinck begon al vroeg te schrijven. Eerst vooral verzen en opstellen voor de schoolkrant, later ook voor jongeren tijdschriften. Ruyslinck schrijft vaak over zonderlinge en onaangepaste figuren die zich verzetten tegen de maatschappij, omdat die het menselijke individu kapot maakt.
Ruyslinck is ook niet een mens dat graag op de voorgrond treedt of grote daden verricht. Hij voelt zich het prettigst in de wereld van de verbeelding. Andere boeken van Ruyslinck zijn: Ontaarde slapers, In het dal van Hinnom, paardevleeseters, Golden Ophelia en het Reservaat.
Enkele andere werken van Ward Ruyslinck zijn:
- HET DAL VAN HINNOM
- GOLDEN OPHELIA
- HET RESERVAAT
- DE APOKATASTASIS
- DE KARAKOLIëRS
- DE HEKSENKRING
- DE MADONNA MET DE BUIL
- DE STILLE ZOMER
- DE ONTAARDE SLAPERS
- DE PAARDEVLEESETERS
- DE VERLIEFDE AKELA
- DE SLOPER IN HET SLAKKENHUIS
- DE OEROUDE VIJVER
- OP TOERNEE MET LEOPOLD SONDAG
- WURGTECHNIEKEN
- DE BOZE DROOM MET MEDELEVEN
- LEEGSTAANDE HUIZEN
- DE UILEN VAN MINERVA
- STILLE WATERS
- HET LEDIKANT VAN LADY CANT
- OPEN BEELDBOEK
Eigen mening:
Onderwerp
Het onderwerp van het boek is de Tweede Wereldoorlog. Het is een onderwerp dat mij erg aanspreekt en ik heb er al veel verhalen over gelezen. Ook wordt er nog steeds op de wereld gevochten. Daardoor heb ik er ook al wel eens over nagedacht. Toch heeft dit boek mij nog nieuwe kanten laten zien. Namelijk hoe kleine kinderen het begin van de oorlog meemaken. Dit is op een hele bijzondere en ontroerende manier uitgewerkt.
Gebeurtenissen
Het verhaal bevat veel gebeurtenissen maar ook veel gedachtes en gevoelens. Dat komt doordat de gebeurtenissen worden verteld, waardoor je ook meteen de gedachtes en gevoelens van de verteller leest. Waldo onderneemt een reis en op zijn reis maakt hij allerlei dingen mee. De gebeurtenissen komen dus logisch uit elkaar voort. Ze worden ook in chronologische volgorde beschreven. De meeste gebeurtenissen zijn droevig en ontroerend, maar er zijn ook veel spannende gebeurtenissen. Bijvoorbeeld toen ze zich in een schuur hadden verstopt voor de Duitsers: 'Heraus!' We hielden de adem in en lagen onbeweeglijk, verstard in vreselijke verwachting. Ik wou Vera vragen of dat tot ons gericht was, datgene wat men riep, maar er kwam geen geluid over mijn lippen. 'Duitsers...' bracht Vera met moeite uit. Daar was het weer, dezelfde stem, luider en dreigender dan de eerste keer: 'Heraus!' Vera zei: 'Ik geloof dat we... dat we naar buiten moeten komen...' Haar stem stokte.
Een belangrijke gebeurtenis in het boek is wanneer de ouders van Waldo sterven na een bombardement. Na deze gebeurtenis krijgt Waldo namelijk een hele andere kijk op de wereld. Hij is nu namelijk alleen en verlaten en geeft de schuld aan de Duitsers. Een tweede belangrijke gebeurtenis is wanneer ze de Duitsers tegenkomen en bang zijn dat ze nu worden vermoord. Het tegendeel gebeurt, want ze krijgen een sinasappel en mogen het rustig opeten. Na deze gebeurtenis besluiten Waldo en Vera om maar niet naar de kust de gaan, maar weer terug naar huis te gaan. De gebeurtenissen worden erg spannend geschreven en ze blijven boeiend, maar soms ook er verdrietig wanneer er mensen sterven.
De gebeurtenis die de meeste indruk op mij heeft gemaakt is dat Waldo afscheid neemt van Vera, die net is overleden: Ik zag het koude marmeren gezicht van een dode, van een vreemde, een meisje dat op Vera geleek. Ik staarde er vol ontzetting naar, naar die gapende mond en dat wasbleke gelaat. Voor mijn ogen doemde weer het prentje met de dode zwaluw en de krekels op. In mijn verstand stond het denken stil, als een uurwerk dat afgelopen is en nog eventjes weifelend tikt en daarna voorgoed stilstaat. Dit weifelend tikken leerde me nog vlug dat het leven anders was dan wat de sprookjesboeken ervan maakten. Ik was negen jaar en reeds ontwaakte in mijn hart deze bittere onkinderlijke wijsheid: dat het leven heel wat anders was dan een verhaaltje met kleurige droomplaatjes.
Personages
De hoofdpersoon is Waldo. Je leest alles vanuit zijn oogpunt. Ik kan me niet echt goed inleven met de hoofdpersoon, omdat ik nog nooit een oorlog heb meegemaakt, maar ik zag alles wel voor mij gebeuren Waldo is wel een dapper jochie omdat hij niet laat merken als hij erg moe of bang is. Het meeste kom je in het boek te weten over Waldo omdat je meemaakt wat hij allemaal denkt, voelt en ziet.
Ik vind het bijzondere aan Waldo dat hij zo zelfstandig is. Hij probeert zich volwassen te verdragen en lukt hem heel goed. In deze vier dagen wordt hij geestelijk ineens een stuk ouder. Je leest hoe hij heel snel steeds meer van de wereld begrijpt. Waldo is voor mij echt gaan leven omdat je al zijn gedachtes en gevoelens leest. Vera leer je alleen kennen vanuit wat Waldo over haar verteld. Van hen weet je wel genoeg om hun gedrag te begrijpen.
Opbouw
Het verhaal hangt heel goed met elkaar samen. Dat komt doordat er geen sprongen in de tijd zijn. Het boek is af en toe spannend. De opbouw van het verhaal is een reis van een paar dagen. Die opbouw past goed bij het onderwerp. Daardoor is het verhaal nog leuker om te lezen. De opbouw is ook helemaal niet ingewikkeld. Er zitten namelijk bijna geen terugblikken of herinneringen in het verhaal.
Het verhaal blijft boeiend omdat er steeds weer wat gebeurt en omdat veel gebeurtenissen wel iets met andere gebeurtenissen van vroeger te maken hebben zodat je aandachtig moet lezen. Het eind vond ik best wel erg omdat Vera overlijdt en je nu niet weet wat er verder met Waldo gebeurt en als ik een boek lees zou ik dat graag willen weten.
Taalgebruik
De zinsbouw is niet moeilijk. De woorden zijn ook niet moeilijk, maar soms wel een beetje vreemd. Dat komt omdat het een Belgische auteur is. Toch is het wel makkelijk te lezen. Wat ik wel leuk vond was dat je de gebeurtenissen vanuit een kind bekeek. Als hij bijvoorbeeld Duitsers hoorde praten werd dat zo geschreven: "Zajt ier nicht muude?". Dat is leuk om te lezen.
De verhouding tussen het aantal gebeurtenissen en gedachtes en gevoelens is echt heel goed. Er worden naar aanleiding van een gebeurtenis steeds een paar gedachtes weergegeven. Er zijn ook hele goede beschrijvingen van bijvoorbeeld de omgeving of kleine bijpersonen: Een oud wijfje dat een pijp rookte, kwam nieuwsgierig dichterbij. Het was een heks, een verschrikkelijk oude verschrompelde mummie met een gerimpelde huid, een holle tandeloze mond en een kin waar plukjes har op stonden. Ze blies de pijprook uit als een man, krachtig en met korte smakkende geluidjes. De taal past heel goed bij het verhaal.
Samenvatting
Waldo, een jongetje van negen jaar, heeft met z'n ouders in mei 1940 de vlucht genomen naar Frankrijk. Vader, moeder en Waldo vormen een hecht trio, dat sterk conscrasteert met de losgeslagen dierlijke vluchtelingen massa. Ze komen de tweede nacht in Poperinge aan en overnachten bij een oud, heksachtig vrouwtje.
Waldo is ervan overtuigd, dat de oorlog niet hun zaak is voelt zich veilig Vader noemt Waldo soms kerkuiltje vanwege zijn voorliefde voor wierook. In de verte horen ze 's nachts het luchtafweergeschut van de oorlog. Midden in de nacht worden ze gewekt door Willy, de kleinzoon van het oude wijfje, die op hun kamer de ratjes eten wil geven.
De volgende dag blijkt de grenspost gesloten. Waldo beleeft deze hele tocht als iets spannend en opwindends.
Het gezin laat zich meedrijven met de massa naar een andere grenspost. Plotseling wordt de vluchtkaravaan verrast door een Duitse luchtaanval. Waldo's ouders worden gedood. Bij de beschrijving van deze scène duikt weer het wierookmotief op. Een verpleegster ontfermt zich over hem in een veldhospitaal.
De argeloze opvatting van Waldo over de oorlog zal langzamerhand veranderen. De dokter besluit met de verpleegster, Waldo over te laten brengen naar een vluchtelingenkamp.
Hij rijdt mee met een soldaat, Evarist. Ze komen op een marktplein waar een chaotische drukte heerst, er wordt soep uitgedeeld. Dan ontmoet hij zijn vijf jaar oudere buurmeisje Vera. Waldo en Vera overnachten in een mosterdfabriek. Ze mijmeren samen over hun toekomst: de zee, het huisje m de duinen, Engeland.
Samen trekken ze naar de kust. Waldo voelt zich veilig bij Vera, die nu de plaats van zijn ouders inneemt. De tocht gaat door een prachtig lentelandschap, dat een tegenstelling vormt mer de harde werkelijkheid, die belichaamd wordt in de verwoeste dorpskerk. Weer wordt het wierookmotief aangehaald.
De Duitse tanks naderen. De kinderen verstoppen zich in een hooischuur, maar ze worden gedwongen naar buiten te komen. De Duitsers zijn aardig, tegen alle verwachtingen in. Twee jongens gluren naar Vera, ze weten ergens een dode Duitser te liggen. Vera besluit naar huis terug re keren. Nadat ze de nacht in een bunker doorgebracht hebben, gaan ze vol goede moed op weg naar Oom Andreas in Triel, van wie ze hulp verwachten. De man is bekend onder naam Puimsteen (karikatuur). In zijn villa zijn de Duitsers al aan het feestvieren, oom Andreas is collaborateur. Hevig geschokt vluchten de kinderen het huis uit. Duidelijk is hier de tegenstelling tussen de pure liefdevolle relatie Waldo-Vera en de decadente relatie tussen Andreas' gasten. Waldo komt tot de ontdekking dat de oorlog van hen volwassenen heeft gemaakt. Op een station ziet hij Evarist als krijgsgevangene. Ze verschuilen zich in een bootje aan de Leie, vier Duitsers zullen hen meenemen naar hun fel begeerde Antwerpen, maar ze voeren Waldo dronken en vergrijpen zich aan Vera. Hier is weer de tegenstelling te zien russen droom en verwachting enerzijds en wrede werkelijkheid anderzijds.
Als Waldo weer langzaam bijkomt, vindt hij Vera halfdood. Hij haalt hulp bij twee zigeuners. Ze wordt met een ziekenwagen naar Gent vervoerd.
Waldo reist met de twee zigeuners naar Gent en vind in 't ziekenhuis Vera, dood. Hij neemt afscheid van haar maar ook hier botsen droom en werkelijkheid. Vera is niet een stralend martelares, maar een gewoon bijna vreemd, dood meisje. Waldo barst in snikken uit, hij beseft nu, "dat het leven heel anders is dan een verhaaltje met kleurige droomplaatjes". Waldo gaat met de zuster bidden, maar langzaam ontstaat een negatieve godsgedachte: "Hij was een God die de mensen meer verdriet dan blijdschap gaf'. Hij schrikt van deze zondige gedachten en ademt de geur van de wierook in, de adem van God, die zijn boze gedachten zal verjagen. Bij het verlaten van de kapel laat hij een geldstuk, her laatste materieel bezit vallen in een gleuf van een offerblok, maar dit gebaar is eerder een offer aan de dreigende God, dan aan de almachtige, liefdevolle God.
[bron: https--www.scholieren.com]
Raymond De Belser (1929-2014) vluchtte bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog als kind met zijn ouders naar Frankrijk. Die belevenissen worden weerspiegeld in zijn roman Wierook en tranen (1958). Dit ontroerende verhaal van twee kinderen die in de Tweede Wereldoorlog op de dool geraken, stond decennialang op de middelbare schoolleeslijsten. Het verhaal eindigt dramatisch als zij op hun terugtocht terecht komen in het Gentse Bijlokehospitaal:
Met zijn zweep wees Juul een toren in de verte aan: 'Dat is Sint Baafs. Over een halfuurtje rijden we Gent binnen.' Ik keek naar Sint Baafs, die niet zo heel ver meer van ons verwijderd scheen. Maar we kwamen zo ontzettend langzaam vooruit, dat ik vreesde dat we hem nooit zouden bereiken.
'En waar is de Bijloke?'
'Dat zal ik u wel uitleggen, zodra we ginder zijn. Ge zult het overigens gemakkelijk genoeg vinden, iedereen weet waar de Bijloke is. Het is het grootste hospitaal van Gent.' Eindelijk vernam ik dus iets meer over die geheimzinnige Bijloke: het was een hospitaal. Dat stelde me al dadelijk min of meer gerust. In een hospitaal kon Vera geen kwaad overkomen, ze was er ongetwijfeld in goede handen.
'Is het zeker dat ze haar daarheen gebracht hebben?' wilde ik toch nog weten.
'Meent ge soms dat ik u maar wat op de mouw speld? Mijn broer heeft met die feldwebel gesproken en die heeft het wel drie keren gezegd: 'nach Gent, nach die Bailoke'.
Wierook en tranen beleefde ontelbare drukken en werd in 1977 door de BRT verfilmd. Ook zijn vroegere roman De ontaarde slapers (1957) was al een aanklacht tegen de oorlog. Ruyslinck schreef nog enkele andere topromans, waarin zijn zwaarmoedige levensvisie en maatschappijkritiek tot uiting kwamen, zoals Het reservaat (1964, ook bewerkt voor toneel) en het verfilmde Golden Ophelia (1966). Hij werd bekroond met de Prijs van de Vlaamse Provincies, de Europaliaprijs 1980, kreeg zes maal de Prijs van de Vlaamse lezer en werd zelfs genoemd voor de Nobelprijs Literatuur.
In 1985 organiseerde de Gentse openbare bibliotheek een tentoonstelling over hem en voor zijn 75ste verjaardag bedacht de KANTL hem met een hommageprogramma De kleuren van de schrijver waarin plastisch werk, gebaseerd op zijn boeken, werd getoond (boekversie bij Manteau, 2004), aangevuld met een feestzitting in de Gentse Opera. Journaliste Margot Vanderstraeten en fotograaf Stephan Vanfleteren portretteerden Ruyslinck met enkele andere oudere auteurs treffend in Schrijvers gaan niet dood (2008).
[bron: http--literairgent.be]
--- Over (foto 2): Ward Ruyslinck De Belser ---
Ward Ruyslinck, pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser (Berchem, 17 juni 1929 - Meise, 3 oktober 2014), was een Vlaams schrijver.
Tijdens de oorlog verhuisde het gezin naar Mortsel en in 1943 werd hun woning vernield bij het Bombardement op Mortsel. Na zijn humaniora wilde Ruyslinck Germaanse filologie te Gent studeren. Een week voor aanvang van zijn studie overleed zijn oudere broer in 1948 aan een acuut longoedeem. De jonge Ruyslinck schreef tijdens zijn wake aan het doodsbed van zijn broer vijf gedichten, de cyclus In memoriam fratris. De herinneringen aan de beelden van zijn stikkende broer in zijn doodsstrijd beletten hem zich te concentreren op zijn colleges. Na één jaar besloot hij met zijn studie te stoppen.
In 1953 trad hij in dienst van de Stad Antwerpen bij het Museum Plantin-Moretus, wat hem voldoende inkomen gaf om te schrijven. Hij trouwde met Alice Burm en ze kregen één zoon, Chris. Hij brak in de jaren vijftig vooral door als roman- en novelleschrijver met De ontaarde slapers en Wierook en tranen, allebei aanklachten tegen de oorlog die zijn jeugd heeft vernietigd.
Hij behoorde eind de jaren zestig en begin de jaren zeventig tot de groep van auteurs die werden uitgegeven door Angèle Manteau. Hij was een veelgelezen auteur, ook onder humaniorastudenten (voornamelijk met voornoemde werken en Het reservaat). Tot dezelfde groep schrijvers rond Manteau behoorde Jos Vandeloo. Ruyslinck werd door zijn bewonderaars genoemd als een Belgische kanshebber op de Nobelprijs voor de Literatuur naast Louis Paul Boon en Hugo Claus.
In de jaren 60 en de jaren 70 reisde hij naar Polen, de Sovjet-Unie, Canada en Argentinië om daar artikels over te publiceren in tijdschriften. In 1975 werd hij lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren. In de jaren 1987 en 1995 was hij er voorzitter van, na het jaar ervoor de functie van ondervoorzitter te hebben bekleed.
Ward Ruyslinck ging in 1984 met pensioen. Nadat zijn echtgenote in 1990 zelfdoding had gepleegd, ging hij in Meise samenwonen met zijn maîtresse Monika Lo Cascio met wie hij in 1992 in het huwelijk trad. Ruyslinck overleed op 85-jarige leeftijd in een rusthuis aan de gevolgen van de ziekte van Alzheimer.
Ruyslinck verweeft in zijn hele werk maatschappijkritiek en hoop op een betere tijd doordat hij zijn puberteit doormaakte tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij stelt zich vragen bij de grote onderdrukkende systemen als het kapitalisme en het communisme, de (katholieke) godsdienst en de staat met zijn militaire apparaat. Toch wordt die kritiek omzichtig, soms sentimenteel, soms pathetisch geuit. Daardoor komt zijn stijl in de 21e eeuw wat bombastisch over, terwijl zijn vragen actueel blijven. Aangezien Ruyslinck zich niet opwierp als de grote hervormer of beeldenstormer en zijn vertellingen het kleinburgerlijke zwoegende bestaan van de meerderheid beschrijven, stuitte hij niet op afwijzing van het Belgische establishment.
Werk van hem is vertaald in zestien talen (vooral Duits en Engels). De stille zomer (1962) en Wierook en tranen (1958) zijn verfilmd en onder andere De ontaarde slapers (1957) en Het reservaat (1964) zijn voor toneel bewerkt.
Prijzen
1956 Poëzieprijs der Algemene Kunstkamer in België voor Fanaal in de mist
1958 Romanprijs der Provincie Antwerpen voor De ontaarde slapers
1958 Literatuurprijs van de gemeente Hilvarenbeek voor De ontaarde slapers
1959 Referendum van de Vlaamse Letterkundigen voor Wierook en tranen
1960 Referendum van de Vlaamse Letterkundigen voor De madonna met de buil
1960 Arkprijs van het Vrije Woord voor De madonna met de buil
1962 Referendum van de Vlaamse Letterkundigen voor Het dal van Hinnom
1964 Prijs van de Vlaamse lezer voor De stille zomer
1965 Referendum van de Vlaamse Letterkunde voor Het reservaat
1966 Premie voor letterkunde in de categorie toneelwerk, radio- of tv-spel van de Provincie Antwerpen voor De corridor
1966 August Beernaertprijs van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde periode 1964-1965 voor De paardevleeseters
1967 Prijs voor letterkunde van de Vlaamse Provincies voor Het reservaat
1975 Guldenboek van de lezende jeugd voor Het ganzenbord
1976 Romanprijs van de provincie Antwerpen voor De heksenkring
1980 Europaliaprijs voor literatuur voor zijn tot dan verschenen oeuvre
1983 Romanprijs van de provincie Antwerpen voor De boze droom het medeleven
1984 Bocari Positief Prijs voor Leegstaande huizen
2005 Prijs voor letterkunde van de provincie Antwerpen voor zijn gehele oeuvre
Bibliografie
Primaire literatuur
1948 In memoriam fratris
1951 De citer van Tijl
1952 Het huis onder de beuken
1952 Pieter Aerts, het getemperd staal
1953 De essentie van het zwijgen
1956 Fanaal in de mist
1957 De ontaarde slapers
1958 Wierook en tranen
1959 De madonna met de buil
1961 Het dal van Hinnom
1962 De stille zomer
1964 Het reservaat
1965 De paardevleeseters
1966 De oeroude vijver
1966 Golden Ophelia, sprookje
1968 Het ledikant van Lady Cant
1969 De Karakoliërs
1970 De apokatastasis of het apocriefe boek van Galax Niksen
1971 De krekelput (wel uitgevoerd, niet gepubliceerd)
1971 Neozoïsch. Parapoëtische montages
1972 De heksenkring
1972 Uitspraken in opspraak. Aforismen
1973 De verliefde akela
1974 Het ganzenbord
1976 In naam van de beesten
1977 De sloper in het slakkehuis
1977 Valentijn van Uytvanck 1896-1950. Tekenaar zonder vaderland
1978 Op toernee met Leopold Sondag
1979 Alle verhalen
1980 Wurgtechnieken
1981 Open brief aan de gevoelsafschaffers
1982 De boze droom het medeleven
1982 Antwerpen in oude gravures
1983 Leegstaande huizen
1983 Open beeldboek
1985 De uilen van Minerva
1986 Verkenners
1987 Stille waters
1988 Hunkerend gevangen
1989 IJlings naar nergens
1989 De beste verhalen van Ward Ruyslinck
1992 De speeltuin, briefroman samen met Monika Lo Cascio
1993 Zo weinig en zo veel
1993 De claim van de duivel
1995 Het geboortehuis
1997 De bovenste trede
1999 Traumachia
Biografisch
FRITS DE VRIES Dubbellevens - Ward Ruyslinck, biografie, uitgeverij PROMINENT, Baarn (2020) (ISBN 978-94-92395-33-7)
[bron: wikipedia]
Ward Ruyslinck, pseudoniem van Raymond Charles Marie De Belser (Berchem, 17 juni 1929 - Meise, 3 oktober 2014) was een zeer populaire schrijver. Hij was in de twintigste eeuw een van de meest gelezen en bestverkopende auteurs van het Nederlands taalgebied. Menigeen heeft in de vorige eeuw op school Wierook en tranen of een ander boek van zijn hand moeten lezen.
Ruyslinck was een man met vele gezichten: hij was niet alleen een maatschappelijk geëngageerd mens die misstanden onder meer op het gebied van de leefomgeving, dierenmishandeling en bureaucratie in de maatschappij kritiseerde, maar ook een dierenvriend, een liefhebber van literatuur, muziek, beeldende kunst en filosofie. Als auteur was hij vrij en openhartig, bijna exhibitionistisch. Bij het schrijven spuide hij onbevreesd kritiek op wantoestanden in de maatschappij en schrok er niet voor terug tegen heilige huisjes te schoppen. Daarnaast was hij als Raymond de Belser in het dagelijks leven een stille, angstige man die zich het liefst achter de gordijnen verborg. Alleen met vrienden die hij volledig vertrouwde, sprak hij openhartig over zijn leven en werk. Hij was een bescheiden, eenvoudige, wat bange ambtenaar in het Museum Plantin-Moretus waar hij werkte in het Stedelijk Prentenkabinet van Antwerpen. Zijn werk was vaak simpel en eentonig. Hij had graag een meer verantwoordelijke functie en uitdagend werk gehad. Anderzijds voelde hij zich uiteindelijk verbonden met het Prentenkabinet waar hij ook kon genieten van de beeldende kunst die hij dagelijks onder ogen kreeg.
[bron: https--wardruyslinck.nl]
...
Opmerkingen
- Ward Ruyslinck was de jongste zoon van Leo de Belser en Germaine Nauwelaers. De vader van Ward Ruyslinck was bibliothecaris bij een oliemaatschappij. Zijn vader heeft ook enkele romans geschreven, o.a. ''t Dorpsratteken' en 'Gepantserde beschaving'.
- In 1940 probeert zijn vader met zijn gezin via Frankrijk naar Engeland te vluchten. dit gaat mis in Calais, dat dan al door de Duitsers is bezet.
- op 5 april 1943 wordt hun huis bij een luchtaanval verwoest. Hierbij gaat het manuscript van 'Vaargeulen', de eerste roman van Ward Ruyslinck (geschreven op zijn twaalfde jaar) verloren. Zijn vader had dit manuscript naar Streuvels opgestuurd, deze stuurde het ongelezen, met een algemene opmerking, terug.
- Zijn vijf jaar oudere broer overlijdt in 1948 aan een acuut longoedeem.
- Ward Ruyslinck studeerde Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit in Gent. Hij maakte deze studie niet af.
- In 1951 gaat hij in militaire dienst. Deze diensttijd duurt 21 maanden i.v.m. binnenlandse onlusten n.a.v. de Koningskwestie. Ward Ruyslinck weigert officier te worden i.v.m zijn pacifistische overtuiging.
- Nadat Ward Ruyslinck in militaire dienst is geweest heeft hij verschillende baantjes (vertaler, time-checker). In 1953 wordt hij assistent-dienstleider en later adjunct-bibliothecaris bij het prentenkabinet van het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen. Hij werkt hier tot 1984, als hij met vervroegd pensioen gaat. In 'De uilen van Minerva' (1985) rekent hij af met de bureaucratie die hij op zijn werk ervaren heeft. Hier wordt door de kritiek wisselend op gereageerd, van 'moedig' tot 'natrappen'.
- In 1953 trouwt hij met Alice Burn, een schoolvriendin. Zij krijgen één zoon (Chris).
- In 1964 gaan ze in Pulle wonen.
- Ward Ruyslinck wordt als lid van het Vlaams Comité van de Belgische Unie voor de Verdediging van de Vrede tevens lid van de Wereldraad voor de Vrede. In deze periode (1967-1973) maakt hij reizen naar Canada, Argentinië, De Sovjetunie, Polen, Engeland en de DDR.
- In 1975 wordt hij lid van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (als opvolger van Marnix Gijsen). Hij wordt voorzitter van dit genootschap in 1987.
- In 1988 richt hij met enkele anderen de milieuwerkgroep 'Gaia' op.
- 'IJlings naar nergens' (1989) bevat brieven die Ward Ruyslinck tussen 7 juli 1984 en 12 maart 1988 schreef aan zijn vriend uit Zeeland: Aarnout de Bruyne.
- In september 1990 overlijdt zijn vrouw.
- Ward Ruyslinck verhuist dan naar Meise (bij Brussel). Hij gaat hier samenwonen met Monika Lo Cascio. Met haar samen schrijft hij 'De speeltuin' (1992)
- In het werk van Ward Ruyslinck gaan sociale bewogenheid en pessimisme schuil achter humor en satire. Zijn personages zijn niet in staat zich staande te houden tegen de gevoelloze maatschappij. De ondertitel van zijn dichtbundel uit 1956 'Fanaal in de mist': 'Het epos van een paria' zou evengoed als ondertitel voor zijn hele oeuvre kunnen gelden.
- De kritiek is in de loop der jaren veranderd van overwegend positief, tot juichend naar overwegend negatief in de laatste jaren.
Anderen over Ward Ruyslinck
- Ruyslinck is geen fictie-schrijver, maar een cultuurfilosoof. Een bescheiden filosoof weliswaar, iemand die elke dag de ontwikkelingen in deze wereld angstig observeert. De link individu-samenleving en de rol van het individu in de maatschappij houden hem intens bezig. (Carlos Alleene, Schrijvers zijn ook maar mensen, blz. 148/149)
- Ward Ruyslinck is niet alleen een van de meest gelezen schrijvers in Vlaanderen waar hij geboren is, maar ook in Nederland, met name is hij een geliefd schrijver van scholieren geworden. Op menige schoollijst staan de novellen De ontaarde slapers (1957) en Wierook en tranen (1958). Het is jammer dat van het omvangrijke oeuvre (ruim twintig boeken) de grote romans als Het dal van Hinnom (1961), Het reservaat (1964) en De heksenkring (1972) door diezelfde scholieren nauwelijks zijn opgemerkt, terwijl Ruyslinck daar op de meest geëngageerde en eigentijdse wijze stelling heeft genomen tegen alles wat de ontplooiing van enkelingen bedreigt, zoals bureaucratie, dictatuur en wat tot voor kort werd aangeduid als polarisatie. (Wim Hazeu, Rotterdamsch Nieuwsblad, 27-11-1978)
Mijn favoriete citaat
Het leven lacht je toe, zegt mijn vader altijd,
als je het maar niet dwingt jou gelukkig te maken.
[bron: https--www.schrijversinfo.nl/ruyslinckward.html]
Margot Vanderstraeten interviewt: Ward Ruyslinck 2007
'Ik ben een gekneusde filantroop'
Met mensen loopt hij niet hoog op. Met katten des te meer. Of hij, die vijf jaar geleden de pen heeft neergelegd, het schrijven mist? 'Neen, want nu heb ik eindelijk rust'. Op het pluche bij Ward Ruyslinck (76); de auteur die in de loop van vijftig jaar veertig boeken schreef, maar, 'ach ja', vooral geassocieerd wordt met 'Wierook en Tranen' (1958), 'Het Reservaat' (1964) én de verplichte literatuurlijst.
Zes katten heeft hij: drie katers (Pino, Bertje en Socks die inderdaad veel op ex-president Clintons gelijknamige kat lijkt) en drie kattinnen (Laura, Olga en Nana).
Vooral Olga, de oudste van de zes, kruipt graag op zijn schoot en schurkt zich veelvuldig tegen zijn borst aan. Als de auteur de kat vijf minuten geen aandacht geeft, strekt ze haar nek naar hem uit; en streelt Ruyslinck haar vacht, telkens opnieuw, van kop naar rug tot staart. Het lijkt er ook op dat de katten de auteur op het gemak stellen: bij vragen die minder prettig zijn, staat hij herhaaldelijk op uit zijn comfortabele bank op, en gaat hij op zoek naar de katten die altijd vlakbij zijn.
'Ik ben dol op katten. In die mate zelfs dat ik me al heb afgevraagd waarop die liefde gebaseerd kan zijn. Als ik gelovig zou zijn, zou ik er mijn hoofd om verwedden dat ik in een vorig leven een driftige, onbesneden kater ben geweest. Want ik heb opvallend veel kenmerken met deze dieren gemeen. Net als katten kan ik geen rumoer verdragen; heb ik een rustige omgeving nodig, een eigen plek waar niets of niemand me stoort. Katten worden onrustig als er storm in de lucht hangt. Ik heb dezelfde eigenschap. Kijk naar me. U zult merken dat ik een winderige dag als vandaag me rusteloos maakt; niet vanbinnen, vanbuiten. Ik ijsbeer. Ik kan niet blijven stilzitten. Aanhankelijkheid is nog zo'n gemeenschappelijke karaktertrek van de kat en mij. En: wij zijn alleen maar trouw aan mensen die een goed luchtje hebben'.
Uw heel oeuvre geeft blijk van een groot wantrouwen tegenover de maatschappij en de mens. Hebt u nog hoop op een betere wereld?
Niet echt. De jaren hebben me cynisch gemaakt. Als jongeling denk je dat je de wereld kunt veranderen; als veertiger merk je dat er weinig verandert; en op mijn leeftijd heb je door dat de wereld niet alleen dezelfde blijft, maar ook nog verergert. Je hoeft maar even naar de wereld te kijken, om te zien dat er talloze zaken flagrant verkeerd lopen. Ik zie veel beangstigende ontwikkelingen. Niet alleen de toenemende overheersing van de technologie en de daarmee gepaard gaande ontmenselijking. Die is al erg. Maar daarnaast ervaar ik ook, zoals ik dat noem, de 'sektarisering' van de maatschappij. Want het moet je toch opvallen dat onze samenleving uiteen valt in allerlei tegengestelde groepen. Niemand die nog gewoon mens is. Een mens is tegenwoordig pro-of anti-Amerikaans, voor of tegen abortus, conservatief of progressief, homo of hetero, roker of niet-roker, pro-islam of tegen islam, - Die versnippering is begin jaren zeventig ontstaan, en sindsdien alleen maar verscherpt. Voor de jaren zeventig waren er natuurlijk ook al maatschappelijke tegenstellingen, maar veel minder; de ideologische of sociale samenhorigheid was toen overal voelbaar aanwezig. In de huidige maatschappij ontbreekt die samenhorigheid, en is het de onverdraagzaamheid die regeert.
Die onverdraagzaamheid komt uiteraard niet zomaar uit de lucht vallen: hij wordt op vernufte wijze geïnjecteerd. Kijk naar de geschiedenis: het antisemitisme is niet uit het niets ontstaan. De Duitsers hebben de haat tegen de joden voorbereid en geprogrammeerd. En neen dus, ik heb geen hoop op een betere wereld. De wereld zal niet beter worden. Ik erger me dan ook mateloos aan 'optimistische' uitlatingen als: 'maar die technologie is toch pure vooruitgang' of ' we zijn toch nog nooit zo oud geworden en zo gezond geweest als vandaag'! Dat zijn uitlatingen van dove en blinde optimisten uit het Westen. Over welke vooruitgang hebben ze het? Die van het welzijn en het comfort? Terwijl veertig procent van de mensheid in hutten, krotten en sloppen woont? Welk fysiek welzijn bedoelen ze? Dat van de aids-epidemie die wereldwijd elke dag duizenden slachtoffers maakt?
Zegt u nu dat een optimist nooit een kritisch denker kan zijn?
Ik heb de pest aan optimisten; het zijn vaak egocentrische, bekrompen mensen die hun eigen welbehagen en veiligheid als norm hanteren.
Met mij gaat het goed, dus gaat het goed met de wereld. Optimisten stellen zich tevreden met hun bestaan en ze schermen dat bestaan af tegen alles wat hun stemming zou kunnen bedreigen. Dat noem ik lafhartig: ze durven het leven niet aan hun bed te laten komen.
Doemdenkers, pessimisten, zijn van een ander slag. Doemdenkers zijn meer sociaal gerichte mensen. Ze hebben meestal een groot verantwoordelijkheidsgevoel, vertonen veel engagement, leggen een ruime belangstelling aan de dag voor de wereld waarvan ze deel uitmaken. Ik ben zo'n pessimist; in het echte leven en in mijn romans. Ik verzet me tegen recensenten of collegae die me onnadenkend een misantroop te noemen. Ik ben geen misantroop; ik ben een gekneusde filantroop. Ik houd van mensen, maar mijn liefde zit vol deuken. Hoe kan het anders? Vandaag hoor ik mijn vader, na de bevrijding, nog altijd zeggen: 'de oorlog is voorgoed voorbij. Zoiets gruwelijks kan nooit meer gebeuren'. Maar zijn zin was amper vervlogen, of daar was Korea, Viernam, Irak, Iran, Soedan, Rwanda, en zo kan ik nog even doorgaan. Ben ik een pessimist of een realist als ik zeg dat de enige les die hieruit te trekken valt is: 'we leren het niet'. Sta me toe een kwatrijn van de dichter Herwig Hensen op te zeggen; zijn woorden zitten al een leven lang in mijn geest opgeborgen. 'Dit is een voze wereld van geweld, van ontrouw, leugen en moreel der horden; alleen wie toeslaat en omhoog kruipt telt, en het zal wel niet meer anders worden'.
Bent u misschien ook daarom gestopt met schrijven, ruim vijf jaar geleden? Omdat het voor een cynicus als u geen zin meer had en, misschien ook dat, omdat u het leven, de recensenten en het lezerspubliek, niet meer aan uw bed wilde laten komen?
Neen, in geen geval. Ik ben gestopt omdat ik het niet meer kon. Het is de natuurwet die speelt: zo rond mijn zeventigste werd ik gewaar dat mijn creativiteit opgebruikt was. En zonder creativiteit, zonder de elasticiteit van de geest, kan een mens niet scheppen. In de zes jaar dat ik niet meer schrijf, heeft dat gevoel zich trouwens alleen maar versterkt. Mijn concentratievermogen en mijn geheugen zijn verzwakt. Dat is een feit, en daar valt niets aan te doen. Mijn geheugen, en dan vooral mijn korte termijngeheugen, laat me meer en meer in de steek. Dan heeft Monika (zijn echtgenote) me iets verteld, en dan herinner ik me dat even, of een dag later niet meer. Daar schrikt ze dan van: 'maar schatje, weet jij dat niet meer?' Neen dus.
Schrijvers gaan niet dood
Vergeet niet dat ik een heel leven geschreven heb, en dat ik op dit moment echt geniet van de rust van 'het niet-schrijven'. Schrijven is een vermoeiende bezigheid. Je bent altijd met je personages op de zwier, je denkt constant na over mogelijke ontwikkelingen in het verhaal, je zoekt de juiste woorden, de juiste sferen,- Die stress is vandaag weg, en met die nieuwe rust die aangebroken is, ben ik blij.
U werd in de jaren 60 en 70 volop gewaardeerd, u was een succesauteur. Maar na die hoogjaren werd uw werk lauwer onthaald. Is het niet teleurstellend om 'uit te bloeien' en misschien wel vergeten te worden?
Waarom zou ik teleurgesteld zijn? Omdat ik twee boekenplanken volgeschreven heb en omdat ik enkele, gewaardeerde bestsellers op mijn naam heb staan? De Ontaarde Slapers, Wierook en Tranen, Het Reservaat? Omdat ik nog altijd vind dat mijn uitvoerige novelle 'De verliefde akela' (1973) het beste van mezelf weergeeft, omdat hij op perfecte wijze de verstrengeling tussen droom en werkelijkheid weergeeft, op zo'n manier dat ik zelfs al schrijvende niet meer wist waar nu de grens tussen droom en werkelijkheid lag. Moet ik teleurgesteld zijn omdat de naam Claus de afgelopen weken elke dag minstens één keer in jouw krant, die ook de mijne is, stond; zo vaak en zo veel dat ik ben gaan vermoeden dat zijn naam het wachtwoord van jouw redactie is? Moet ik rancuneus zijn omdat Vlaanderen, de media in Vlaanderen, menen dat hun taalgebied maar twee overleden (Boon en Elsschot) en één levende auteur heeft; net zoals ze menen dat datzelfde taalgebied maar één acteur heeft, Jan Decleir? Ik ben al decennialang abonnee op deze krant; het is de eerste keer in meer dan vijftien jaar dat ik aan het woord gelaten wordt. Of dat pijn doet? Neen. Maar ik ben wel blij dat ik nu mijn zegje mag doen.
De geschiedenis toont trouwens aan dat het niet de kleinsten zijn die vergeten worden. Een grote mijnheer als Walschap is voor de media blijkbaar het vergeten waard. Paul Snoek wordt nooit meer genoemd. Voor Hubert Lampo geldt hetzelfde, niemand spreekt nog over hem. Johan Daisne, idem dito.
En ja, het klopt dat veel mensen me aanspreken met met: 'oh, u bent de schrijver van Wierook en Tranen'. Enerzijds vind ik die eenzijdige kijk op mijn oeuvre natuurlijk wel jammer, maar anderzijds ben ik ook trots dat ze kennen van die roman die zeker niet mijn beste is.
De roep om aandacht en erkenning mag nooit de drijfveer van een schepping zijn. Ik kende maar eén juiste beweegreden om te schrijven: het verlangen me te uiten over iets dat me bezwaarde, over iets dat 'mijn geluk' in de weg. En er stond altijd wel iets mijn geluk in de weg. Ken je de uitspraak van Greene uit The Heart of the Matter: 'Toon mij een mens die gelukkig is, en ik zal u bewijzen dat geluk bestaat uit zelfgenoegzaamheid, egoïsme, kwaadaardigheid en volmaakte onwetendheid'. Ik sluit me hier graag bij aan, op die kwaadaardigheid na, die vind ik overdreven.
Het maatschappijkritische proza dat ik beoefen, is niet meer van de tijd. Misschien keert die tendens op een dag weer terug. Misschien ook niet. Maar meer dan eens kunnen diegenen die bij leven verguisd werden, postuum op waardering rekenen; kijk naar Kafka, Van Gogh, -. Het omgekeerde gebeurt uiteraard evenzeer: hoeveel kunstenaars die bij leven gevierd en gelauwerd werden, zijn na hun dood volstrekt vergeten.
76 jaar geleden werd u geboren als Raymond De Belser. Intussen gaat u al bijna zestig jaar als uw pseudoniem Ward Ruyslinck door het leven. Houdt u meer van Ward dan van Raymond? En heeft Ruyslinck karaktertrekken die De Belser niet heeft?
Maar neen. Ruyslinck en De Belser zijn twee vruchten van dezelfde boom. Mocht ik in mijn beginjaren niet vooral schrijvers van de oudere generatie (toen Willem Elsschot, Marnix Gijsen, Stijn Streuvels,-) gefrequenteerd hebben, dan was ik misschien niet eens op het idee gekomen om voor een pseudoniem te kiezen. Het is dat deze heren van de Vlaamse literatuur allemaal een pseudoniem hadden. Mij leek het dus gewoon een wetmatigheid dat een auteur twee namen had: de naam die zijn ouders hem hadden gegeven hadden, en de naam die hij zichzelf gaf.
Hoe ik op Ward Ruyslinck ben gekomen? Als puber las ik de dichters Oosterlinck en Westerlinck graag, en van de uitgang 'inck, mét ck' vond ik dat hij goed in de mond en in de pen lag. Die keuze was dus snel gemaakt. Waar die 'Ruys' vandaan komt, weet ik niet meer; ik denk dat ik hem op goed geluk heb gevonden. Maar mijn voornaam heb ik te danken aan de West-Vlaamse schrijver (Ed)Ward Vermeulen, die op zijn beurt ook een pseudoniem hanteerde: Warden Oom (1861-1934). Ik was in die tijd, ik spreek dan over ongeveer zestig jaar geleden, erg in de ban van de plattelandsromans die Warden Oom schreef. Zijn verhalen stonden bol van het West-Vlaams boerenleven, en van het sociaal engagement. Uit sympathie voor hem en voor zijn werk, heb ik mij naar hem genoemd. Plus omdat ik vond dat Ward een krachtige voornaam was, dat spreekt voor zich. Een stuk krachtiger dan 'Monneke' in elk geval.
Maar, wat ik hiermee wil aangeven: ik dacht aanvankelijk niet na over de consequenties van een pseudoniem. Ik had niet door dat een auteur, vanaf het moment dat zijn pseudoniem enige 'naam' krijgt, er ook levenslang aan vast hangt'.
'Hebt u er ooit aan gedacht onder een andere naam uit te geven? Bijvoorbeeld omdat bepaalde boeken, met name De Speeltuin, misschien beter in anonimiteit verschenen was? (De Speeltuin (1999) is een bundel liefdesbrieven van Ward Ruyslinck en Monika Lo Cascio, zijn tweede en huidige echtgenote die jarenlang zijn minnares was. De bij momenten erg exhibitionistische tot gênante brieven verschenen na de dood van Ruyslincks eerste echtgenote, Alice. Alice pleegde in 1990 zelfmoord, ondermeer omdat ze zich geen blijf wist met Ruyslincks buitenechtelijke affaire met Lo Cascio, mvds)
Toen ik Monica leerde kennen, wist zij zelfs niet dat Ward Ruyslinck een pseudoniem was. Ik was voor haar Ward, en ik ben nog altijd Ward. Iedereen noemt me Ward, behalve mijn eigen, rechtstreekse familie, voor hen blijf ik Raymond.
Mijn twee identiteiten zijn in de loop van al die jaren volledig met me verstrengeld; het zal me nooit overkomen dat ik een belastingbrief met Ruyslinck teken; of dat ik een boek met De Belser signeer. En neen: ik heb er nooit aan gedacht om uit te pakken met een andere naam. Waarom zou ik? De Speeltuin was een boek dat er moest komen. Bij nader inzien hadden we het misschien beter niet uitgebracht. Maar gelukkig doet een mens niet altijd alles 'bij nader inzien'.
Kon u, die in uw romans altijd partij kiest voor de zwakke, geen begrip opbrengen voor de verschoppeling die uw vrouw geworden was- Of houdt De Belser er dan toch andere ethische normen en waarden op na dan Ruyslinck?
U maakt een fout. U denkt dat de persoon die zelfmoord pleegt dat doet omdat hij of zij zwak is. Maar zo zit de werkelijkheid niet altijd in elkaar. Lees er het belangrijke boek 'Le Suicide' van de Franse socioloog Emile Durkheim maar op na. Een zelfmoordenaar handelt meestal in een crisismoment. Zelfmoord is geen keuze, maar de afwezigheid van een keuze omdat de zelfmoordenaar ten onrechte meent dat hij alleen op die manier aan zijn pijn kan ontsnappen. De gezinsdrama's die zich de voorbije maanden in Vlaanderen hebben afgespeeld, horen in dezelfde categorie thuis. In het centraal station in Brussel, dààr vind je underdogs. Ze liggen op de grond en proberen zich te warmen aan de stinkende luchtblazers van de metro; ze zoeken een weg om te leven, ze overleven.
Ik heb er alles aan gedaan om mijn relatie met Monika te bespreken. Ik heb geprobeerd om Alice niet uit te stoten; om de verplichting die ik met mijn huwelijk was aangegaan, niet te breken, om vol te houden op een manier die ook voor mij draaglijk was. Ik wou een compromis, maar Alice niet.
Alice wist dat ik een minnares had. Ik heb in mijn leven trouwens veel minnaressen gehad. Voor ik Monika tegenkwam, was ik evenmin van de braafsten. Maar toen zag Alice al mijn escapades door de vingers. Wat wil je? Alice en ik waren zeventien toen we elkaar leerden kennen; en begin twintig toen we trouwden. Mijn vrouw was maagd toen ze trouwde, maagd én een ex-leerling van Les Soeurs de Notre Dame: ik kan je garanderen dat ze geshockeerd was toen ze ontdekte wat seks inhield. Ik trap niet na. We waren jong. We konden niet weten dat we spiritueel én seksueel niets gemeenschappelijks hadden.
Maar we wisten van elkaar dat we niet elkanders grote liefde waren: zij niet die van mij, en ik niet die van haar. Dat kan vandaag allemaal verwonderlijk of hypocriet klinken, maar vijftig jaar geleden was het schering en inslag om met 'de verkeerde' te trouwen en er het beste van proberen te maken. Ik kan je talrijke voorbeelden geven van collega-auteurs van toen die meer met andere vrouwen naar bed gingen dan met hun eigen vrouw.
Monika was en is mijn grote liefde. Ik heb haar ontmoet toen ik achteraan in de vijftig was. En vanaf het moment dat ik haar ontmoette, kon ik haar ook niet meer vergeten. We hebben jarenlang een affaire gehad, en Alice leek die te aanvaarden. Totdat ze eiste dat ik Monika zou opgeven.
Bevestigde u met uw affaire met Monika niet Greens uitspraak? Dat elke vorm van geluk in eigenbelang gedrenkt zit. Iedereen wist dat u de vrouw van uw leven had ontmoet, en dat u daar erg gelukkig mee was. Ook uw vrouw.
Ik ben een zwak, menselijk wezen net als iedereen.
Maar ik heb mijn geluk niet los van Alice willen koppelen. Ik heb met haar alle mogelijke wegen heb bewandeld om tot een vreedzame, beschaafde oplossing te komen. Alice was niet voor reden vatbaar, en ik ben iemand die het geloof in de rede aanhangt. Helaas. Ik ben er zelfs op individueel vlak niet in geslaagd om op een vreedzame manier tot een oplossing te komen. Laat staan hoe moeilijk en onmogelijk het is om de vrede op maatschappelijk vlak te bewerkstelligen.
Ik herinner me nog een dag waarop ik in de tuin, speciaal voor haar, een barbecue had georganiseerd, en waarop ze opnieuw uitzinnig werd en in een vlaag van woede zo'n vleesspies in mijn arm stak. Zulke daden van geweld zijn voor mij onherroepelijk: menselijke emoties moeten via de reden gekanaliseerd worden. In die tijd zou ze ook in staat geweest zijn me te wurgen, zo hoog liep de spanning op. Maar ze heeft zichzelf gewurgd.
We hadden in haar eerste zelfmoordpogingen een aankondiging voor de echte zelfmoord moeten lezen, maar dat is pas iets wat je achteraf bedenkt. Ik had nooit gedacht dat ze echt de hand aan zichzelf zou slaan. Haar vorige pogingen waren daarvoor te amateuristisch. De eerste keer heb ik haar met watten chloroform in de neus gepropt op het bed aangetroffen; de tweede keer liet ze zich diep in het bad laten wegzinken op een moment dat ik in de aangrenzende kamer zat en het gespetter van het water moest horen. De dag van haar dood had ik niets aangevoeld, we gingen zelfs ontspannen met elkaar om, en waren juist terug van een avondje uit in restaurant Noordland in Hoogstraten. We hadden lekker getafeld. Eenmaal thuis, ging ik nog naar het late journaal kijken. En zij zei: 'ik ga zo naar bed, eerst nog een fles water halen'. Dat water stond in de garage.
Ik heb naar het journaal gekeken. Toen dat afgelopen was, dacht ik: 'waar is Alice. Als ze water is gaan halen, blijft ze toch lang weg'. Ik ben gaan kijken. Ze hing daar. Opgeknoopt.
Voelt u zich schuldig voor haar dood? Ook omdat uw zoon, na haar dood, het spoor bijster raakte?
Neen. En met mijn zoon, die een begenadigd pianist zou kunnen zijn, gaat het inderdaad niet goed. We hebben al jarenlang geen contact meer met elkaar, en als we voordien contact hadden, dan verliep dat problematisch. Hij, Chris, is zwaar aan de drank, hij was dat al voor zijn moeder stierf. Mijn zoon is geestelijk niet goed in orde. Ik moet dit misschien niet vertellen, maar na de dood van zijn moeder heeft hij me op een nacht naar het leven gestaan. Hij was 's nachts in mijn woning in Pulle binnengedrongen en wilde me ombrengen. Hij wilde me in mijn slaap verrassen, maar ik ben wakker geworden. Hij heeft naar een buste gegrepen, en die met volle kracht naar mijn hoofd gesmeten. Ik heb nog net op tijd kunnen wijken. Omdat hij door zijn alcoholverslaving over een wankele fysieke gezondheid beschikte, heb ik hem nadien kunnen overmeesteren. Die nacht heb ik dan ook de politie moeten bellen. En die nacht werd mijn zoon gearresteerd en vervolgens, op mijn vraag, ook 'gecolloqueerd'. Hij heeft drie maanden in een afkickkliniek gezeten; maar geholpen heeft het niet. Daarna is hij nog meer gaan drinken.
Weet je wat me wel een groot schuldgevoel heeft bezorgd? De dood van mijn broer, daar heb ik zwaar onder geleden. Roland was vierentwintig toen hij aan een longoedeem stierf. Mijn broer was vier jaar ouder dan ik; we sliepen op dezelfde kamer in aparte bedden. Hij was een toffe jongeman; totaal anders dan ik. Hij was een gepassioneerd chemicus, en had in onze kelder zelfs een laboratorium gemaakt waar hij, tot grote vrees van mijn ouders, allerhande scheikundige experimenten uitvoerde. Op een dag kwam hij thuis van een rit met zijn fiets; hij had zich naar Antwerpen gehaast om daar zijn vriendin te gaan ophalen. Hij legde zich op het bed, en hij begon te reutelen. Op zijn mond stond schuim. We wisten niet wat te doen. Vader zei tegen mij: 'kom, pak je fiets, haal snel een dokter'. Ik heb mijn fiets gepakt. Maar ik was totaal overstuur. En in mijn verwardheid wist ik niet meer waar de dokter woonde, en ben ik eerst naar de verkeerde arts gefietst. Pas een uur later kwam de dokter bij ons thuis aan. Toen was mijn broer al overleden. (zoekt kat)
Ik heb er achteraf met meerdere artsen over gesproken: ook als ik naar de juiste dokter was gefietst, ook als de arts binnen het half uur bij hem was geweest, zou hij zijn overleden. Hij had teveel van zijn longen gegeven; dat, in combinatie met zijn verkoudheid, heeft voor zijn dood gezorgd.
U kent het verdriet van het overlijden van een geliefde naaste. En toch lijkt u geen mededogen te voelen voor uw zoon die, bijvoorbeeld, de zelfmoord van zijn moeder niet kan verwerken? Of: voor uw zoon die via de toetsen op de piano probeerde te tippen aan de virtuositeit waarmee zijn vader het klavier van zijn tikmachine bespeelde-?
Chris heeft het talent om een goede pianist te worden, maar hij is het niet. Misschien ook omdat een operatie aan zijn pols (tendinitis) ervoor gezorgd heeft dat hij nooit meer zo virtuoos zal kunnen spelen als hij ooit kon. Dat kan. Maar hij is geestelijk gestoord, en die stoornis heeft hij niet aan mij, maar aan de drank te wijten.
Chris woont nu al een lange tijd in Polen. Hij is pas vijftig geworden, ik heb hem naar aanleiding van zijn verjaardag gebeld, ik heb hem willen spreken. Toen hij de telefoon opnam zei hij: 'met 'Chris Ruyslinck'. Ik zei: 'Maar Chris, jij heeft toch niet Ruyslinck, jij bent De Belser'. Met 'Chris Ruyslinck' zei hij opnieuw. En opnieuw. En ik bleef zeggen dat zijn naam een leugen was. Tot een gesprek is het niet gekomen.
Ik ben niet ongelukkig in mijn huidig leven, mijn privé-leven loopt zelfs zo goed als ik me nooit had kunnen voorstellen. Het is mijn zoon die mijn grote zorg is en die hier, in Vlaanderen, een prachtige kleinzoon van eenentwintig heeft. Een kleinzoon met wie hij geen contact wil. Wat er ook gezegd en geschreven wordt over mijn zoon: ik draag hem nog altijd een warm hart toe. Maar dat betekent niet dat ik niet streng over hem mag oordelen. En dat betekent evenmin dat ik de waarheid moet opgeven, en die waarheid is, hoe tragisch ook, dat er in zijn hoofd ergens iets niet klopt.
Aan het eind van deze maand wordt de eerste winnaar van de Ward Ruyslinck-kortverhalenwedstrijd bekend gemaakt. U hebt deze wedstrijd samen met uw woongemeente Meise georganiseerd. Waarom doet u dat? Kon u niet, zoals dat gebruikelijk is, wachten tot na uw dood? Totdat iemand anders dat te uwer nagedachtenis in het leven roept?
Ik heb me heel lang tegen deze wedstrijd verzet. Ik vind dat je dat niet doet, een wedstrijd onder je eigen naam organiseren, terwijl je nog leeft! Het is Monika die me overgehaald heeft, en Monika werd op haar beurt door de gemeente Meise overgehaald.
Intussen heb ik alle verhalen gelezen, en ken ik ook de genomineerden. Die verhalen mogen er zeker zijn; al moet ik zeggen dat er geen uitschieter tussenzit.
Beetje morbide als slotvraag misschien, maar wat wilt u later, veel later, op uw grafsteen?
Ik wil niet doodgaan, laat staan dat ik een grafsteen ambieer. Ik ben bang voor de dood. Elke ongelovige is bang voor de dood; omdat er daarna niets meer is. Niets. Einde. Gedaan. Begraven worden is nog zoiets dat me de stuipen op het lijf jaagt. Ik ga nooit naar een begraafplaats of een kerkhof. Ik bezoek geen enkel graf. Niet naar dat van mijn ouders. Niet naar dat van mijn broer. Niet dat van mijn eerste echtgenote. Als ik voor een graf zou staan, zou ik uitgevreten lichamen zien, skeletten waaraan geknaagd is. Mij moeten ze cremeren. En bij mijn assen hoeven geen woorden geschreven te worden. Ik heb bij leven al genoeg woorden geschreven.
[bron: http--www.margotvanderstraeten.com/margot-vanderstraeten-interviewt-ward-ruyslinck-2007]
Zoekertjesnummer: m2135248519
Populaire zoektermen
Literatuur Boekenstijn streuvels in Literatuurfelix timmermans in Literatuurvan maele in Literatuurtimmermans in Literatuurcyriel buysse in Literatuurgoddelijke komedie dante in Literatuurherman brusselmans in Literatuurrussische bibliotheek in Literatuurtantes cyriel buysse in Literatuurhet dwaallicht in Literatuurhoutekiet in Literatuurlezer in Literatuurlouis paul boon in Literatuurgrand hotel europa in Literatuurernest claes in Literatuurguido gezelle in Literatuurjmh berckmans in Literatuurverzameld werk in Literatuurpanini 2006 in Verzamelenwiltshire in Dieren en Toebehorenzweefvliegtuigendjeco puzzleparfum in Glaswerk en Kristal