Kenmerken

Conditie
Zo goed als nieuw
Jaar (oorspr.)
2003
Auteur
zie beschrijving

Beschrijving

||boek: Montaigne|vertaling: Willemien de Leeuw|Lemniscaat-Kopstukken Filosofie

||door: Peter Burke

||taal: nl
||jaar: 2003
||druk: 4e druk
||pag.: 110p
||opm.: softcover|zo goed als nieuw

||isbn: 90-5637-232-7
||code: 1:000801

--- Over het boek (foto 1): Montaigne ---

Montaigne's Essays behoren tot de boeiendste teksten die de Europese filosofische literatuur heeft voortgebracht. Michel de Montaigne (1533-1592) wordt vaak gezien als een 'moderne' denker die zijn tijd ver vooruit was. Peter Burke plaatst hem echter terug in zijn tijd en laat niet alleen de verschillen, maar ook de overeenkomsten met zijn tijdgenoten zien. Hij beschrijft tevens de verreikende invloed van de Essays, die een gevarieerde groep denkers en schrijvers, van Bacon tot Montesquieu, van Nietzsche tot Levi-Strauss, hebben weten aan te spreken.

[bron: https--www.standaardboekhandel.be]

Que sais-je? [2008-12-15]

Michel de Montaigne is one of those authors from a bygone era who's aged well (although a lot depends on the translation one uses; for my money, you can't do better than M.A. Screech's). His essays are intrinsically interesting and frequently insightful, and their personal quality, in which Montaigne uninhibitedly shares with the reader all kinds of personal information about himself, makes the author quite lovable.

But it's also true that many a potential reader has either been intimidated by the sheer bulk of the collected essays, or by what appears on a first and casual reading to be the scattered, disjointed rambling of the author. Peter Burke's little study of Montaigne is a good preface to Montaigne himself, because Burke helps new readers to put Montaigne in context and to discern his method and major themes.

As Burke points out, one of the reasons Montaigne is still lively reading today is his wonderment at the extraordinary diversity of human experience. Laws, customs, tastes, religious notions, and philosophies change from time to time and place to place. Even an individual's opinions vary with the seasons of life, leading Montaigne to adopt as his personal motto "Que sais-je?", "What do I know?" But in exploring the diversity of the world, Montaigne is able to transform his wonderment and even initial confusion more often than not into brilliant observations: Humans differ from animals in theoretical knowledge, but not prudential knowledge; miracles are determined by religious context; spiritual cannibalism is much worse than literal cannibalism; progress is an illusion, but so is fear of it; constancy in one's individual life, as in social life, is an antidote to chaos, but it ought not to be seized mindlessly. Burke is especially good in discussing the Renaissance humanist tradition that helped form (but didn't completely mold) Montaigne's defense of these and other positions.

Burke also handily points out that many scholars divide Montaigne's thinking life into three stages, which roughly correspond with the three volumes of his essays: an early Stoical stage, a middle skeptical one (from which his famous essay on Raymond Sebond comes), and a final "mature period in which Montaigne expressed his faith in the essential goodness of man" (p. 65). I think that this may be too artificial a division. But I would advise readers new to Montaigne to begin with Burke's book and then read Montaigne backwards: Book 3 followed by Book 2 followed by Book 1. Alternatively, begin with Burke, then read Montaigne's "Apology for Raymond Sebond," and then read backwards.

Kerry Walters [source: https--www.amazon.com]

Missing the forest [2015-04-05]

Peter Burke provides a brilliantly concise summary of the historical context of Montaigne's life and work, and of the work itself. His short well written chapters on Montaigne's humanism, skepticism, religion, politics, psychology and so on focus on defining what were Montaigne's positions in each of these areas. Burke compares Montaigne's ideas and his particular skepticism with those of contemporaries and with classical philosophers who were Montaigne's prime sources of reference.

This analytical structure boxes Burke into a presentation that largely misses what made Montaigne a great philosopher. Yes, he had some tentative assertions and positions, but what makes him stand out in the Western tradition is that unlike almost anyone except possibly David Hume, he did not come to a final dogmatic assertion of what is truth. Even Socrates, with whom Montaigne could be compared, developed at length (at least in Plato's version) the claim that an ideal Republic should be governed by... who else, philosophers. Montaigne, who actually worked in government, made no such assertions.

Montaigne is an inspiration to those of us who believe that philosophy is not (only) about categorizing statements, but about considering what is the right way to live and to think - the process of reflection, rather than a final conclusion.

Nourished by a rich knowledge of the classics, and stimulated by recent cultural discoveries from the exploration of America - materials that provided an inexhaustible store of examples and counterexamples to any dogmatic claim - Montaigne embodied the questioning, thoughtful, reflective, good humored life of a humane and generous spirit.

Read Burke for the background, read him quickly, and then get on to Montaigne's Essays - a word he coined to represent that they were trials, explorations, reflections rather than an attempt to establish any definitive position about his colorful, wide range of topics.

Robert Kleinberg [source: https--www.amazon.com]

Montaigne created a new literary genre - the essay - and his own essays, still compulsively readable today, had a widespread influence on thought and literature in the Renaissance and beyond. He puts forward unconventional views on a wide variety of subjects, including miracles, kings, animals, war, toleration, sex, and witches. A serene, ironic observer of the human comedy, Montaigne was intrigued by human diversity, and (unlike most of his contemporaries) prepared to take private life as seriously as public life. Montaigne has too often been treated as a 'modern' born out of his time. Peter Burke replaces him in his cultural context, and shows what Montaigne had in common with his contemporaries as well as how he differed from them. He describes the reactions of posterity to the Essays, which have appealed to a wide variety of writers and thinkers, from Bacon to Montesquieu, from Nietzsche to Levi-Strauss, and asks whether Montaigne can in any sense be considered our contemporary.

[source: https--www.goodreads.com]

Essais is de titel van een verzameling van 107 essays, door Michel de Montaigne geschreven en voor het eerst gepubliceerd in 1580. Deze publicatie markeerde meteen de geboorte van een nieuw literair genre, het essay, waarbij een korte subjectieve behandeling wordt gegeven van een onderwerp. Essai is Frans voor 'probeersel' of 'poging'.

Het was omstreeks 1572 dat Michel de Montaigne (1533-1592) begon aan het dicteren van zijn Essais, een werk dat hem tot aan zijn dood zou bezighouden. Twee jaar tevoren had hij zich als adviseur van het Parlement (gerechtshof) van Bordeaux teruggetrokken om zich in zijn kasteel, château du Périgord, aan studie en schrijven te kunnen wijden. Een groot deel van zijn leven op dat domein bracht hij door in zijn bibliotheek, boven in een toren die los stond van de rest van het kasteel.

Op 28 februari 1571, de dag van zijn verjaardag, liet Montaigne op de muur van zijn bibliotheek een inscriptie aanbrengen die zijn afscheid moest markeren uit het actieve zakenleven. Deze inscriptie is nu nog te bezichtigen. Daarin zegt hij dat hij zich op zijn 38 jaar, gezond en wel, zou wijden "... à sa liberté, à sa tranquilité, à ses loisirs!" (aan zijn vrijheid, zijn rust, zijn vrije tijd). Teruggetrokken in zijn toren, wilde hij de rest van zijn leven doorbrengen met lezen en het opschrijven van zijn gedachten en ervaringen. Hij hield zich grotendeels aan dat plan, maar vertrok wel op een reis naar Italië van 1580 tot 1581. Hij hield er een gedetailleerd reisdagboek bij, dat pas in 1774 zou worden gepubliceerd. In de periode 1581-1585 trad hij ook terug in dienst als burgemeester van Bordeaux.

Een groot deel van zijn 'loisirs' besteedde hij aan het lezen van onder meer de Romeinse dichter Plutarchus, de filosofen Aristoteles, Cicero en Seneca, de Oud-Griekse biograaf Diogenes Laërtius en de historici Herodotus, Tacitus en Thucydides. Vooral de vroegste essais van Montaigne staan dan ook bol met referenties aan en citaten van deze klassieke auteurs. Wat de essais echter, zelfs na meer dan 4 eeuwen, zo boeiend en leesbaar maken, zijn de vaak heel persoonlijke, intieme ervaringen en gedachten waarmee Montaigne de lessen van de Latijnse en Griekse auteurs verlucht.

Doorheen de essais zijn verschillende fasen van elkaar te onderscheiden, waarin Montaigne stilaan groeit naar een meesterschap van het genre dat hij zelf heeft gecreëerd. In het begin verzamelde hij - in navolging van de mentaliteit van zijn tijd waarin men een sterke voorkeur had voor compilaties - vooral anekdotes en morele uitspraken, die hij tot een nieuw geheel bundelde. De oudste delen van de Essais zijn dan ook overwegend verzamelingen van merkwaardige feiten, soms vrijwel letterlijk gekopieerd van elders en door Montaigne voorzien van wat sporadisch commentaar en enkele woorden ter conclusie. Geleidelijk aan voegde Montaigne echter steeds meer dingen toe uit zijn persoonlijke ervaring. Ook ging hij steeds meer morele onderwerpen in algemene zin behandelen, in plaats van zich te beperken tot casuïstische probleemgevallen uit de militaire en diplomatieke wereld. Ook zijn voortschrijdende ziekte heeft vermoedelijk hieraan bijgedragen; Montaigne was hierdoor geneigd over te gaan tot zelfonderzoek en te filosoferen over zijn lichamelijke pijn.

Pierre Villey (1879-1933) schetst deze evolutie als volgt: In het begin volgt Montaigne zijn grote voorbeelden van klassieke schrijvers die hij bewondert. Deze essais zijn nog onpersoonlijk, en het onderwerp wordt vaak in verband gebracht met gebeurtenissen uit de geschiedenis, waar dan een korte morele reflectie aan verbonden wordt. Stilaan verrijkt Montaignes 'essai' zich, onder invloed van wat hij leest, maar waarschijnlijk ook door persoonlijk ingrijpende ervaringen zoals het verlies van zijn vriend La Boétie, en het ongeval met zijn paard. Het onderwerp van de essais wordt meer en meer Montaigne zelf, zijn gedachten en gevoelens. Van Plutarchus leert hij de mens te zien als een oneindig variërend wezen. Omstreeks 1579 beschouwt hij de essais niet langer als 'le contrôle des ses fantaisies' maar meer en meer 'comme la peinture de moi' (als een schildering van mezelf).

Ook op intellectueel vlak is er een evolutie merkbaar in de manier waarop Montaigne zijn stof behandelt. De geschriften uit de periode 1572-1574 zijn sterk gekleurd door Montaignes stoïcijnse levensopvatting. Het is een soort eclectisch stoïcisme waarbij hij zich inspireert op zijn grote voorbeeld Seneca. Hij lijkt zich te willen concentreren op het denkbeeld dat hij de dood steeds voor ogen dient te houden, maar onthoudt zich wel van al te opvallend vertoon van wilskracht. Stilaan zal hij de gestrengheid van het stoïcisme milderen door zijn invoelingsvermogen en vooral verlevendigen door zijn temperament. Omstreeks 1576 leidt deze sceptische crisis tot de formule van het Que sais-je? en Montaigne laat een medaille slaan met de afbeelding van een weegschaal waarvan de twee schalen in evenwicht zijn. De filosofie van waaruit hij bespiegelt is zachter geworden en hij laat zich nu meer leiden door een levenskunst die op plezier is gebaseerd.

Montaigne behandelde in losse hoofdstukken van zijn driedelige Essais een veelheid van onderwerpen. Een greep: dronkenschap, kannibalen, onderwijs, geweten, lichaamsbeweging, eer als beloning, spijt, nut en eerlijkheid, ijdelheid, duimen, het nut van traditie, roem, ouderdom en paarden in de oorlog.

Montaigne schreef onbekommerd en voor de vuist weg met een aaneenschakeling van gedachtesprongen. Vooral in zijn eerste essays doorspekte hij zijn gedachten met citaten van schrijvers uit de klassieke oudheid. De latere bewerkers van zijn essays hebben er de vindplaatsen bij moeten zoeken. Kennelijk was in die periode, die men later Renaissance is gaan noemen, onder ontwikkelde (Franssprekende) mensen de kennis van de oude Griekse en Romeinse schrijvers wijdverbreid. Van zijn eigen gevatte stellingen zijn er trouwens ook vele beroemd en tot 'bon mots' geworden. Montaigne mocht graag dubbelzinnig en ironisch zijn (Peter Burke).

Montaigne stelde dat het zijn doel was


  • "de mens te beschrijven, speciaal mijzelf (...) en dat men dan evenveel verschil zal vinden tussen ons en onszelf als tussen ons en de ander". De veranderlijkheid zag hij als een kenmerkende eigenschap van zichzelf. Hij was daarbij een van de eersten (sommigen menen zelfs de allereerste) die de resultaten van zijn zelfonderzoek door middel van introspectie aan het papier toevertrouwde en publiceerde.



  • "Want ook wat ik nu schrijf zijn míjn gevoelens en meningen. Ik breng ze naar voren als dat wat ík geloof, niet als wat men geloven moet. Het gaat er mij alleen om hier mijn eigen ik te ontdekken, dat er morgen misschien anders uitziet, als ik verander met het nieuwe dat ik leer." (Essais Boek I, 26: 'De l'Institution des enfans'). Montaigne schreef over wat hij aan goede en slechte eigenschappen bij zichzelf waarnam. Bijvoorbeeld over zijn vaardigheid in het bemiddelen tussen mensen zonder daarbij zelf emotioneel betrokken te raken. Zoals hij trouwens alle gematigdheid in het leven beter vond dan volledige overgave, bijvoorbeeld aan het streven naar roem, naar rijkdom, naar lust en bevrediging. Anderzijds vond hij dat hij een slecht geheugen had en later dat hij te veel dacht aan zijn slechte gezondheid, aftakeling en de naderende dood. Peter Burke laat in zijn boekje over Montaigne zien dat hij een van de eerste moderne psychologen was, al bestond hun vak toen nog niet. Montaigne betreurde hevig de broedertwisten tussen katholieken en protestanten, zó in strijd met de idealen van het humanisme. Volgens Stefan Zweig was dit de grote tragedie van zijn leven. Zoals veel van zijn voorgangers (onder meer Desiderius Erasmus, Thomas More) geloofde Montaigne in een cultureel relativisme waarbij de wetten, zeden en godsdiensten van verschillende culturen, hoe onderscheiden ook, een verstandige en humane basis hebben. In zijn essay over de opvoeding van kinderen (De L'Institution des enfans) toonde Montaigne zich een voorstander van een Spartaanse aanpak, waarbij iedere sterke affectieve binding vermeden moet worden. Geheel in strijd dus met hedendaagse opvattingen, maar wel overeenkomstig zijn eigen jeugd. In rationeel opzicht daarentegen stond hij dichter bij onze tijd:



  • "Dit (het eigen oordeel van het kind) te vormen is het enige doel van zijn opvoeding, zijn zwoegen en zijn studie."

Over het huwelijk was hij tamelijk negatief:


  • "Een kooi. De vogels die er buiten zijn willen naar binnen, die erin zitten willen eruit."

In zijn latere essays schreef hij troostend voor oudere mensen (lees: mannen) die aan het aftakelen waren. Zij konden zich herkennen in wat Montaigne meemaakte: de uitval van steeds meer functies en de pijnen van zijn nierstenen. Bij dit alles bezwoer hij zichzelf toch vooral met voldoening te blijven denken aan al wat het leven hem geschonken had.

Het is het zeer waarschijnlijk dat Montaigne bij zijn eerste opzet de essais, volgens wat in de 16e eeuw gebruikelijk was, als een dagboek wilde beginnen. Het is bijvoorbeeld opvallend dat de vroegste essais heel wat korter zijn dan die uit het derde boek, die tot vier keer langer zijn. De eerste twee boeken verschenen in 1580, toen de auteur 47 oud jaar was en bevatten liefst 93 essais en daarenboven nog eens het bijzonder lange apologie voor Raimond Sebond. In dit laatste zien sommigen de kern van Montaignes filosofie - ook al ging hij er zelf prat op geen filosoof te zijn.

Het boek begint met een korte toespraak tot de lezer met de beroemde openingsregel "C'est icy un livre de bon foy, lecteur" waarna hij zijn voornemen kenbaar maakt om zichzelf met een soort meditatief egocentrisme te zullen beschrijven. Zijn enige onderwerp, zo zegt de auteur, is zichzelf. Het is zijn bedoeling om voor zijn vrienden en familie een zo eerlijk mogelijk portret van zichzelf te schetsen, met al zijn tekortkomingen, dit zonder enige gedachte aan roem of reputatie. De essais beginnen dan, eigenlijk zonder vooropgezet plan of duidelijke structuur, en behandelen diverse onderwerpen op een (gewild) eclectische manier zonder moeite te doen ze op een bepaalde manier te classificeren. Kijkt men naar de titels, dan krijgt men al een goed idee van het brede scala aan onderwerpen dat Montaigne behandelt.

Soms vertrekt Montaigne van spreekwoorden of morele adagio's die hij vervolgens uitwerkt, zoals in:


  • "Par divers moyens on arrive â pareille fin" (Met verschillende middelen bereikt men hetzelfde doel)
  • "Qu'il ne faut juger de notre heur qu'après la mort" (Dat men ons na onze dood beoordele)
  • "Le profit de l'on est le dommage de l'aultre" (ongeveer ons 'De ene zijn brood is de andere zijn dood').

Andere essais laat hij beginnen als een verhandeling over een ethisch onderwerp:


  • "De la tristesse" (Over droefheid)
  • "De l'oisiveté" (Over luiheid)
  • "De La peur" (Over de angst)
  • "De l'amitié" (Over de vriendschap)

Soms is een bepaalde gebeurtenis aanleiding om erover te beginnen associëren zoals


  • "On Est Puny pour S'opiniastrer à une Place sans Raison" (Over het zich verzetten in oorlogstijd)
  • "De la bataille de Dreux" (Over de slag bij Dreux)

Af en toe zijn de titels opzettelijk provocerend of opvallend gekozen zoals


  • "Des puces" (Over de vlooien)
  • "L'usage de se vestir" (Over het gebruik kleren te dragen)

Montaignes stijl is levendig en bevrijd: hij glijdt en springt van de ene gedachte naar de andere en associeert vrijuit. Zelf legt hij deze persoonlijke, levendige toon uit door het feit dat hij zijn gedachten luidop dicteerde. Als hij het heeft over zijn pogingen om zichzelf in al zijn variabiliteit en vluchtigheid te beschrijven, zegt hij "Je n'ai vu un plus grand monstre ou miracle que moi-même". (Nooit zag ik een groter monster of mirakel dan mezelf).

Montaigne bestrijkt een breed scala van topics die elk geïllustreerd worden met anekdotes, spreekwoorden, gezegden en citaten van de klassieke auteurs in zijn bibliotheek. Zijn essays verweven het filosofische met het persoonlijke, en op die manier probeert Montaigne als het ware vat te krijgen op zijn eigen, steeds veranderende zelf. Hij ziet zichzelf niet als een klassiek heroïsch personage, maar beschrijft - niet zonder ironie - een feilbaar persoon, een gewoon mens. Met zijn onderzoek tracht hij meer inzicht te krijgen in het fenomeen mens. Hij is met andere woorden en beetje zijn eigen psycholoog.

In de zoektocht naar antwoorden op zijn centrale vraag, Que Sçay-je? ontdekt de sceptische Montaigne dat de rede alleen hem niet tot waarheid kan brengen. Ondanks die beperkingen van de menselijke rede blijft hij optimistisch betreffende de menselijke conditie. De mens zal wel, net als hij, steeds moeten blijven streven naar zelfkennis, want geluk, volgens Montaigne, is alleen te bereiken door een juist evenwicht te zoeken tussen kennis en levenskunst. Zijn stijl weerspiegelt deze levenshouding en heeft dan ook niet veel gemeen met een strak opgebouwd betoog zoals de klassieke retorici dat deden, maar is eerder informeel, zoekend, associërend. Zo blijft hij tot zijn laatste dagen aan zijn teksten werken en in de marges aantekeningen maken. De taak die hij zich gesteld was nooit af.

Het doel dat Montaigne zich stelde met het publiceren van de Essais was precies om ze te laten dienen als een soort spiegel van de menselijke conditie. Zoals hij zelf schreef in zijn voorwoord "Au lecteur":


  • "Ie veux qu'on m'y voye en ma façon simple, naturelle & ordinaire, sans estude & artifice: car c'est moy que ie peins."



  • "Ik wens dat men me ziet zoals ik ben in al mijn eenvoud, zonder geleerdheid en opmaak: want ik ben het zelf die ik hier schilder."

Voor de moderne Fransprekende levert 16e-eeuws Frans enkele problemen op. Zo is de spelling en daardoor het woordbeeld verschillend, wat uitspraak en begrijpen enigszins bemoeilijkt. Een paar hints kunnen daarbij helpen:


  • de "s" lijkt soms op een moderne "f": bijvoorbeeld "le deffin" (de tekening)
  • de "y" vervangt vaak een "i", zoals in "soy mesmes". (zichzelf)
  • de "s" komt vaak op een plaats waar tegenwoordig een circonflexe "^" of een aiguë "'" zou geschreven worden. Bijvoorbeeld "mesmes" in plaats van"mêmes" (zelfde) "escrire" in plaats van "écrire" (schrijven)
  • de "j" wordt soms vervangen door een "i" zoals in "suiet" in plaats van "sujet" (onderwerp)
  • de "u"'s en de "v"'s worden door elkaar gebruikt, zoals "aduoue" in plaats van "advoue"; "vn" voor "un".* "s" "z" en "x" zijn ook verwarrend voor moderne lezers: "fameus" voor "fameux"; "baze" voor "base"; "aus" voor "aux"
  • het voorzetsel "à" onderscheidt zich niet altijd duidelijk van de vervoeging van het werkwoord avoir, "a"

Zijn Essais kenden een haast onmiddellijk succes in Frankrijk na de publicatie van de eerste editie in 2 delen in 1580. Montaigne overleefde de voleindiging van zijn boek echter niet lang. Op weg naar Parijs voor een nieuwe druk, verbleef hij een tijdje in Blois, waar hij kennismaakte met Jacques-Auguste de Thou. In Parijs werd hij korte tijd opgesloten in de Bastille als een soort gegijzelde van de Liga. Hiermee wilden zij iemand van hun partij die in Rouen was gearresteerd in opdracht van Hendrik van Navarra vrij krijgen. Montaigne was echter nooit in echt gevaar, gezien zijn bekendheid bij zowel Catharina de' Medici als bij de Guises. Spoedig werd hij vrijgelaten. Eveneens in Parijs knoopte hij een plezierige vriendschap aan met Marie de Jars de Gournay, een van de meest ontwikkelde vrouwen van de 16e en 17e eeuw. Zij had zulke bewondering voor Montaigne dat zij als jong meisje naar Parijs was gereisd om met hem kennis te maken. Hij noemde haar 'mijn geadopteerde dochter' (file d'alliance), een titel die zij fier zou dragen voor de rest van haar leven. Marie de Jars de Gournay speelde later, na de dood van Montaigne, een grote rol in het redigeren en laten drukken van zijn Essais. Montaigne was al lange tijd ziek en leed aan allerlei kwalen zoals nierstenen. Het was echter een keelontsteking die hem fataal werd. Hij stierf op de 3e september 1592 en werd pas enkele maanden later begraven in een kerk in Bordeaux.

Vóór de Essais was Montaigne, behalve als vertaler en uitgever, nog niet erg bekend in de literaire wereld. In 1569 had hij, om zijn vader plezier te doen, een vertaling van de 'Natuurlijke theologie' van Raimond Sebond gemaakt. In 1571 had hij ervoor gezorgd dat 'Opuscucla' van zijn overleden vriend Étienne de La Boétie werd gepubliceerd. Pas na zijn gekozen 'opruststelling' begon hij aan zijn Essais waarvan Deel I en Deel II in 1580 verschenen.

Uitgaven


  • 1580: Publicatie van de 2 eerste delen van de Essais bij Simon Millanges, Parijs.
  • 1582: Tweede druk van de 2 eerste delen van de Essais, met een klein aantal toevoegingen
  • 1588: In juni verschijnt bij Langelier te Parijs een nieuwe editie van de Essais in drie delen, met talrijke toevoegingen aan de twee eerste.
  • 1588-1592: Gedurende zijn laatste 4 levensjaren verrijkt Montaigne zijn persoonlijk exemplaar (het zogenaamde 'Bordeaux-exemplaar') met ca. 1000 annotaties in de marges
  • 1595: Postuum verschijnt er in Parijs, dankzij het werk van Marie Le Jars de Gournay (die ook het voorwoord schrijft) en Pierre de Brach, een editie van Langelier, die gebaseerd is op Montaignes eigen 'Bordeaux-exemplaar".
  • 1616: Engelse vertaling van de Essais door John Florio
  • 1633: Italiaanse vertaling door Marco Ginammi
  • 1635: Nieuwe uitgave door Marie Le Jar de Gournay. Deze uitgave zal in de 16e en 17e eeuw opnieuw herdrukt worden. Tussen 1669 en 1724 verschijnt er geen enkele nieuwe uitgave.
  • 1647: Nederlandse gedeeltelijke vertaling door Maria Heyns.
  • 1674 De Essais worden op de Index geplaatst
  • 1906-1930: Publicatie van "l'Edition municipale" door Strowski, Gebelin en Villey die het Bordeaux-exemplaar reproduceren. Deze uitgave zal de basis worden van alle volgende.

Nederlandse vertalingen


  • Essays (vert. Frank de Graaff). Boom, Amsterdam, 1993. Derde druk, 2001. ISBN 9053527249
  • De essays (vert. Hans van Pinxteren). Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2004. ISBN 9025334164
  • Een complex en veranderlijk wezen, essays over het toeval (vert. Hans van Pinxteren), 2002. ISBN 9025334008: thematische bundeling van een aantal middelgrote en kleinere essais
  • Montaigne: een kennismaking (vert. André Abeling). Negen essays uitgekozen door Jos Thielens met een voorwoord van Bas Heijne. Het Spectrum, Utrecht, 1992 (Aula-pocketreeks). Tweede druk, Het Spectrum, Houten, 2004. ISBN 9027493847

[bron: wikipedia]

--- Over (foto 2): Peter Burke ---

Peter Burke (Stanmore (Groot-Londen), 1937) is een Engelse historicus. Burke studeerde aan de Universiteit van Oxford, waarna hij ging doceren aan de School of European Studies verbonden aan de Universiteit van Sussex. Van 1978 tot aan zijn emeritaat bekleedde hij de leerstoel cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Cambridge. Burke geldt als een van de belangrijkste historici van de Renaissance, waarbij hij met name aandacht heeft voor de sociale geschiedenis en mentaliteitsgeschiedenis. Daarnaast is hij geïnteresseerd in de historiografie. Hij schreef onder meer werken over de sociaalwetenschappelijke benadering binnen de geschiedenis, de opkomst van de zogeheten Annales-school en, meer recentelijk, over de New Cultural History, de nieuwe richting binnen de beoefening van de cultuurgeschiedenis.

[bron: wikipedia]

Peter Burke (1937), emeritus van Cambridge, is zonder meer één van de meest gerenommeerde historici van onze tijd. Hij geniet vooral bekendheid als renaissancespecialist en als cultuurhistoricus. Hij is een vurig pleitbezorger voor de integratie van sociale theorieën in de geschiedwetenschap en geldt als een bruggenbouwer tussen disciplines als geschiedenis, kunstgeschiedenis, sociologie, anthropologie en linguisitiek. Zijn erg veelzijdige oeuvre, dat periodeoverschrijdend is, handelt o.m. over de Italiaanse renaissance, de vroegmoderne volkscultuur, historiografie, het gebruik van afbeeldingen als bronnen voor de historicus, de constructie van heersers door middel van propaganda (Lodewijk XIV, Karel V), communicatie, talen en taalgebruik, en de sociale geschiedenis van kennis (van Gutenberg tot Wikipedia).

[bron: https--www.vub.be/dhc/profiel/peter-burke]

De eerste wetenschapper die de KB en het NIAS als fellow ontvingen was Peter Burke. Hij deed van februari tot april 2005 onderzoek in de collectie van de KB. Peter Burke (1937) is emiritus hoogleraar cultuurgeschiedenis en als onderzoeker verbonden aan de universiteit van Cambridge. Hij verwierf vooral faam vanwege zijn baanbrekende onderzoek op het gebied van de cultuurgeschiedenis. Werken van zijn hand zijn onder andere Venice and Amsterdam: a Study of Seventeenth-Century Elites, History and Social Theory en The European Renaissance.

Gedurende zijn fellowship heeft Peter Burke onderzoek gedaan naar de geschiedenis van vertalingen in het vroegmoderne Europa, met de nadruk op Nederlandse vertalingen van historische werken van 1500-1750.

Lezing

Ter voltooiing van zijn fellowship gaf Peter Burke de lezing Lost (and found) in translation: the case of early modern Europe. Hierin gaf hij een overzicht van vertaaltradities in de zestiende en zeventiende eeuw met een nadruk op Nederlandse vertalingen van historische werken. Aan de hand van een aantal case-studies kwam de praktijk van het vertalen in de vroegmoderne tijd aan bod.

Publicatie

De lezing van Peter Burke is onder de titel Ik vertaal, dus ik ben: vertalers en vertalingen in vroegmodern Europa als publicatie verschenen.

[bron: https--www.kb.nl/organisatie/kb-fellowship/peter-burke]

Peter Burke is a British historian and professor. He was educated by the Jesuits and at St John's College, Oxford, and was a doctoral candidate at St Antony's College. From 1962 to 1979, he was part of the School of European Studies at Sussex University, before moving to the University of Cambridge, where he holds the title of Professor Emeritus of Cultural History and Fellow of Emmanuel College. Burke is celebrated as a historian not only of the early modern era, but one who emphasizes the relevance of social and cultural history to modern issues. He is married to Brazilian historian Maria Lúcia Garcia Pallares-Burke. [source: https--www.goodreads.com]

Ulick Peter Burke (born August 16, 1937 in Stanmore, England) is a British historian and professor. He was born to a Roman Catholic father and Jewish mother (who later converted to Roman Catholicism).

From 1962 to 1979, he was a member of the School of European Studies at University of Sussex, before moving to the University of Cambridge, where he holds the title of Professor Emeritus of Cultural History and Fellow of Emmanuel College, Cambridge. Burke is celebrated as a historian not only of the early modern era, but one who emphasizes the relevance of social and cultural history to modern issues. He is married to the Brazilian historian Maria Lúcia Garcia Pallares-Burke who is the author of two books (in one of which she collaborated with her husband).

He was educated by the Jesuits and at St John's College, Oxford and was a doctoral candidate at St Antony's College, Oxford.

From 1962 to 1979 he was part of the School of European Studies at the University of Sussex, and then went on to the University of Cambridge, where he is now Professor Emeritus of Cultural History, and a Fellow of Emmanuel College.

Burke is not only known for his work on the Modern Age but also for his research on cultural history across its entire spectrum. As a polyglot, he has managed on the one hand to incorporate information from a good part of Europe and has also achieved good diffusion of his books. They have been translated into more than thirty languages. In 1998, he was awarded the Erasmus Medal of the European Academy, and is an honorary doctorate from the Universities of Lund, Copenhagen and Bucharest.

Among his most important works are:


  • The Italian Renaissance (1972)
  • Popular Culture in Early Modern Europe (1978)
  • Sociology and History (1980)
  • The Renaissance (1987)
  • The French Historical Revolution: The Annales School 1929-89 (1990)
  • History and Social Theory (1991)
  • New Perspectives on Historical Writing (1991) (editor and contributor)
  • The Fabrication of Louis XIV (1992)
  • The Art of Conversation (1993)
  • "The Fortunes of The Courtier: The European Reception of Castiglione's Cortegiano" (1995)
  • Varieties of Cultural history (1997)
  • The European Renaissance: Centres and Peripheries (1998)
  • A Social History of Knowledge (2000)
  • Eyewitnessing (2000)
  • A Social History of the Media: From Gutenberg to the Internet (2002) (with Asa Briggs)
  • What is Cultural History? (2004)
  • Languages and Communities in Early Modern Europe (2004)
  • Gilberto Freyre: Social Theory in the Tropics (2008) (with Maria Lúcia Garcia Pallares-Burke)
  • Cultural Hybridity (2009)
  • A Social History of Knowledge Volume II: From the Encyclopedie to Wikipedia (2012)
  • What is the History of Knowledge? (2015)
  • The Polymath: A Cultural History from Leonardo da Vinci to Susan Sontag (2020)

[source: wikipedia]

Historicus Peter Burke: een nieuw onderzoek is als skiën in verse sneeuw [2005-03-00]

'Ik schrijf het liefst kleine boeken over grote onderwerpen,' zegt de beroemde Britse cultuurhistoricus Peter Burke in de Wassenaarse villa van het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS). Burke (1937) is drie maanden te gast bij het NIAS en de Koninklijke Bibliotheek, waar hij als fellow onderzoek doet. 'Om mijn aanpak uit te leggen, vergelijk ik geschiedschrijving vaak met veeteelt: die kun je intensief en extensief beoefenen. Ik kies voor de extensieve vorm.'

Burke heeft zijn hele carrière nieuwe onderwerpen aangepakt. Na een studie over de Italiaanse renaissance uit 1972 schreef hij over zeventiende-eeuwse Venetiaanse en Amsterdamse elites, over propaganda ten behoeve van Lodewijk XIV en over de geschiedenis van de media vanaf de late Middeleeuwen tot het heden. 'Ik wissel vaak van onderwerp en werk meestal aan meerdere onderzoeken tegelijkertijd. Daarom behandel ik mijn thema's nooit uitputtend. Die aanpak spreekt me het meeste aan. Beginnen op een nieuw onderzoeksterrein is als skiën in verse sneeuw; zo heeft de historicus Carlo Ginzburg het verwoord.'

Tropische Huizinga

Nu hij gepensioneerd is en geen onderwijs meer geeft aan de universiteit van Cambridge, werkt Burke samen met zijn vrouw María Lúcia García Pallares-Burke aan een boek over de Braziliaanse historicus Gilberto Freyre (1900-1987). 'Ik bewonder Freyre vanwege zijn impressionistische schrijfstijl. In zijn boeken over Brazilië geeft hij geuren en geluiden weer, hij probeert alle zintuigen aan te spreken. Hij wordt daarom wel de tropische Huizinga genoemd.' Ook was Freyre een belangrijke vernieuwer in de Braziliaanse geschiedschrijving. 'In de jaren 1920 maakte hij in zijn boeken plaats voor vrouwen, kinderen en slaven, terwijl historici zich toen voornamelijk bezighielden met blanke mannen.'

Tegelijkertijd met Freyre kwam een aantal Franse historici op vergelijkbare ideeën. Fernand Braudel, Lucien Febvre en Marc Bloch schreven sociaal-culturele geschiedenis over bijvoorbeeld het boerenbestaan in Frankrijk of de invloed van de boekdrukkunst in de vroegmoderne tijd. Zij waren de grondleggers van de zogenoemde Annales-school, die wereldberoemd werd en waardoor ook Burke diepgaand is beïnvloed.

Freyre schreef in het Portugees en zijn werk is maar mondjesmaat vertaald, waardoor hij in het Westen veel minder bekend is geworden dan Bloch, Febvre en Braudel. Maar in Brazilië zelf is hij wel invloedrijk, vooral vanwege zijn boek Casa Grande e Senzala (Het grote huis en de slavenverblijven) uit 1933. 'Daarin kwam hij tot een nieuwe omschrijving van de Braziliaanse identiteit.' Freyre schreef zijn boek een halve eeuw na de afschaffing van de slavernij, in een tijd dat de blanke Braziliaanse elite zich geen raad wist met de Afrikaanse inbreng in hun geschiedenis. 'Freyre wees erop dat alle Brazilianen, ook de blanken, Afrikaanse voorouders hadden. De mix van "rassen" kenmerkte volgens hem de Braziliaanse identiteit. Daarmee maakte hij van het probleem de oplossing.'

Globalisering

Tijdens zijn verblijf in Nederland werkt Burke ook aan een ander onderzoek: 'Ik bekijk in Den Haag zeventiende-eeuwse Nederlandse vertalingen van Italiaanse historische werken. Hiervóór heb ik al vertalingen naar onder meer het Engels, Frans, Spaans en Pools onderzocht.' Daaruit moet een boek komen over vertalingen in vroegmodern Europa, dat weer onderdeel is van een project van de European Science Foundation over de sociale geschiedenis van taal.

'De vertalingen die ik onderzoek zijn interessant, omdat ze veel minder strikt zijn dan we tegenwoordig zouden verwachten,' zegt Burke. 'Vertalers laten stukken weg en voegen commentaar toe. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Nederlandse vertaling van Paolo Sarti's geschiedenis van het katholieke Concilie van Trente uit de zestiende eeuw. Sarti's werk was al behoorlijk ironisch, maar de Nederlandse vertaler heeft het commentaar op de katholieke kerk flink versterkt. In het register, bijvoorbeeld, heeft hij bij de term "paus" de ingang "bedrog van" toegevoegd. Dat zegt natuurlijk veel over zijn opvattingen van de katholieke kerk.'

De Poolse vertaler van Baldassar Castigliones Il cortegiano (De hoveling) uit 1528 verplaatst de locatie van het stuk van Italië naar Polen. Bovendien schreef hij alle vrouwen uit het verhaal. 'Blijkbaar vond hij dat vrouwen niet over politiek hoorden te praten. Deze aanpassingen laten duidelijk verschillen in maatschappelijke opvattingen tussen de Italiaanse auteur en de Poolse vertaler zien.'

Zijn 'sociale' aanpak van de vertalingen heeft Burke overgenomen van de eerder genoemde historici van de Annales. Tegelijkertijd lijkt het thema 'vertalen' in de lucht te hangen, merkt hij op: 'Ik denk dat het te maken heeft met de globalisering. We krijgen de laatste jaren met steeds meer talen te maken - denk bijvoorbeeld aan de nieuwe leden van de Europese Unie. Iets vergelijkbaars gebeurde vanaf de zeventiende eeuw, toen het Latijn terrein verloor aan de volkstalen en geschoolde burgers ook Frans en Engels begonnen te leren.'

Hoewel dit boek nog lang niet is voltooid, heeft Burke alweer een ander onderwerp op stapel staan: 'Ik denk na over een culturele geschiedenis van de tijd tussen 1500 en 1800; als tegenhanger voor Stephen Hawkings A Brief History of Time. Het moet gaan over de ontwikkeling van de beleving van tijd in de afgelopen honderd jaar. Als het goed is, wordt het weer een klein boek over een groot onderwerp.'

Geertje Dekkers [bron: https--www.historischnieuwsblad.nl/historicus-peter-burke-een-nieuw-onderzoek-is-als-skien-in-verse-sneeuw]

During my teaching career, at the University of Sussex (1962-79) and Cambridge (1979-2004), I both lectured and wrote on the history, especially the social and cultural history, of Europe (from Galway to the Urals) from about 1500 to about 1700. One focus of interest has been the Renaissance; another, the history of historical thought and writing; a third, the social history of language and a fourth, the social history of knowledge. I have also been concerned, over the last half-century or so, with the relation (actual and ideal) between history and neighbouring disciplines, including anthropology, sociology, geography and the psychologies. Since my retirement I have continued to pursue the history of knowledge, extending my interests to the 19th and 20th centuries in Europe and the Americas. My marriage to a Brazilian historian, Maria Lúcia G. Pallares-Burke, has encouraged an interest in Brazilian history and led to a book that we wrote together about the Brazilian sociologist and historian Gilberto Freyre.

[source: https--www.thebritishacademy.ac.uk/fellows/peter-burke-FBA]
...
...
...
...
...
...
...
...
...
...
...
...
Nieuwpoort+Deel Westende
53x bekeken
0x bewaard
Sinds 1 dec '24
Zoekertjesnummer: m2207996443