OP TE HALEN: Oosthoek's Encyclopedie 17dln|1947-1957 4e druk€ 1,00
Plato|R M Hare 9056372300
270sinds 1 dec. '24, 17:21
€ 8,00
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,94
Kenmerken
ConditieZo goed als nieuw
OnderwerpMetafysica of Natuurfilosofie
Jaar (oorspr.)2004
Auteurzie beschrijving
Beschrijving
||boek: Plato|vertaling: Willemien de Leeuw|Lemniscaat-Kopstukken Filosofie
||door: R M Hare
||taal: nl
||jaar: 2004
||druk: 5e druk
||pag.: 120p
||opm.: softcover|zo goed als nieuw
||isbn: 90-5637-230-0
||code: 1:000806
--- Over het boek (foto 1): Plato ---
Zelfs na vijfentwintig eeuwen blijft het werk van Plato (427-347 v.Chr.) hét vertrekpunt voor alle beschouwingen over logica, metafysica, ethiek en politiek. Hoewel zijn Dialogen niets van hun oorspronkelijke frisheid en onmiddellijkheid hebben verloren, zijn ze toch vaak moeilijk te volgen. R.M. Hare is er in deze inleiding in geslaagd de vele facetten van Plato's denken toegankelijk te maken voor een breed publiek.
[bron: https--www.bol.com]
The earliest philosopher whose work has survived extensively, Plato remains the starting-point in the study of logic, metaphysics, and moral and political philosophy. R.M. Hare provides a concise, well-connected introduction to Plato's dialogues, focusing on the central problems which led Plato to become a philosopher. He describes these problems and Plato's solutions with great clarity, and sets them in the context of Plato's life and times, and his place in the history of philosophy.
[source: https--global.oup.com/academic/product/plato-9780192875853?cc=us&lang=en&]
[2021-06-14]
R. M. Hare's book is a brief, clearly written introduction to Plato's thought that makes abstract ideas accessible. One of the author's strengths is his ability to place Plato's arguments in historical context.
He asks the reader to consider why a particular idea arises at a specific time and provides insightful analysis.
I read this text in conjunction with a course on Greek philosophy, and it deepened my understanding. I recommend it to anyone interested in Plato's contribution to philosophy.
Linda [source: https--www.goodreads.com]
[2021-02-01]
I liked this book, but don't recommend it to people that are not familiar with Plato's philosophy and fundamentals of meta-ethics. I love R.M.Hare for his work on universal prescriptivism and two-level moral thinking and you can see how his meta-ethics views influence him when he is looking into Plato's philosophy. It's a quick read and would be cool for a person who wants to understand better the circumstances around Plato's philosophy and the originality of his thoughts. I also agree with the final statement that Plato's most important practical contribution was his educational theory.
Urszula [source: https--www.goodreads.com]
[2019-05-16]
A bit boring but good stuff.
Huey [source: https--www.goodreads.com]
[2014-12-16]
"Het boek is bedoeld als aanmoediging en steun voor gewone mensen die met Plato willen kennis maken." - Tweede zin van het boek en het hoeft al niet meer voor mij... Maar het zal wel aan mij liggen dat ik niet begrijp hoe je een boek kunt schrijven over Plato en niets zeggen over de allegorie van de grot...
Nele Fraeyman [bron: https--www.goodreads.com]
[2019-01-14]
I wasn't sure whether this was worth a 2 star rating or not. I decided it was because what needed to be said was mostly said. This is a simple guide to Plato, if you haven't quite read about him yet. Unfortunately this book is incredibly tedious to read. There is no story. I felt like I was reading words opposing to reading a book. If you want to learn about plato, I suggest to just skip the intro. It is unnecessary to read through this painfully worded description of Plato. The book is writing in a way where you can't get a proper view of how things went, or at least picture it for yourselves. It was written in a way where you read it as ''this happened and then this, and later this, oh and there was this guy named Dio who was murdered and that's relevant because he was following Plato for a long time''. This book had a lot of potential but wasn't embedded accordingly. I suggest you don't waste your time on this. You're far better off with a documentary than reading this.
Robin Backer [source: https--www.goodreads.com]
Plato (rond 400 v. Chr.) is de meest bekende Griekse wijsgeer, die tot de late Middeleeuwen het Europese denken heeft beïnvloed en zonder wie ook het hedendaagse denken niet denkbaar is. Plato, opgeleid tot bestuurder en tevens leerling van de omstreden denker Socrates, vertolkte diens gedachtegoed nadat deze in 399 v. Chr. ter dood was gebracht. Daarom zijn bijna alle werken van Plato geschreven als dialogen van Socrates met een gesprekspartner. Deze dialogen gaan over hoe je goed moet leven, over wat leven en bestaan is, over lichaam en ziel, taal en denken, over besluitvorming en staatsinrichting. Deze inleiding uit 1982 besteedt aandacht aan Plato's biografie, aan het Griekse denken vóór hem en aan zijn cultureel-politieke omstandigheden. Verder worden de belangrijkste onderwerpen van Plato's filosofie kort besproken (kennen/zijn, het goede, de staat) en wordt de receptiegeschiedenis aangetipt (Aristoteles en het moderne denken). Met suggesties voor verder lezen en met noten. De auteur (1919) is een invloedrijk Brits filosoof (ethicus). Aardig voor wie Plato al enigszins kent, maar als eerste kennismaking lijkt het niet duidelijk genoeg. Ook is de vertaling af en toe onbegrijpelijk.
[bron: nbd biblion]
Plato (Pláton; Athene, ca. 427 v. Chr. - aldaar, 347 v.Chr.) was een Grieks filosoof en schrijver. Plato, leerling van Socrates en leraar van Aristoteles, is een van de invloedrijke denkers in de westerse filosofie en was de stichter van de Atheense Akademeia, het eerste instituut voor hoger onderwijs in het Westen. Hij schreef dialogen over diverse onderwerpen en werd met zijn Ideeënleer de aartsvader van het metafysisch realisme, waarin de zichtbare werkelijkheid bestaat uit onvolmaakte afspiegelingen van universalia die bestaan in een bovenwereld. Het blijft de vraag in hoeverre Plato's eigen opvattingen bekend zijn, aangezien hij nergens uit eigen naam spreekt, vaak vragen opwerpt zonder deze te beantwoorden en niet altijd consistent is.
Plato, zoon van Ariston en Perictione, was afkomstig uit een van de meest vooraanstaande Atheense families. Twee van zijn familieleden van moederszijde, zijn achteroom Critias en zijn oom Charmides, maakten deel uit van de Dertig Tirannen. Zelf was Plato ook voorbestemd om een rol in de Atheense politiek te gaan spelen, maar als gevolg van deze politieke omwentelingen, en ook als gevolg van zijn ontmoeting met Socrates, toen hij rond de twintig was, is dit niet gebeurd. Omdat Socrates nooit iets heeft geschreven, en Plato nooit over eigen wederwaardigheden sprak, is niets concreets bekend over deze ontmoeting, maar alles wijst erop dat deze voor Plato van grote betekenis is geweest. Rechtvaardiging van Socrates' optreden is ongetwijfeld de belangrijkste reden waarom Socrates in veel van Plato's dialogen de meest prominente spreker is.
Op latere leeftijd maakte Plato reizen. Rond 387 v.Chr. ging hij naar Zuid-Italië waar hij in contact kwam met pythagoreïsche filosofen, onder wie Archytas. Ruim twintig jaar later (na 367. v.Chr.) ging hij twee keer naar Sicilië in een poging Dionysios II te overtuigen dat hij zijn politiek op platonische leest moest schoeien. Dit werd een fiasco, maar het is wel een indicatie dat concrete politiek voor Plato belangrijk was. Van blijvender invloed was zijn stichting van de academie. Van het dagelijks reilen en zeilen is weinig bekend, maar men neemt aan dat hier onderzoek gedaan werd, en dat onder andere de geschriften van Plato bediscussieerd werden. Ook werden leden van de academie op verzoek naar buitenlandse hoven gestuurd als politiek adviseurs. De academie heeft door de eeuwen heen de nagedachtenis aan Plato in ere gehouden, maar is diverse malen van filosofische oriëntatie veranderd. Na zijn dood werd Plato aan de academie opgevolgd door zijn neef Speusippos. In 529 n.Chr. verbood de Byzantijnse keizer Justinianus I het verspreiden van heidense denkbeelden, waarmee een einde kwam aan de academie van Plato. Een aantal filosofen vertrok daarop naar de Academie van Gondesjapoer, het intellectuele centrum van het Sassanidische rijk dat toen geregeerd werd door Khusro I (501-579), een liefhebber van zowel westerse als oosterse filosofie. Na de islamitische verovering van Perzië (636-654) vond de Griekse filosofie zijn weg naar de islamitische wereld.
Literaire stijl
Plato was een begenadigd stilist en zijn werk vormt een van de onbetwiste hoogtepunten uit de wereldliteratuur. Hoewel hij zich in zijn teksten herhaaldelijk sceptisch uitliet over de waarde van het geschreven woord, zijn zijn dialogen in sierlijke en verzorgde taal geschreven. Plato sprak nooit in eigen naam, maar liet altijd andere personen optreden in geënsceneerde dialogen. Men mag aannemen dat de hierbij door Socrates verwoorde standpunten gedeeltelijk overeenkomen met die van Plato zelf. De overige personages wisselen, maar vaak zijn dit bestaande personen, figuren die bekend waren in het Athene van zijn tijd.
Plato onderscheidde zich van vroegere denkers door het schrijven van dialogen, waarin mensen met elkaar van gedachten wisselen naar aanleiding van een concrete situatie. Die dialogen zijn vaak vernoemd naar een van deze gesprekspartners. Plato verkoos de dialoogvorm om de levendigheid van zijn werk te verhogen, maar ook om een echt filosofisch gesprek na te bootsen, waarin verschillende standpunten aan bod komen. De keerzijde van deze aanpak is dat Plato's eigen inzichten meestal niet ondubbelzinnig te bepalen zijn.
Kenmerkend voor zijn werken is de methode van de dialectiek, als een soort voorloper van de logica. Ook komen in zijn werken drogredenen aan bod, argumentaties die niet kloppen, maar wel aannemelijk lijken. Veelal zijn het de sofisten die zich daarvan bedienen in discussies met Socrates, die zich telkens opwerpt als een pleitbezorger van scherpzinnig en zindelijk redeneren en van bezinning op de betekenis en afbakening van de gehanteerde begrippen. De oudst bekende tekst over het onderwerp drogreden is Plato's dialoog Euthydemus. Daarin passeert een reeks onbenoemde drogredenen de revue, die in het werk De sophisticis elenchis van zijn leerling Aristoteles voor het eerst zouden worden benoemd en ontleed.
Werk
Dit artikel is een deel van de serie over: de dialogen van Plato
Vroege periode:
Apologie van Socrates · Charmides
Protagoras · Euthyphro
Ion · Crito · Alcibiades I
Hippias Major · Hippias Minor
Laches · Lysis · Euthydemus
Middenperiode:
Cratylus · Gorgias
Menexenus · Meno
Phaedo · Symposium
Staat · Phaedrus
Late periode:
Parmenides · Theaetetus
Timaeus · Critias
Sofist · Staatsman
Philebus · Wetten
Betwiste geschriften:
Clitophon · Epinomis
Brieven · Hipparchus
Minos · Theages
Alcibiades II · Minnaars
Niet geschreven:
Hermocrates · Ongeschreven leer
Plato's werk is ontstaan gedurende een periode van ongeveer 50 jaar. Door middel van analyse van Plato's woordgebruik en stijl en interne en externe verwijzingen in zijn werk zijn classici erin geslaagd een indeling te maken van zijn werk in een vroege, midden en late periode, waarmee ook een ontwikkeling in zijn denken is blootgelegd.
Plato's oeuvre vertoont een verbluffende diversiteit aan onderwerpen, gepaard gaand met een even grote diversiteit aan stijl, methode, sfeer en toon. Zijn schrijverschap uit zich niet alleen in karakteriseringen van personages, maar ook in het gebruik van mythen, imitaties van tijdgenoten en sfeerbeschrijvingen, variërend van de uitgelatenheid in het Symposium tot de sereniteit en gerichtheid op de dood in de beschrijving van Socrates' sterfdag in de Phaedo. De onderwerpen variëren van de 'dialectiek' in het droge tweede deel van de Parmenides tot de pythagoreïserende beschrijving van de structuur van onze kosmos in de Timaeus, van de discussie over het menselijk kenproces in de Theaetetus tot de gedetailleerde beschrijving van een staatsinrichting in de Wetten (Nomoi), van de liefde (Symposium) tot de retorica in de Gorgias en de etymologie in de Cratylus, en passant noterend in de Phaedrus dat het geschreven woord maar behelpen is, en dat alleen een levend gesprek tussen mensen het overslaan van de filosofische vonk mogelijk maakt.
Vroege periode
In de dialogen uit deze periode is, naar men aanneemt, de schildering van Socrates' optreden het meest overeenkomstig de historische werkelijkheid. De onderwerpen zijn veelal van ethische aard.
Socrates gaat hier samen met enkele anderen op zoek naar definities van bepaalde algemene begrippen, meestal mensen die geacht worden kundig te zijn op het gebied van dat algemene begrip. Telkenmale brengt Socrates deze personen in verlegenheid, omdat ze geen consistente antwoorden op zijn vragen kunnen geven. Meestal luidt Socrates' formulering ongeveer: Wat is X? Waarop dan als antwoord vaak opsommingen van voorbeelden van X volgen, in plaats van een echte definitie. De pogingen tot definitie die daarna gedaan worden, blijken dan steeds weerlegd te kunnen worden door Socrates' vraagtechniek, die ondanks zijn kritiek op de sofisten regelmatig van sofistische aard is.
Voorbeelden zijn de Laches (wat is moed?), de Lysis (wat is vriendschap?), de Eutyphro (wat is vroomheid/ religieuze plichtsbetrachting?), de Charmides (wat is bezonnenheid?), en de vraag naar het begrip 'rechtvaardigheid' in het eerste boek van de Staat (Politeia).
Het resultaat van deze dialogen is dus veelal negatief, in de zin dat de gezochte definitie niet wordt gevonden, maar de winst is, in de ogen van Socrates, dat de ondervraagde personen niet langer denken te weten hetgeen ze feitelijk niet weten. Vanuit Plato's standpunt lijkt zo'n negatieve uitkomst vooral bedoeld om de lezer zelf tot verder nadenken aan te zetten. Evident is dat het gezamenlijk zoeken naar een definitie aanzet tot filosoferen, en in die zin dus niet zinloos is.
Ook 'aporetisch' (de term voor dialogen zonder positieve uitkomst) zijn de dialogen waarin Socrates discussieert met Sofisten. Plato schildert deze 'opvoeders van de jeugd' tamelijk negatief af, om het verschil met Socrates duidelijk te laten uitkomen. Plato's verwijt aan hun adres is tweevoudig:
Middenperiode
Het zijn de werken uit deze periode die het bekendst zijn geworden, deels omdat onder de dialogen uit deze periode literaire evergreens te vinden zijn, deels omdat in deze periode Plato's beroemde metafysische opvattingen gestalte krijgen.
Zijn overtuiging dat er vaste ethische waarden bestaan, krijgt gestalte in de aanname dat er Ideeën (of 'Vormen') bestaan. Dit zijn onzichtbare, tijdloze, perfecte voorbeelden, waarvan de verwerkelijkingen in de wereld om ons heen slechts zwakke imitaties zijn. In concreto: wij vinden dat een bepaalde handeling rechtvaardiger is dan een andere. Waarom? Omdat de ene handeling meer de Idee 'Rechtvaardigheid' benadert dan de andere. Deze ethische Ideeën zijn dus absolute standaarden, geldig voor alle mensen.
Het wezen van de dingen, dat Socrates trachtte te vinden in de vroege dialogen middels zijn pogingen tot definities, zijn ook terug te vinden in de 'Ideeën'. Doordat zij eeuwig bestaan en eeuwig hetzelfde zijn, ziet Plato in hen de enig ware objecten van onze kennis. De zichtbare wereld om ons heen is te veranderlijk om er echte kennis van te kunnen hebben. Wellicht speelt hier invloed van Heraclitus, met wiens opvattingen Plato vertrouwd was geraakt via Cratylus. (Vergelijk Descartes' bespiegelingen over de onkenbaarheid van het blok was in de tweede van zijn zes Méditations.) Aan deze opvatting ligt waarschijnlijk een wiskundig concept ten grondslag: elk vierkant dat wij tekenen is imperfect. Maar al onze berekeningen betreffende vierkanten, zijn gebaseerd op een perfect, abstract vierkant. Dit breidt Plato uit tot niet-wiskundige voorwerpen; zo is er een Idee 'Mens', een Idee 'Paard', et cetera.
Volgens Plato is de mens in staat deze Ideeën te kennen. In de Meno geeft hij hiervoor als verklaring dat onze ziel in een eerder leven de Ideeën heeft aanschouwd, en zich deze weer herinnert (anamnese) als ze, in ons lichaam verblijvend, de flauwe afschaduwingen ervan in de voorwerpen om ons heen ziet. Dit maakt ook dat wij op een gegeven moment zekerheid kunnen hebben dat wij inderdaad iets echt kennen. (Dit in antwoord op het sofistische dilemma: je kent iets niet. Je wilt het leren kennen. Op een gegeven moment denk je het te kennen. Maar hoe kun je weten dat datgene wat je nu kent hetgeen is wat je zocht te kennen? Dat kende je immers voorheen toch niet?)
Zo zijn echte filosofen ook in staat de Idee 'Rechtvaardigheid' te kennen, en dat is de enige methode om tot een rechtvaardige samenleving te komen. In Staat of Politeia (380 v.Chr.) zag Plato de filosoof-koningen dan ook als ideale leiders van zijn ideale staat, want deze weten wat Rechtvaardigheid is, en kunnen deze dus het best realiseren in de wereld om ons heen. Wakker geschud door de onrechtvaardige terdoodveroordeling van Socrates heeft Plato geconstateerd dat er geen rechtvaardigheid heerste in Athene. Om daar iets aan te doen moest niet zozeer het juridische systeem op de schop, maar de hele maatschappij. In Staat, een dialoog die begint met het zoeken naar de definitie van 'rechtvaardigheid', wordt de 'ideale' staat beschreven. De selecte groep heersers/ filosofen krijgt een zeer gedegen training; verder zijn er wachters, 'soldaten' die de veiligheid moeten garanderen, en de rest van het volk. Het is een driedeling naar analogie met zijn opvatting van de tripartiete menselijke ziel waarmee het optimum wordt bereikt doordat ieder zijn plaats kent en behoudt, en ieder het zijne doet: het principe van Plato's idee van rechtvaardigheid. Hierover liet Plato in Staat Socrates zeggen:
"Zolang ofwel wijsgeren geen koningen zijn in hun land, ofwel zij, die nu de titel van koningen of machthebbers dragen, geen echte en volwaardige wijsgeren zijn; zolang de politieke macht niet in éénzelfde persoon samenvalt met de filosofie; en zolang aan de menigvuldige naturen die nu een van beide zonder de andere nastreven, niet met geweld de weg wordt versperd - zolang ook, mijn waarde Glauco, komt er geen eind aan de kwalen die de staten, ja, naar ik meen, de gehele mensheid, teisteren."
Een mogelijkheid hiertoe deed zich voor toen Plato uitgenodigd werd door Dionysios I (ca. 430-367 v.Chr.), de tiran van Syracuse op Sicilië, op aandringen van diens belangrijkste raadgever, de filosoof Dion (ca. 410-354 v.Chr.). Dion nam uiteindelijk de macht over, maar om die te behouden, zag hij zich genoodzaakt zelf zijn toevlucht te nemen tot tirannieke methoden en werd hij al snel omgebracht.
Bekend is Karl Poppers kritiek op de (wat de overige tekstdelen betreft) 'communistisch' aandoende inrichting van Plato's staat (bv. geen privé-eigendom).
Naast deze statische indeling (de waarneembare wereld om ons heen, en een onzichtbare wereld van Ideeën, en onze ziel die een tussenpositie inneemt) beschrijft Plato in het Symposium en in de Phaedrus de dynamische component, eros geheten, een energie (of drift) die ons voortdrijft en ons kan opstuwen in de richting van de Ideeën. Maar deze eros kan ook 'slecht' worden aangewend, en ons doen verlangen naar en hechten aan de zinnelijke wereld om ons heen. Dit dualisme van Plato heeft waarschijnlijk een pythagoreïsche oorsprong (het is bekend dat Plato de Pythagoreeërs in Zuid-Italië heeft bezocht).
Late periode
Plato's werk uit deze periode is minder verheven, idealistisch, en tegelijk ook minder 'literair' en meer 'strikt-filosofisch'. De dialogen zijn nu veel minder uitgewerkte scènes, maar tenderen meer naar vlakke tekst. Daarbij is in sommige gevallen nauwelijks nog sprake van een 'dialoog' tussen personen. Zijn 'metafysica' lijkt nu een minder prominente rol te spelen, - evenwel zonder dat hij deze verwerpt.
Zo draait de Theaetetus vooral rond de vraag: Wat is kennis?, zonder dat de anamnese of de Ideeënleer bij de beantwoording betrokken worden. Is kennis hetzelfde als waarneming? Of is kennis hetzelfde als waarneming in combinatie met een soort verantwoording?
Verder werpt hij zelf in de Parmenides kritische vragen op aangaande de consistentie van de Ideeënleer. Doordat de Ideeën ook als morele voorbeelden dienen, is het wellicht wat vreemd dat er ook een Idee van modder bestaat? Toch zou dat logisch gezien wel moeten. Een open vraag is of er ook Ideeën bestaan van gebruiksvoorwerpen (met bijvoorbeeld als consequentie dat op het moment dat de 'stoel' werd uitgevonden, de tijdeloze Idee Stoel ontstond? Of is het zo dat de Ideeën van Trein, Vliegtuig, Computer etc. er altijd al waren, maar geduldig wachtten op hun ontdekking door ons?).
Voorts ontwikkelt Plato hier zijn diairesis, de 'methode van onderverdelingen': uitgaande van een deel van de werkelijkheid door middel van onderverdelingen komen tot definities. In de Sofist wordt hiermee getracht te komen tot een definitie van de Sofist. Maar een belangrijker onderwerp in deze dialoog is de problematiek van het 'niet-zijnde': als een sofist niet de waarheid vertelt, wat zegt hij dan? Hij zegt datgene wat niet (het geval) is. Met de conclusie dat dit mogelijk is neemt Plato afstand van de toen invloedrijke opvatting van Parmenides dat men niet kan denken wat niet is.
In de Staatsman wordt met behulp van de methode van onderverdelingen getracht te komen tot de definitie van de politicus. Deze dialoog bevat algemene methodologische beschouwingen, maar handelt deels ook over 'politiek' (staatsvormen), een onderwerp dat Plato in zijn grootste en laatste werk, de Wetten, uitgebreid behandelt. Ook hier lijkt een verdere tendens van minder 'idealisme' ten gunste van 'realisme', waar te nemen.
Daarnaast is er het natuurfilosofische werk, de Timaeus, waarin de activiteiten van een 'demiurg' beschreven worden, die bezig is ons universum te vormen, waarbij de wiskundige structuur die hieraan ten grondslag ligt duidelijk Pythagoreïsche trekken vertoont. Hier worden de Ideeën weer wel expliciet genoemd, als het voorbeeld waarnaar onze wereld gevormd is.
Invloed
Bekend is Whiteheads uitspraak dat de Europese filosofie nog het best gekarakteriseerd kan worden als een aantal voetnoten bij het werk van Plato. Deze uitspraak hoeft niet letterlijk genomen te worden, maar geeft goed aan, dat wij ons niet kunnen voorstellen hoe het met de filosofie zou zijn verlopen, als Plato er niet was geweest. Zoals bij hem allerlei lijnen van eerdere denkers samenkomen, zo vertrekken vanuit zijn werk talloze lijnen, die, te beginnen met Aristoteles (die twintig jaar aan Plato's academie heeft verbleven), opgepakt en uitgewerkt zijn door vele anderen.
Verwijzingssysteem
De gebruikelijke manier om naar een tekstpassage van Plato te verwijzen, Stephanuspaginering of Stephanusnummer genoemd, is met de titel van de dialoog en het paginanummer in de driedelige uitgave van 1578 van Henricus Stephanus (Henri Estienne), met de letters a t/m e of A t/m E voor vijfden van pagina's. De paginanummers beginnen per boekdeel met 1, maar door de vermelding van de titel van de dialoog is de verwijzing toch eenduidig zonder vermelding van het boekdeel. De letteraanduidingen zijn gemeenschappelijk voor de kolom met de Griekse tekst en de kolom met de Latijnse tekst in het genoemde werk, en de overgangen zijn gewoonlijk midden in een zin. De verwijzing is daardoor bij benadering.
In gepubliceerde vertalingen staan de nummers en letters soms in de kantlijn en soms binnen de regel.
...
In Nederlandse vertaling
Het werk van Plato is drie keer integraal in het Nederlands vertaald. De meest nauwkeurige versie is nog steeds die van Xaveer de Win uit 1962-1965. Ze is gemoderniseerd in 1999 om de tekst vloeiender en minder Vlaams getint te maken. De School voor Filosofie heeft ook voor een bijna complete vertaling gezorgd, die vrij toegankelijk is op internet, maar ernstige gebreken vertoont. De zeventiendelige vertaling van Mario Molegraaf en Hans Warren (1994-2008) wordt beschouwd als prettig leesbaar maar soms onnauwkeurig. Daarnaast hebben M.A. Schwartz en Gerard Koolschijn substantiële delen uit Plato's oeuvre vertaald. De zeven door Schwartz vertaalde dialogen zijn in 2011 nog herdrukt. Koolschijn had vooral aandacht voor de literaire Plato en leverde bevlogen werk af, dat de vrijheid neemt kleine en soms grotere passages weg te laten.
[bron: wikipedia]
--- Over (foto 2): R M Hare ---
Richard Mervyn Hare (Backwell, Somerset, 21 maart 1919 - Ewelme, Oxfordshire, 29 januari 2002) was een Brits moraalfilosoof die lange tijd werkzaam was aan de Universiteit van Oxford (van 1966 tot 1983) en de Universiteit van Florida (van 1983 tot 1994). Zijn invloed is vooral te danken aan zijn meta-ethische theorieën.
Hare is vooral bekend voor het ontwikkelen van zijn theorie van het prescriptivisme. Hij was ervan overtuigd dat men de formele structuren van het moreel taalgebruik kan gebruiken om aan te tonen dat het juiste morele handelen bij de meeste mensen zou overeenkomen met een vorm van preferentie-utilitarisme. Zijn denken was voornamelijk beïnvloed door het emotivisme van Alfred Ayer, de ordinary language philosophy van John Austin, het werk van Ludwig Wittgenstein, het utilitarisme en de ethiek van Immanuel Kant.
Hare heeft ook vele studenten gehad die later zelf invloedrijke filosofen zouden worden waaronder Brian McGuinness, Derek Parfit, Peter Singer, Hans Sluga, Peter Snow en Bernard Williams.
Richard Hare werd geboren in Backwell, Somerset. Hij ging naar de Rugby School in Warwickshire en in 1937 naar Balliol College. Ondanks dat hij een pacifist was, deed hij toch dienst als vrijwilliger in het Britse leger, namelijk in de artillerie. Hij werd krijgsgevangene van de Japanners in de herfst van 1942 in Singapore en zou dat blijven tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze ervaring had een blijvende invloed op Hares filosofische standpunten, voornamelijk op zijn opvatting dat de moraalfilosofie de taak heeft om mensen ertoe aan te zetten hun leven te leiden als volwaardige morele wezens. Zijn vroeg filosofisch werk, dat hij nooit gepubliceerd heeft, daterend van deze periode, schetst een zoektocht van Hare naar een systeem dat dienst kan doen als leidraad voor het leven, zelfs in de meest erbarmelijke toestanden.
Hij keerde na de oorlog terug naar Oxford en trouwde met Catherine Verney in 1947. Uit dit huwelijk kwamen een zoon en drie dochters voort (waarvan de zoon, John E. Hare, in zijn vaders voetsporen zou treden en zelf filosoof zou worden). Hare stierf uiteindelijk in Ewelme, Oxfordshire op 29 januari 2002 na enkele beroertes.
Universeel prescriptivisme
In een reeks werken, met name in The Language of Morals, Freedom and Reason, and Moral Thinking, zet Hare een theorie uiteen die bekendstaat als het "universeel prescriptivisme". Volgens deze theorie bezitten termen als "goed", "moeten" en "juist" twee logische of semantische eigenschappen: universaliseerbaarheid en voorschrijvendheid (prescriptivity), waardoor morele uitspraken altijd prescriptief zijn, en dus bepaalde handelingen voorschrijven. Hieruit volgt volgens Hare dat een persoon niet werkelijk kan zeggen "ik ben moreel verplicht X te doen" en deze plicht toch tegelijkertijd niet opvolgen. Dit wordt echter vaak beschouwd als een grote fout binnen de filosofie van Hare omdat hij blijkbaar geen oog heeft voor het fenomeen dat bekendstaat als akrasia of wilszwakte.
Verder beargumenteerde Hare ook dat deze combinatie van universaliseerbaarheid en voorschrijvendheid noodzakelijk leidt tot een vorm van consequentialisme, namelijk preferentie-utilitarisme.
In zijn essay Ethical Theory and Utilitarianism (1976) en Utilitarianism and the Vicarious Affects (1979) begon Hare verschillende niveaus van moreel denken te onderscheiden, iets wat hij verder zou uitwerken in Moral Thinking (1981).
Hare maakte een onderscheid tussen enerzijds een "kritisch" denkniveau, idealiter uitgevoerd door "aartsengelen" met het gebruik van Gulden regel-argumenten en anderzijds een "intuïtief "niveau, zoals gevolgd door "proles" met het gebruik van eenvoudige principes (vaak emotionele reacties), waarvan de acceptatie op het kritische niveau gerechtvaardigd kan worden. Hare bedient zich van de term proles die ook werd gebruikt door George Orwell in zijn roman 1984 voor personen zonder diepgang wier aandacht zich uitsluitend richt op hun alledaagse zorgen.
Deze twee niveaus definiëren twee rollen waartussen ieder persoon leert af te wisselen waar dat nodig zou blijken. De vraag naar hoe men moet handelen dient men echter te scheiden van de vraag hoe men moet denken over hoe te handelen. Denkwijzen hebben niet minder gevolgen dan manieren van handelen (en louter denken dat men zou moeten handelen op een bepaalde wijze brengt nog geen gunestig gevolg met zich mee, zelfs geen poging). Bij een utilitaire beoordeling van praktische principes dient niet alleen rekening te worden gehouden met het nut van hun naleving, wat het goede is om ze uit te voeren, maar ook met het nut van hun acceptatie wat (grofweg) het goede is van het voornemen om ze uit te voeren.
Bibliografie
[source: wikipedia]
Richard Mervyn Hare [2014-06-04/2019-05-10]
Richard Hare left behind at his death a long essay titled "A Philosophical Autobiography", which was published after his death. Its opening is striking:
"I had a strange dream, or half-waking vision, not long ago. I found myself at the top of a mountain in the mist, feeling very pleased with myself, not just for having climbed the mountain, but for having achieved my life's ambition, to find a way of answering moral questions rationally. But as I was preening myself on this achievement, the mist began to clear, and I saw that I was surrounded on the mountain top by the graves of all those other philosophers, great and small, who had had the same ambition, and thought they had achieved it. And I have come to see, reflecting on my dream, that, ever since, the hard-working philosophical worms had been nibbling away at their systems and showing that the achievement was an illusion. (2002: 269)"
Yet his imagination could also be less modest: a gaggle of moral philosophers is trapped beneath the earth in a smoke-filled chamber; they talk at cross purposes, and refuse to take the way out into the open air that he alone has discovered. It was his ambition to have united elements from Aristotle, Kant, and Mill in a logically cogent way that solved the fundamental problems of ethics (though leaving unfinished business), and he usually believed himself to have achieved this. For much of his career, his "prescriptivism" formed an important part of the curriculum, certainly in Britain. His disappointment was not to have persuaded others (an occasional "we prescriptivists" was always uncertain of reference), and to have left no disciples; he once told John Lucas that this made his life a failure. Yet he leaves behind generations of pupils grateful for the transmission not of a doctrine but of a discipline; and posterity, while unlikely to ratify the logical validity of his theory, will have reason to admire it for its uniting of apparent opposites, freedom and reason, tradition and rationalism, eclecticism and rigor.
...
[source: https--plato.stanford.edu/entries/hare]
Hare was born in Backwell in Somerset (now Avon) in 1919. His upbringing and early life were conventionally English upper-middle class; he was a scholar at Rugby School, and from there went on, in 1937, to Balliol College, Oxford, where he was again awarded a scholarship, graduating in 1947 with a double first in Classics. The four-year degree was interrupted by the outbreak of war; in 1939, despite his pacifist views, he volunteered for service with the Royal Artillery. He served in the Indian Mountain Artillery until 1942, when he was taken by the Japanese as a prisoner of war for three years -- first in Singapore, and then working on the Burma-Thailand railway. This experience marked him both personally and professionally, the main effect being to strengthen his belief that philosophy, and especially the field of ethics, had a central obligation to help with people.s choices, to help them live their lives as moral beings -- not only in the relatively benign world of the professional philosopher, but in the much more challenging world outside academia.
On returning to England in 1945 he finished his degree, and was elected to a Fellowship by Balliol College. In 1963 he was made Wilde Reader in Natural Religion, and in 1964 was elected a Fellow of the British Academy. He remained at Balliol until 1966, when he was elected White's Professor of Moral Philosophy, which necessitated a move to Corpus Christi College. In 1983 he retired from his Oxford posts and became Graduate Research Professor at the University of Florida at Gainesville until 1994, travelling regularly between Florida and his home at Ewelme in South Oxfordshire, where he died in 2002.
Hare rejected the theory that our moral judgements are simply paraphrases of descriptions of the objects of those judgements, but he felt dissatisfied with the standard emotivist alternatives, which added only an emotional element. His work was very much influenced by the ordinary language approach to philosophy, and he took as the foundation of his theorising the way that moral terms are standardly used. Hare recognised that the primary rôle of moral judgements is to prescribe courses of action, and argued that these prescriptions are made distinctively moral largely by being essentially universalisable; that is, they don't refer to a particular individual, but apply to any and all moral agents (this is similar to but not the same as the notion of universality found in the work of Immanuel Kant). His approach has thus become known as prescriptivism.
Hare is also well known for his defence of a version of utilitarianism that draws upon both act and rule versions, and for his resulting two-level analysis of moral thinking. This involves the claim that people are capable of two types of moral deliberation, illustrated by two extreme characters. The "archangel" thinks critically and makes rational decisions using the (act-)utilitarian principle directly; archangels have "superhuman powers of thought, superhuman knowledge, and no human weaknesses":
"When presented with a novel situation, he will be able at once to scan all its properties, including the consequences of alternative actions, and frame a universal principle (perhaps a highly specific one) which he can accept for action in that situation, no matter what role he himself were to play in it. ([1981] p.44)"
This last point is crucial; the archangel doesn't suffer from partiality, either to self or to friends and family.
The rule-utilitarian "prole", on the other hand, thinks intuitively and acts according to rule-like dispositions. Proles are "totally incapable of critical thinking (let alone safe or sound critical thinking)" ([1981] p.45) They have all the human weaknesses (including partiality) lacked by the archangel, and to an extreme degree.
In real life, we are capable of (and need) both -- though we are not very good at the archangel-type reasoning. Which we use, and when, depends upon circumstances and our individual abilities.
Hare's later work included the application of moral theory to questions of practical ethics. He has also written on the philosophy of education.
[source: https--users.ox.ac.uk/~worc0337/authors/r.m.hare.html]
Richard Mervyn Hare (March 21, 1919 - January 29, 2002) was an English moral philosopher who held the post of White's Professor of Moral Philosophy at the University of Oxford from 1966 until 1983, and then taught for a number of years at the University of Florida. His meta-ethical theories were influential during the second half of the twentieth century. Indeed, during that time, he was one of perhaps a half-dozen of the leading philosophers of ethics in the English speaking world.
Some of Hare's students, such as Brian McGuinness and Bernard Williams went on to become well-known philosophers themselves. The one who is perhaps best known outside philosophical circles, Peter Singer-known for his work in animal rights and animal liberation-has explicitly adopted many elements of Hare's thought.
Hare was born in Backwell, Somerset, and attended Rugby School in Warwickshire, followed in 1937, by Balliol College, Oxford, where he read Greats (Classics). Although he was a pacifist, he volunteered for service in the Royal Artillery and was taken as a prisoner of war by the Japanese from the fall of Singapore in 1942, to the end of the Second World War. This experience had a lasting impact on Hare's philosophical views, particularly his view that moral philosophy has an obligation to help people live their lives as moral beings (King 2004). His earliest work in philosophy, which has never been published, dates from this period, and in it he tried to develop a system that might "serve as a guide to life in the harshest conditions," according to The Independent.
He returned to Oxford after the war, and in 1947, married Catherine Verney, a marriage that produced one son and three daughters. (Hare's son, John E. Hare, is also a philosopher.) He was elected fellow and tutor in philosophy at Balliol from 1947-1996; honorary fellow at Balliol from 1974-2002; and was appointed Wilde Lecturer in Natural Religion, 1963-66; and White's Professor of Moral Philosophy, 1966-1983, which accompanied a move to Corpus Christi College, Oxford. He left Oxford in 1983, to become Graduate Research Professor of Philosophy at the University of Florida at Gainseville, a post he held until 1994.
He died in Ewelme, Oxfordshire, on January 29, 2002, after suffering a series of strokes.
A product of his time, Hare was greatly influenced by the emotivism of A. J. Ayer and Charles L. Stevenson, the ordinary language philosophy of J. L. Austin, the later philosophy of Ludwig Wittgenstein, utilitarianism, and Immanuel Kant.
Hare held that ethical rules should not be based on a principle of utility, though he took into account utilitarian considerations. This distinguishes him from classical utilitarians, such as Jeremy Bentham and John Stuart Mill. His book, Sorting Out Ethics, might be interpreted as saying that Hare is as much a Kantian as he is a utilitarian, but others disagree with this assessment. Although Hare used many concepts from Kant, especially the idea of universalizability, he is still a consequentialist as opposed to a deontologist, the latter of which Kantianism is usually identified with.
Hare himself wrote that his main interests were theoretical and applied ethics. He insisted on a distinction between descriptive and prescriptive elements in the meaning of moral statements. (This distinction is very close and possibly equivalent to the distinction between descriptive or observational ethics-the observation of what ethical beliefs or principles actually follow or observe-and normative ethics, or the study of what ethical beliefs or principles people ought to or should hold and observe.) Hare noted that the reasons for moral statements differ from culture to culture, and if that were the only thing that counts, the result would be relativism. But, he held, objectivity is attained because of the prescriptive element. Moreover, it is the universalizability of a prescriptive statement, common to different cultures that share a moral language, that makes possible the development of a cross-cultural normative ethics ("A Philosophical Self-Portrait").
According to universal prescriptivism, moral terms such as "good," "ought," and "right" have two logical or semantic properties: Universalizability and prescriptivity. By universalizability, Hare meant that moral judgments must identify the situation they describe according to a finite set of universal terms, excluding proper names, but not definite descriptions. By prescriptivity, he meant that moral agents must perform those acts they consider themselves to have an obligation to perform whenever they are physically and psychologically able to do so. In other words, he argued that it made no sense for someone to say, sincerely: "I ought to do X," and then fail to do X. This was identified as a major flaw in Hare's system, as it appeared to take no account of akrasia, or weakness of the will. Jordan Whyatt also offered many influential ideas on this topic.
Hare argued that the combination of universalizability and prescriptivity leads to a certain form of consequentialism, namely, preference utilitarianism.
Hare departed from Kant's view that only the most general maxims of conduct be used (for example, "do not steal"), but the consequences ignored, when applying the categorical imperative. To ignore consequences leads to absurdity: For example, that it would be wrong to steal a terrorist's plans to blow up a nuclear facility. All the specific facts of a circumstance must be considered, and these include probable consequences. They also include the relevant, universal properties of the facts: For example, the psychological states of those involved.
An example of Hare's argument would be this:
Supposing one require a large sum of money, and asked a friend to lend it to him. She refuses. One claims that it is wrong for her to refuse. "Wrong" is a moral term, so, according to Hare, one must abide by its logical properties. The first property, universalizability, demands that one formulate a description of the situation using only universal terms. So one says:
But this violates the universalizability requirement, insofar as the description contains the terms "I" and "me," which do not designate a universal property, but denote an individual instead. So one tries again:
This new description satisfies the universalizability requirement, because all its terms are universal. Now the description must also satisfy the second requirement, that of prescriptivity. That is, one must determine whether he is willing to act on the universal formulation.
At first, one might argue that it does not apply to someone else. If one considers it wrong for his friend to refuse to lend him a large sum of money, it is his friend, not him, who should be acting accordingly.
However - and here is where the two properties combine and the philosophically interesting results appear - universalizability requires that the same judgment be made, and prescriptivity that the same action be taken, irrespective of one's particular position in the situation. In other words, just as one had to deprive the description of its particular (non-universal) terms, it is now impossible for one to exclude himself from the possibility of being in the situation that your friend was in. According to universalizability, if one were not the one asking for money, but the one who was being asked, the same moral judgment-that whenever someone asks a friend for a large sum of money, it is wrong for them to refuse the request-ought to apply; and, according to the rule of prescriptivity, one would have to act accordingly.
If one were not prepared to act accordingly, he would be violating this rule; and in fact one wouldn't be uttering a moral judgment at all, according to Hare.
To re-enter the moral discourse, one would have to modify your original judgment so that, once universalized, one would still be able to act in the way it would ask him to act. By a series of universal conjectures and prescriptive refutations-akin to philosopher Karl Popper's falsificationism (Freedom and Reason, chapter 4)-one would eventually arrive at the right moral judgment, which would be the one he would prefer in all the possible situations.
In each case, however, one cannot simply put oneself in another's shoes, as it were; one must also adopt the universal properties of the perspectives of the other person. Universal prescriptivism, thus, leads to preference utilitarianism. And so, according to Hare, does Kantianism: To demand, as Kant's first formulation of the categorical imperative does, that one could will that her maxim be a universal law, is to ask the moral agent to prescribe the judgment that she could accept were she in any of the positions involved, which of course, is exactly Hare's point.
Hare was resigned to the idea that the content of moral propositions could not be shown to be subject to truth conditions, and, therefore, could not be subject to objective, universal standards of truth. While this suggests that moral relativists have the upper hand from a foundational standpoint, Hare said they were mistaken in one important respect: All moral propositions and arguments are subject to at least one universal standard, namely, logic. According to Hare, this fact also makes moral discourse intelligible.
Besides his interest and work in meta-ethics, Hare also worked in applied ethics, using his normative theory to illuminate many fields. These included bioethics, political philosophy (especially questions about rights), environmental ethics, education, and philosophy of religion. He published books of essays in each of those fields.
In addition to his work in ethics, Hare wrote on Plato, Greek Philosophy, practical inferences, and philosophy of religion.
Some other philosophers have also used Hare's universal prescriptivism in applied ethics. Peter Singer, for example, uses it as a means of judging conduct, though, unlike Hare, Singer bases his system on a principle of utility.
Major Works
In addition his works in ethics and applied ethics, Hare also published several other books:
Most of the anthologies in English on ethics published in the last two decades of the twentieth century contain one or more essays by Hare.
References
[source: https--www.newworldencyclopedia.org/entry/R._M._Hare]
||door: R M Hare
||taal: nl
||jaar: 2004
||druk: 5e druk
||pag.: 120p
||opm.: softcover|zo goed als nieuw
||isbn: 90-5637-230-0
||code: 1:000806
--- Over het boek (foto 1): Plato ---
Zelfs na vijfentwintig eeuwen blijft het werk van Plato (427-347 v.Chr.) hét vertrekpunt voor alle beschouwingen over logica, metafysica, ethiek en politiek. Hoewel zijn Dialogen niets van hun oorspronkelijke frisheid en onmiddellijkheid hebben verloren, zijn ze toch vaak moeilijk te volgen. R.M. Hare is er in deze inleiding in geslaagd de vele facetten van Plato's denken toegankelijk te maken voor een breed publiek.
[bron: https--www.bol.com]
The earliest philosopher whose work has survived extensively, Plato remains the starting-point in the study of logic, metaphysics, and moral and political philosophy. R.M. Hare provides a concise, well-connected introduction to Plato's dialogues, focusing on the central problems which led Plato to become a philosopher. He describes these problems and Plato's solutions with great clarity, and sets them in the context of Plato's life and times, and his place in the history of philosophy.
[source: https--global.oup.com/academic/product/plato-9780192875853?cc=us&lang=en&]
[2021-06-14]
R. M. Hare's book is a brief, clearly written introduction to Plato's thought that makes abstract ideas accessible. One of the author's strengths is his ability to place Plato's arguments in historical context.
He asks the reader to consider why a particular idea arises at a specific time and provides insightful analysis.
I read this text in conjunction with a course on Greek philosophy, and it deepened my understanding. I recommend it to anyone interested in Plato's contribution to philosophy.
Linda [source: https--www.goodreads.com]
[2021-02-01]
I liked this book, but don't recommend it to people that are not familiar with Plato's philosophy and fundamentals of meta-ethics. I love R.M.Hare for his work on universal prescriptivism and two-level moral thinking and you can see how his meta-ethics views influence him when he is looking into Plato's philosophy. It's a quick read and would be cool for a person who wants to understand better the circumstances around Plato's philosophy and the originality of his thoughts. I also agree with the final statement that Plato's most important practical contribution was his educational theory.
Urszula [source: https--www.goodreads.com]
[2019-05-16]
A bit boring but good stuff.
Huey [source: https--www.goodreads.com]
[2014-12-16]
"Het boek is bedoeld als aanmoediging en steun voor gewone mensen die met Plato willen kennis maken." - Tweede zin van het boek en het hoeft al niet meer voor mij... Maar het zal wel aan mij liggen dat ik niet begrijp hoe je een boek kunt schrijven over Plato en niets zeggen over de allegorie van de grot...
Nele Fraeyman [bron: https--www.goodreads.com]
[2019-01-14]
I wasn't sure whether this was worth a 2 star rating or not. I decided it was because what needed to be said was mostly said. This is a simple guide to Plato, if you haven't quite read about him yet. Unfortunately this book is incredibly tedious to read. There is no story. I felt like I was reading words opposing to reading a book. If you want to learn about plato, I suggest to just skip the intro. It is unnecessary to read through this painfully worded description of Plato. The book is writing in a way where you can't get a proper view of how things went, or at least picture it for yourselves. It was written in a way where you read it as ''this happened and then this, and later this, oh and there was this guy named Dio who was murdered and that's relevant because he was following Plato for a long time''. This book had a lot of potential but wasn't embedded accordingly. I suggest you don't waste your time on this. You're far better off with a documentary than reading this.
Robin Backer [source: https--www.goodreads.com]
Plato (rond 400 v. Chr.) is de meest bekende Griekse wijsgeer, die tot de late Middeleeuwen het Europese denken heeft beïnvloed en zonder wie ook het hedendaagse denken niet denkbaar is. Plato, opgeleid tot bestuurder en tevens leerling van de omstreden denker Socrates, vertolkte diens gedachtegoed nadat deze in 399 v. Chr. ter dood was gebracht. Daarom zijn bijna alle werken van Plato geschreven als dialogen van Socrates met een gesprekspartner. Deze dialogen gaan over hoe je goed moet leven, over wat leven en bestaan is, over lichaam en ziel, taal en denken, over besluitvorming en staatsinrichting. Deze inleiding uit 1982 besteedt aandacht aan Plato's biografie, aan het Griekse denken vóór hem en aan zijn cultureel-politieke omstandigheden. Verder worden de belangrijkste onderwerpen van Plato's filosofie kort besproken (kennen/zijn, het goede, de staat) en wordt de receptiegeschiedenis aangetipt (Aristoteles en het moderne denken). Met suggesties voor verder lezen en met noten. De auteur (1919) is een invloedrijk Brits filosoof (ethicus). Aardig voor wie Plato al enigszins kent, maar als eerste kennismaking lijkt het niet duidelijk genoeg. Ook is de vertaling af en toe onbegrijpelijk.
[bron: nbd biblion]
Plato (Pláton; Athene, ca. 427 v. Chr. - aldaar, 347 v.Chr.) was een Grieks filosoof en schrijver. Plato, leerling van Socrates en leraar van Aristoteles, is een van de invloedrijke denkers in de westerse filosofie en was de stichter van de Atheense Akademeia, het eerste instituut voor hoger onderwijs in het Westen. Hij schreef dialogen over diverse onderwerpen en werd met zijn Ideeënleer de aartsvader van het metafysisch realisme, waarin de zichtbare werkelijkheid bestaat uit onvolmaakte afspiegelingen van universalia die bestaan in een bovenwereld. Het blijft de vraag in hoeverre Plato's eigen opvattingen bekend zijn, aangezien hij nergens uit eigen naam spreekt, vaak vragen opwerpt zonder deze te beantwoorden en niet altijd consistent is.
Plato, zoon van Ariston en Perictione, was afkomstig uit een van de meest vooraanstaande Atheense families. Twee van zijn familieleden van moederszijde, zijn achteroom Critias en zijn oom Charmides, maakten deel uit van de Dertig Tirannen. Zelf was Plato ook voorbestemd om een rol in de Atheense politiek te gaan spelen, maar als gevolg van deze politieke omwentelingen, en ook als gevolg van zijn ontmoeting met Socrates, toen hij rond de twintig was, is dit niet gebeurd. Omdat Socrates nooit iets heeft geschreven, en Plato nooit over eigen wederwaardigheden sprak, is niets concreets bekend over deze ontmoeting, maar alles wijst erop dat deze voor Plato van grote betekenis is geweest. Rechtvaardiging van Socrates' optreden is ongetwijfeld de belangrijkste reden waarom Socrates in veel van Plato's dialogen de meest prominente spreker is.
Op latere leeftijd maakte Plato reizen. Rond 387 v.Chr. ging hij naar Zuid-Italië waar hij in contact kwam met pythagoreïsche filosofen, onder wie Archytas. Ruim twintig jaar later (na 367. v.Chr.) ging hij twee keer naar Sicilië in een poging Dionysios II te overtuigen dat hij zijn politiek op platonische leest moest schoeien. Dit werd een fiasco, maar het is wel een indicatie dat concrete politiek voor Plato belangrijk was. Van blijvender invloed was zijn stichting van de academie. Van het dagelijks reilen en zeilen is weinig bekend, maar men neemt aan dat hier onderzoek gedaan werd, en dat onder andere de geschriften van Plato bediscussieerd werden. Ook werden leden van de academie op verzoek naar buitenlandse hoven gestuurd als politiek adviseurs. De academie heeft door de eeuwen heen de nagedachtenis aan Plato in ere gehouden, maar is diverse malen van filosofische oriëntatie veranderd. Na zijn dood werd Plato aan de academie opgevolgd door zijn neef Speusippos. In 529 n.Chr. verbood de Byzantijnse keizer Justinianus I het verspreiden van heidense denkbeelden, waarmee een einde kwam aan de academie van Plato. Een aantal filosofen vertrok daarop naar de Academie van Gondesjapoer, het intellectuele centrum van het Sassanidische rijk dat toen geregeerd werd door Khusro I (501-579), een liefhebber van zowel westerse als oosterse filosofie. Na de islamitische verovering van Perzië (636-654) vond de Griekse filosofie zijn weg naar de islamitische wereld.
Literaire stijl
Plato was een begenadigd stilist en zijn werk vormt een van de onbetwiste hoogtepunten uit de wereldliteratuur. Hoewel hij zich in zijn teksten herhaaldelijk sceptisch uitliet over de waarde van het geschreven woord, zijn zijn dialogen in sierlijke en verzorgde taal geschreven. Plato sprak nooit in eigen naam, maar liet altijd andere personen optreden in geënsceneerde dialogen. Men mag aannemen dat de hierbij door Socrates verwoorde standpunten gedeeltelijk overeenkomen met die van Plato zelf. De overige personages wisselen, maar vaak zijn dit bestaande personen, figuren die bekend waren in het Athene van zijn tijd.
Plato onderscheidde zich van vroegere denkers door het schrijven van dialogen, waarin mensen met elkaar van gedachten wisselen naar aanleiding van een concrete situatie. Die dialogen zijn vaak vernoemd naar een van deze gesprekspartners. Plato verkoos de dialoogvorm om de levendigheid van zijn werk te verhogen, maar ook om een echt filosofisch gesprek na te bootsen, waarin verschillende standpunten aan bod komen. De keerzijde van deze aanpak is dat Plato's eigen inzichten meestal niet ondubbelzinnig te bepalen zijn.
Kenmerkend voor zijn werken is de methode van de dialectiek, als een soort voorloper van de logica. Ook komen in zijn werken drogredenen aan bod, argumentaties die niet kloppen, maar wel aannemelijk lijken. Veelal zijn het de sofisten die zich daarvan bedienen in discussies met Socrates, die zich telkens opwerpt als een pleitbezorger van scherpzinnig en zindelijk redeneren en van bezinning op de betekenis en afbakening van de gehanteerde begrippen. De oudst bekende tekst over het onderwerp drogreden is Plato's dialoog Euthydemus. Daarin passeert een reeks onbenoemde drogredenen de revue, die in het werk De sophisticis elenchis van zijn leerling Aristoteles voor het eerst zouden worden benoemd en ontleed.
Werk
Dit artikel is een deel van de serie over: de dialogen van Plato
Vroege periode:
Apologie van Socrates · Charmides
Protagoras · Euthyphro
Ion · Crito · Alcibiades I
Hippias Major · Hippias Minor
Laches · Lysis · Euthydemus
Middenperiode:
Cratylus · Gorgias
Menexenus · Meno
Phaedo · Symposium
Staat · Phaedrus
Late periode:
Parmenides · Theaetetus
Timaeus · Critias
Sofist · Staatsman
Philebus · Wetten
Betwiste geschriften:
Clitophon · Epinomis
Brieven · Hipparchus
Minos · Theages
Alcibiades II · Minnaars
Niet geschreven:
Hermocrates · Ongeschreven leer
Plato's werk is ontstaan gedurende een periode van ongeveer 50 jaar. Door middel van analyse van Plato's woordgebruik en stijl en interne en externe verwijzingen in zijn werk zijn classici erin geslaagd een indeling te maken van zijn werk in een vroege, midden en late periode, waarmee ook een ontwikkeling in zijn denken is blootgelegd.
Plato's oeuvre vertoont een verbluffende diversiteit aan onderwerpen, gepaard gaand met een even grote diversiteit aan stijl, methode, sfeer en toon. Zijn schrijverschap uit zich niet alleen in karakteriseringen van personages, maar ook in het gebruik van mythen, imitaties van tijdgenoten en sfeerbeschrijvingen, variërend van de uitgelatenheid in het Symposium tot de sereniteit en gerichtheid op de dood in de beschrijving van Socrates' sterfdag in de Phaedo. De onderwerpen variëren van de 'dialectiek' in het droge tweede deel van de Parmenides tot de pythagoreïserende beschrijving van de structuur van onze kosmos in de Timaeus, van de discussie over het menselijk kenproces in de Theaetetus tot de gedetailleerde beschrijving van een staatsinrichting in de Wetten (Nomoi), van de liefde (Symposium) tot de retorica in de Gorgias en de etymologie in de Cratylus, en passant noterend in de Phaedrus dat het geschreven woord maar behelpen is, en dat alleen een levend gesprek tussen mensen het overslaan van de filosofische vonk mogelijk maakt.
Vroege periode
In de dialogen uit deze periode is, naar men aanneemt, de schildering van Socrates' optreden het meest overeenkomstig de historische werkelijkheid. De onderwerpen zijn veelal van ethische aard.
Socrates gaat hier samen met enkele anderen op zoek naar definities van bepaalde algemene begrippen, meestal mensen die geacht worden kundig te zijn op het gebied van dat algemene begrip. Telkenmale brengt Socrates deze personen in verlegenheid, omdat ze geen consistente antwoorden op zijn vragen kunnen geven. Meestal luidt Socrates' formulering ongeveer: Wat is X? Waarop dan als antwoord vaak opsommingen van voorbeelden van X volgen, in plaats van een echte definitie. De pogingen tot definitie die daarna gedaan worden, blijken dan steeds weerlegd te kunnen worden door Socrates' vraagtechniek, die ondanks zijn kritiek op de sofisten regelmatig van sofistische aard is.
Voorbeelden zijn de Laches (wat is moed?), de Lysis (wat is vriendschap?), de Eutyphro (wat is vroomheid/ religieuze plichtsbetrachting?), de Charmides (wat is bezonnenheid?), en de vraag naar het begrip 'rechtvaardigheid' in het eerste boek van de Staat (Politeia).
Het resultaat van deze dialogen is dus veelal negatief, in de zin dat de gezochte definitie niet wordt gevonden, maar de winst is, in de ogen van Socrates, dat de ondervraagde personen niet langer denken te weten hetgeen ze feitelijk niet weten. Vanuit Plato's standpunt lijkt zo'n negatieve uitkomst vooral bedoeld om de lezer zelf tot verder nadenken aan te zetten. Evident is dat het gezamenlijk zoeken naar een definitie aanzet tot filosoferen, en in die zin dus niet zinloos is.
Ook 'aporetisch' (de term voor dialogen zonder positieve uitkomst) zijn de dialogen waarin Socrates discussieert met Sofisten. Plato schildert deze 'opvoeders van de jeugd' tamelijk negatief af, om het verschil met Socrates duidelijk te laten uitkomen. Plato's verwijt aan hun adres is tweevoudig:
- Praktisch: hun pretentie om mensen beter te kunnen maken (dat wil zeggen aretè (deugd, voortreffelijkheid) te kunnen bijbrengen), daar waar ze in feite mensen alleen gewiekster en geschikter voor openbare optredens kunnen maken. In de Protagoras en de Gorgias zijn zulke discussies te vinden.
- Filosofisch: hun 'relativisme'. Daar waar Socrates, en in zijn voetspoor Plato, ervan overtuigd zijn dat er het individu overstijgende (ethische) waarden bestaan, propageerde een sofist als Protagoras met zijn bekende uitspraak De mens is de maat van alle dingen een meer subjectief waarheidsbegrip. Dit thema wordt ook nog in een later werk als de Theaetetus bediscussieerd.
Middenperiode
Het zijn de werken uit deze periode die het bekendst zijn geworden, deels omdat onder de dialogen uit deze periode literaire evergreens te vinden zijn, deels omdat in deze periode Plato's beroemde metafysische opvattingen gestalte krijgen.
Zijn overtuiging dat er vaste ethische waarden bestaan, krijgt gestalte in de aanname dat er Ideeën (of 'Vormen') bestaan. Dit zijn onzichtbare, tijdloze, perfecte voorbeelden, waarvan de verwerkelijkingen in de wereld om ons heen slechts zwakke imitaties zijn. In concreto: wij vinden dat een bepaalde handeling rechtvaardiger is dan een andere. Waarom? Omdat de ene handeling meer de Idee 'Rechtvaardigheid' benadert dan de andere. Deze ethische Ideeën zijn dus absolute standaarden, geldig voor alle mensen.
Het wezen van de dingen, dat Socrates trachtte te vinden in de vroege dialogen middels zijn pogingen tot definities, zijn ook terug te vinden in de 'Ideeën'. Doordat zij eeuwig bestaan en eeuwig hetzelfde zijn, ziet Plato in hen de enig ware objecten van onze kennis. De zichtbare wereld om ons heen is te veranderlijk om er echte kennis van te kunnen hebben. Wellicht speelt hier invloed van Heraclitus, met wiens opvattingen Plato vertrouwd was geraakt via Cratylus. (Vergelijk Descartes' bespiegelingen over de onkenbaarheid van het blok was in de tweede van zijn zes Méditations.) Aan deze opvatting ligt waarschijnlijk een wiskundig concept ten grondslag: elk vierkant dat wij tekenen is imperfect. Maar al onze berekeningen betreffende vierkanten, zijn gebaseerd op een perfect, abstract vierkant. Dit breidt Plato uit tot niet-wiskundige voorwerpen; zo is er een Idee 'Mens', een Idee 'Paard', et cetera.
Volgens Plato is de mens in staat deze Ideeën te kennen. In de Meno geeft hij hiervoor als verklaring dat onze ziel in een eerder leven de Ideeën heeft aanschouwd, en zich deze weer herinnert (anamnese) als ze, in ons lichaam verblijvend, de flauwe afschaduwingen ervan in de voorwerpen om ons heen ziet. Dit maakt ook dat wij op een gegeven moment zekerheid kunnen hebben dat wij inderdaad iets echt kennen. (Dit in antwoord op het sofistische dilemma: je kent iets niet. Je wilt het leren kennen. Op een gegeven moment denk je het te kennen. Maar hoe kun je weten dat datgene wat je nu kent hetgeen is wat je zocht te kennen? Dat kende je immers voorheen toch niet?)
Zo zijn echte filosofen ook in staat de Idee 'Rechtvaardigheid' te kennen, en dat is de enige methode om tot een rechtvaardige samenleving te komen. In Staat of Politeia (380 v.Chr.) zag Plato de filosoof-koningen dan ook als ideale leiders van zijn ideale staat, want deze weten wat Rechtvaardigheid is, en kunnen deze dus het best realiseren in de wereld om ons heen. Wakker geschud door de onrechtvaardige terdoodveroordeling van Socrates heeft Plato geconstateerd dat er geen rechtvaardigheid heerste in Athene. Om daar iets aan te doen moest niet zozeer het juridische systeem op de schop, maar de hele maatschappij. In Staat, een dialoog die begint met het zoeken naar de definitie van 'rechtvaardigheid', wordt de 'ideale' staat beschreven. De selecte groep heersers/ filosofen krijgt een zeer gedegen training; verder zijn er wachters, 'soldaten' die de veiligheid moeten garanderen, en de rest van het volk. Het is een driedeling naar analogie met zijn opvatting van de tripartiete menselijke ziel waarmee het optimum wordt bereikt doordat ieder zijn plaats kent en behoudt, en ieder het zijne doet: het principe van Plato's idee van rechtvaardigheid. Hierover liet Plato in Staat Socrates zeggen:
"Zolang ofwel wijsgeren geen koningen zijn in hun land, ofwel zij, die nu de titel van koningen of machthebbers dragen, geen echte en volwaardige wijsgeren zijn; zolang de politieke macht niet in éénzelfde persoon samenvalt met de filosofie; en zolang aan de menigvuldige naturen die nu een van beide zonder de andere nastreven, niet met geweld de weg wordt versperd - zolang ook, mijn waarde Glauco, komt er geen eind aan de kwalen die de staten, ja, naar ik meen, de gehele mensheid, teisteren."
Een mogelijkheid hiertoe deed zich voor toen Plato uitgenodigd werd door Dionysios I (ca. 430-367 v.Chr.), de tiran van Syracuse op Sicilië, op aandringen van diens belangrijkste raadgever, de filosoof Dion (ca. 410-354 v.Chr.). Dion nam uiteindelijk de macht over, maar om die te behouden, zag hij zich genoodzaakt zelf zijn toevlucht te nemen tot tirannieke methoden en werd hij al snel omgebracht.
Bekend is Karl Poppers kritiek op de (wat de overige tekstdelen betreft) 'communistisch' aandoende inrichting van Plato's staat (bv. geen privé-eigendom).
Naast deze statische indeling (de waarneembare wereld om ons heen, en een onzichtbare wereld van Ideeën, en onze ziel die een tussenpositie inneemt) beschrijft Plato in het Symposium en in de Phaedrus de dynamische component, eros geheten, een energie (of drift) die ons voortdrijft en ons kan opstuwen in de richting van de Ideeën. Maar deze eros kan ook 'slecht' worden aangewend, en ons doen verlangen naar en hechten aan de zinnelijke wereld om ons heen. Dit dualisme van Plato heeft waarschijnlijk een pythagoreïsche oorsprong (het is bekend dat Plato de Pythagoreeërs in Zuid-Italië heeft bezocht).
Late periode
Plato's werk uit deze periode is minder verheven, idealistisch, en tegelijk ook minder 'literair' en meer 'strikt-filosofisch'. De dialogen zijn nu veel minder uitgewerkte scènes, maar tenderen meer naar vlakke tekst. Daarbij is in sommige gevallen nauwelijks nog sprake van een 'dialoog' tussen personen. Zijn 'metafysica' lijkt nu een minder prominente rol te spelen, - evenwel zonder dat hij deze verwerpt.
Zo draait de Theaetetus vooral rond de vraag: Wat is kennis?, zonder dat de anamnese of de Ideeënleer bij de beantwoording betrokken worden. Is kennis hetzelfde als waarneming? Of is kennis hetzelfde als waarneming in combinatie met een soort verantwoording?
Verder werpt hij zelf in de Parmenides kritische vragen op aangaande de consistentie van de Ideeënleer. Doordat de Ideeën ook als morele voorbeelden dienen, is het wellicht wat vreemd dat er ook een Idee van modder bestaat? Toch zou dat logisch gezien wel moeten. Een open vraag is of er ook Ideeën bestaan van gebruiksvoorwerpen (met bijvoorbeeld als consequentie dat op het moment dat de 'stoel' werd uitgevonden, de tijdeloze Idee Stoel ontstond? Of is het zo dat de Ideeën van Trein, Vliegtuig, Computer etc. er altijd al waren, maar geduldig wachtten op hun ontdekking door ons?).
Voorts ontwikkelt Plato hier zijn diairesis, de 'methode van onderverdelingen': uitgaande van een deel van de werkelijkheid door middel van onderverdelingen komen tot definities. In de Sofist wordt hiermee getracht te komen tot een definitie van de Sofist. Maar een belangrijker onderwerp in deze dialoog is de problematiek van het 'niet-zijnde': als een sofist niet de waarheid vertelt, wat zegt hij dan? Hij zegt datgene wat niet (het geval) is. Met de conclusie dat dit mogelijk is neemt Plato afstand van de toen invloedrijke opvatting van Parmenides dat men niet kan denken wat niet is.
In de Staatsman wordt met behulp van de methode van onderverdelingen getracht te komen tot de definitie van de politicus. Deze dialoog bevat algemene methodologische beschouwingen, maar handelt deels ook over 'politiek' (staatsvormen), een onderwerp dat Plato in zijn grootste en laatste werk, de Wetten, uitgebreid behandelt. Ook hier lijkt een verdere tendens van minder 'idealisme' ten gunste van 'realisme', waar te nemen.
Daarnaast is er het natuurfilosofische werk, de Timaeus, waarin de activiteiten van een 'demiurg' beschreven worden, die bezig is ons universum te vormen, waarbij de wiskundige structuur die hieraan ten grondslag ligt duidelijk Pythagoreïsche trekken vertoont. Hier worden de Ideeën weer wel expliciet genoemd, als het voorbeeld waarnaar onze wereld gevormd is.
Invloed
Bekend is Whiteheads uitspraak dat de Europese filosofie nog het best gekarakteriseerd kan worden als een aantal voetnoten bij het werk van Plato. Deze uitspraak hoeft niet letterlijk genomen te worden, maar geeft goed aan, dat wij ons niet kunnen voorstellen hoe het met de filosofie zou zijn verlopen, als Plato er niet was geweest. Zoals bij hem allerlei lijnen van eerdere denkers samenkomen, zo vertrekken vanuit zijn werk talloze lijnen, die, te beginnen met Aristoteles (die twintig jaar aan Plato's academie heeft verbleven), opgepakt en uitgewerkt zijn door vele anderen.
Verwijzingssysteem
De gebruikelijke manier om naar een tekstpassage van Plato te verwijzen, Stephanuspaginering of Stephanusnummer genoemd, is met de titel van de dialoog en het paginanummer in de driedelige uitgave van 1578 van Henricus Stephanus (Henri Estienne), met de letters a t/m e of A t/m E voor vijfden van pagina's. De paginanummers beginnen per boekdeel met 1, maar door de vermelding van de titel van de dialoog is de verwijzing toch eenduidig zonder vermelding van het boekdeel. De letteraanduidingen zijn gemeenschappelijk voor de kolom met de Griekse tekst en de kolom met de Latijnse tekst in het genoemde werk, en de overgangen zijn gewoonlijk midden in een zin. De verwijzing is daardoor bij benadering.
In gepubliceerde vertalingen staan de nummers en letters soms in de kantlijn en soms binnen de regel.
...
In Nederlandse vertaling
Het werk van Plato is drie keer integraal in het Nederlands vertaald. De meest nauwkeurige versie is nog steeds die van Xaveer de Win uit 1962-1965. Ze is gemoderniseerd in 1999 om de tekst vloeiender en minder Vlaams getint te maken. De School voor Filosofie heeft ook voor een bijna complete vertaling gezorgd, die vrij toegankelijk is op internet, maar ernstige gebreken vertoont. De zeventiendelige vertaling van Mario Molegraaf en Hans Warren (1994-2008) wordt beschouwd als prettig leesbaar maar soms onnauwkeurig. Daarnaast hebben M.A. Schwartz en Gerard Koolschijn substantiële delen uit Plato's oeuvre vertaald. De zeven door Schwartz vertaalde dialogen zijn in 2011 nog herdrukt. Koolschijn had vooral aandacht voor de literaire Plato en leverde bevlogen werk af, dat de vrijheid neemt kleine en soms grotere passages weg te laten.
[bron: wikipedia]
--- Over (foto 2): R M Hare ---
Richard Mervyn Hare (Backwell, Somerset, 21 maart 1919 - Ewelme, Oxfordshire, 29 januari 2002) was een Brits moraalfilosoof die lange tijd werkzaam was aan de Universiteit van Oxford (van 1966 tot 1983) en de Universiteit van Florida (van 1983 tot 1994). Zijn invloed is vooral te danken aan zijn meta-ethische theorieën.
Hare is vooral bekend voor het ontwikkelen van zijn theorie van het prescriptivisme. Hij was ervan overtuigd dat men de formele structuren van het moreel taalgebruik kan gebruiken om aan te tonen dat het juiste morele handelen bij de meeste mensen zou overeenkomen met een vorm van preferentie-utilitarisme. Zijn denken was voornamelijk beïnvloed door het emotivisme van Alfred Ayer, de ordinary language philosophy van John Austin, het werk van Ludwig Wittgenstein, het utilitarisme en de ethiek van Immanuel Kant.
Hare heeft ook vele studenten gehad die later zelf invloedrijke filosofen zouden worden waaronder Brian McGuinness, Derek Parfit, Peter Singer, Hans Sluga, Peter Snow en Bernard Williams.
Richard Hare werd geboren in Backwell, Somerset. Hij ging naar de Rugby School in Warwickshire en in 1937 naar Balliol College. Ondanks dat hij een pacifist was, deed hij toch dienst als vrijwilliger in het Britse leger, namelijk in de artillerie. Hij werd krijgsgevangene van de Japanners in de herfst van 1942 in Singapore en zou dat blijven tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze ervaring had een blijvende invloed op Hares filosofische standpunten, voornamelijk op zijn opvatting dat de moraalfilosofie de taak heeft om mensen ertoe aan te zetten hun leven te leiden als volwaardige morele wezens. Zijn vroeg filosofisch werk, dat hij nooit gepubliceerd heeft, daterend van deze periode, schetst een zoektocht van Hare naar een systeem dat dienst kan doen als leidraad voor het leven, zelfs in de meest erbarmelijke toestanden.
Hij keerde na de oorlog terug naar Oxford en trouwde met Catherine Verney in 1947. Uit dit huwelijk kwamen een zoon en drie dochters voort (waarvan de zoon, John E. Hare, in zijn vaders voetsporen zou treden en zelf filosoof zou worden). Hare stierf uiteindelijk in Ewelme, Oxfordshire op 29 januari 2002 na enkele beroertes.
Universeel prescriptivisme
In een reeks werken, met name in The Language of Morals, Freedom and Reason, and Moral Thinking, zet Hare een theorie uiteen die bekendstaat als het "universeel prescriptivisme". Volgens deze theorie bezitten termen als "goed", "moeten" en "juist" twee logische of semantische eigenschappen: universaliseerbaarheid en voorschrijvendheid (prescriptivity), waardoor morele uitspraken altijd prescriptief zijn, en dus bepaalde handelingen voorschrijven. Hieruit volgt volgens Hare dat een persoon niet werkelijk kan zeggen "ik ben moreel verplicht X te doen" en deze plicht toch tegelijkertijd niet opvolgen. Dit wordt echter vaak beschouwd als een grote fout binnen de filosofie van Hare omdat hij blijkbaar geen oog heeft voor het fenomeen dat bekendstaat als akrasia of wilszwakte.
Verder beargumenteerde Hare ook dat deze combinatie van universaliseerbaarheid en voorschrijvendheid noodzakelijk leidt tot een vorm van consequentialisme, namelijk preferentie-utilitarisme.
In zijn essay Ethical Theory and Utilitarianism (1976) en Utilitarianism and the Vicarious Affects (1979) begon Hare verschillende niveaus van moreel denken te onderscheiden, iets wat hij verder zou uitwerken in Moral Thinking (1981).
Hare maakte een onderscheid tussen enerzijds een "kritisch" denkniveau, idealiter uitgevoerd door "aartsengelen" met het gebruik van Gulden regel-argumenten en anderzijds een "intuïtief "niveau, zoals gevolgd door "proles" met het gebruik van eenvoudige principes (vaak emotionele reacties), waarvan de acceptatie op het kritische niveau gerechtvaardigd kan worden. Hare bedient zich van de term proles die ook werd gebruikt door George Orwell in zijn roman 1984 voor personen zonder diepgang wier aandacht zich uitsluitend richt op hun alledaagse zorgen.
Deze twee niveaus definiëren twee rollen waartussen ieder persoon leert af te wisselen waar dat nodig zou blijken. De vraag naar hoe men moet handelen dient men echter te scheiden van de vraag hoe men moet denken over hoe te handelen. Denkwijzen hebben niet minder gevolgen dan manieren van handelen (en louter denken dat men zou moeten handelen op een bepaalde wijze brengt nog geen gunestig gevolg met zich mee, zelfs geen poging). Bij een utilitaire beoordeling van praktische principes dient niet alleen rekening te worden gehouden met het nut van hun naleving, wat het goede is om ze uit te voeren, maar ook met het nut van hun acceptatie wat (grofweg) het goede is van het voornemen om ze uit te voeren.
Bibliografie
- 1952. The Language of Morals
- 1963. Freedom and Reason
- 1981. Moral Thinking: Its Levels, Method, and Point
- 1982. Plato
- 1997. Sorting Out Ethics
[source: wikipedia]
Richard Mervyn Hare [2014-06-04/2019-05-10]
Richard Hare left behind at his death a long essay titled "A Philosophical Autobiography", which was published after his death. Its opening is striking:
"I had a strange dream, or half-waking vision, not long ago. I found myself at the top of a mountain in the mist, feeling very pleased with myself, not just for having climbed the mountain, but for having achieved my life's ambition, to find a way of answering moral questions rationally. But as I was preening myself on this achievement, the mist began to clear, and I saw that I was surrounded on the mountain top by the graves of all those other philosophers, great and small, who had had the same ambition, and thought they had achieved it. And I have come to see, reflecting on my dream, that, ever since, the hard-working philosophical worms had been nibbling away at their systems and showing that the achievement was an illusion. (2002: 269)"
Yet his imagination could also be less modest: a gaggle of moral philosophers is trapped beneath the earth in a smoke-filled chamber; they talk at cross purposes, and refuse to take the way out into the open air that he alone has discovered. It was his ambition to have united elements from Aristotle, Kant, and Mill in a logically cogent way that solved the fundamental problems of ethics (though leaving unfinished business), and he usually believed himself to have achieved this. For much of his career, his "prescriptivism" formed an important part of the curriculum, certainly in Britain. His disappointment was not to have persuaded others (an occasional "we prescriptivists" was always uncertain of reference), and to have left no disciples; he once told John Lucas that this made his life a failure. Yet he leaves behind generations of pupils grateful for the transmission not of a doctrine but of a discipline; and posterity, while unlikely to ratify the logical validity of his theory, will have reason to admire it for its uniting of apparent opposites, freedom and reason, tradition and rationalism, eclecticism and rigor.
- 1. The Life and the Man
- 2. The Language of Morals
- 3. The Logic of Imperatives
- 4. Decisions of Principle
- 5. Attending to Preferences
- 6. Possible People
- 7. Levels of Moral Thinking
- 8. Traces of Positivism in Religion and Metaethics
- 9. Afterword
- Supplementary Document: Hare's "An Essay in Monism"
- Bibliography
- Primary Literature
- Secondary and Other Literature
- Academic Tools
- Other Internet Resources
- Related Entries
...
[source: https--plato.stanford.edu/entries/hare]
Hare was born in Backwell in Somerset (now Avon) in 1919. His upbringing and early life were conventionally English upper-middle class; he was a scholar at Rugby School, and from there went on, in 1937, to Balliol College, Oxford, where he was again awarded a scholarship, graduating in 1947 with a double first in Classics. The four-year degree was interrupted by the outbreak of war; in 1939, despite his pacifist views, he volunteered for service with the Royal Artillery. He served in the Indian Mountain Artillery until 1942, when he was taken by the Japanese as a prisoner of war for three years -- first in Singapore, and then working on the Burma-Thailand railway. This experience marked him both personally and professionally, the main effect being to strengthen his belief that philosophy, and especially the field of ethics, had a central obligation to help with people.s choices, to help them live their lives as moral beings -- not only in the relatively benign world of the professional philosopher, but in the much more challenging world outside academia.
On returning to England in 1945 he finished his degree, and was elected to a Fellowship by Balliol College. In 1963 he was made Wilde Reader in Natural Religion, and in 1964 was elected a Fellow of the British Academy. He remained at Balliol until 1966, when he was elected White's Professor of Moral Philosophy, which necessitated a move to Corpus Christi College. In 1983 he retired from his Oxford posts and became Graduate Research Professor at the University of Florida at Gainesville until 1994, travelling regularly between Florida and his home at Ewelme in South Oxfordshire, where he died in 2002.
Hare rejected the theory that our moral judgements are simply paraphrases of descriptions of the objects of those judgements, but he felt dissatisfied with the standard emotivist alternatives, which added only an emotional element. His work was very much influenced by the ordinary language approach to philosophy, and he took as the foundation of his theorising the way that moral terms are standardly used. Hare recognised that the primary rôle of moral judgements is to prescribe courses of action, and argued that these prescriptions are made distinctively moral largely by being essentially universalisable; that is, they don't refer to a particular individual, but apply to any and all moral agents (this is similar to but not the same as the notion of universality found in the work of Immanuel Kant). His approach has thus become known as prescriptivism.
Hare is also well known for his defence of a version of utilitarianism that draws upon both act and rule versions, and for his resulting two-level analysis of moral thinking. This involves the claim that people are capable of two types of moral deliberation, illustrated by two extreme characters. The "archangel" thinks critically and makes rational decisions using the (act-)utilitarian principle directly; archangels have "superhuman powers of thought, superhuman knowledge, and no human weaknesses":
"When presented with a novel situation, he will be able at once to scan all its properties, including the consequences of alternative actions, and frame a universal principle (perhaps a highly specific one) which he can accept for action in that situation, no matter what role he himself were to play in it. ([1981] p.44)"
This last point is crucial; the archangel doesn't suffer from partiality, either to self or to friends and family.
The rule-utilitarian "prole", on the other hand, thinks intuitively and acts according to rule-like dispositions. Proles are "totally incapable of critical thinking (let alone safe or sound critical thinking)" ([1981] p.45) They have all the human weaknesses (including partiality) lacked by the archangel, and to an extreme degree.
In real life, we are capable of (and need) both -- though we are not very good at the archangel-type reasoning. Which we use, and when, depends upon circumstances and our individual abilities.
Hare's later work included the application of moral theory to questions of practical ethics. He has also written on the philosophy of education.
[source: https--users.ox.ac.uk/~worc0337/authors/r.m.hare.html]
Richard Mervyn Hare (March 21, 1919 - January 29, 2002) was an English moral philosopher who held the post of White's Professor of Moral Philosophy at the University of Oxford from 1966 until 1983, and then taught for a number of years at the University of Florida. His meta-ethical theories were influential during the second half of the twentieth century. Indeed, during that time, he was one of perhaps a half-dozen of the leading philosophers of ethics in the English speaking world.
Some of Hare's students, such as Brian McGuinness and Bernard Williams went on to become well-known philosophers themselves. The one who is perhaps best known outside philosophical circles, Peter Singer-known for his work in animal rights and animal liberation-has explicitly adopted many elements of Hare's thought.
Hare was born in Backwell, Somerset, and attended Rugby School in Warwickshire, followed in 1937, by Balliol College, Oxford, where he read Greats (Classics). Although he was a pacifist, he volunteered for service in the Royal Artillery and was taken as a prisoner of war by the Japanese from the fall of Singapore in 1942, to the end of the Second World War. This experience had a lasting impact on Hare's philosophical views, particularly his view that moral philosophy has an obligation to help people live their lives as moral beings (King 2004). His earliest work in philosophy, which has never been published, dates from this period, and in it he tried to develop a system that might "serve as a guide to life in the harshest conditions," according to The Independent.
He returned to Oxford after the war, and in 1947, married Catherine Verney, a marriage that produced one son and three daughters. (Hare's son, John E. Hare, is also a philosopher.) He was elected fellow and tutor in philosophy at Balliol from 1947-1996; honorary fellow at Balliol from 1974-2002; and was appointed Wilde Lecturer in Natural Religion, 1963-66; and White's Professor of Moral Philosophy, 1966-1983, which accompanied a move to Corpus Christi College, Oxford. He left Oxford in 1983, to become Graduate Research Professor of Philosophy at the University of Florida at Gainseville, a post he held until 1994.
He died in Ewelme, Oxfordshire, on January 29, 2002, after suffering a series of strokes.
A product of his time, Hare was greatly influenced by the emotivism of A. J. Ayer and Charles L. Stevenson, the ordinary language philosophy of J. L. Austin, the later philosophy of Ludwig Wittgenstein, utilitarianism, and Immanuel Kant.
Hare held that ethical rules should not be based on a principle of utility, though he took into account utilitarian considerations. This distinguishes him from classical utilitarians, such as Jeremy Bentham and John Stuart Mill. His book, Sorting Out Ethics, might be interpreted as saying that Hare is as much a Kantian as he is a utilitarian, but others disagree with this assessment. Although Hare used many concepts from Kant, especially the idea of universalizability, he is still a consequentialist as opposed to a deontologist, the latter of which Kantianism is usually identified with.
Hare himself wrote that his main interests were theoretical and applied ethics. He insisted on a distinction between descriptive and prescriptive elements in the meaning of moral statements. (This distinction is very close and possibly equivalent to the distinction between descriptive or observational ethics-the observation of what ethical beliefs or principles actually follow or observe-and normative ethics, or the study of what ethical beliefs or principles people ought to or should hold and observe.) Hare noted that the reasons for moral statements differ from culture to culture, and if that were the only thing that counts, the result would be relativism. But, he held, objectivity is attained because of the prescriptive element. Moreover, it is the universalizability of a prescriptive statement, common to different cultures that share a moral language, that makes possible the development of a cross-cultural normative ethics ("A Philosophical Self-Portrait").
According to universal prescriptivism, moral terms such as "good," "ought," and "right" have two logical or semantic properties: Universalizability and prescriptivity. By universalizability, Hare meant that moral judgments must identify the situation they describe according to a finite set of universal terms, excluding proper names, but not definite descriptions. By prescriptivity, he meant that moral agents must perform those acts they consider themselves to have an obligation to perform whenever they are physically and psychologically able to do so. In other words, he argued that it made no sense for someone to say, sincerely: "I ought to do X," and then fail to do X. This was identified as a major flaw in Hare's system, as it appeared to take no account of akrasia, or weakness of the will. Jordan Whyatt also offered many influential ideas on this topic.
Hare argued that the combination of universalizability and prescriptivity leads to a certain form of consequentialism, namely, preference utilitarianism.
Hare departed from Kant's view that only the most general maxims of conduct be used (for example, "do not steal"), but the consequences ignored, when applying the categorical imperative. To ignore consequences leads to absurdity: For example, that it would be wrong to steal a terrorist's plans to blow up a nuclear facility. All the specific facts of a circumstance must be considered, and these include probable consequences. They also include the relevant, universal properties of the facts: For example, the psychological states of those involved.
An example of Hare's argument would be this:
Supposing one require a large sum of money, and asked a friend to lend it to him. She refuses. One claims that it is wrong for her to refuse. "Wrong" is a moral term, so, according to Hare, one must abide by its logical properties. The first property, universalizability, demands that one formulate a description of the situation using only universal terms. So one says:
- Whenever I ask a friend for a large sum of money, it is wrong for her to refuse to give it to me.
But this violates the universalizability requirement, insofar as the description contains the terms "I" and "me," which do not designate a universal property, but denote an individual instead. So one tries again:
- Whenever someone asks a friend for a large sum of money, it is wrong for them to refuse the request.
This new description satisfies the universalizability requirement, because all its terms are universal. Now the description must also satisfy the second requirement, that of prescriptivity. That is, one must determine whether he is willing to act on the universal formulation.
At first, one might argue that it does not apply to someone else. If one considers it wrong for his friend to refuse to lend him a large sum of money, it is his friend, not him, who should be acting accordingly.
However - and here is where the two properties combine and the philosophically interesting results appear - universalizability requires that the same judgment be made, and prescriptivity that the same action be taken, irrespective of one's particular position in the situation. In other words, just as one had to deprive the description of its particular (non-universal) terms, it is now impossible for one to exclude himself from the possibility of being in the situation that your friend was in. According to universalizability, if one were not the one asking for money, but the one who was being asked, the same moral judgment-that whenever someone asks a friend for a large sum of money, it is wrong for them to refuse the request-ought to apply; and, according to the rule of prescriptivity, one would have to act accordingly.
If one were not prepared to act accordingly, he would be violating this rule; and in fact one wouldn't be uttering a moral judgment at all, according to Hare.
To re-enter the moral discourse, one would have to modify your original judgment so that, once universalized, one would still be able to act in the way it would ask him to act. By a series of universal conjectures and prescriptive refutations-akin to philosopher Karl Popper's falsificationism (Freedom and Reason, chapter 4)-one would eventually arrive at the right moral judgment, which would be the one he would prefer in all the possible situations.
In each case, however, one cannot simply put oneself in another's shoes, as it were; one must also adopt the universal properties of the perspectives of the other person. Universal prescriptivism, thus, leads to preference utilitarianism. And so, according to Hare, does Kantianism: To demand, as Kant's first formulation of the categorical imperative does, that one could will that her maxim be a universal law, is to ask the moral agent to prescribe the judgment that she could accept were she in any of the positions involved, which of course, is exactly Hare's point.
Hare was resigned to the idea that the content of moral propositions could not be shown to be subject to truth conditions, and, therefore, could not be subject to objective, universal standards of truth. While this suggests that moral relativists have the upper hand from a foundational standpoint, Hare said they were mistaken in one important respect: All moral propositions and arguments are subject to at least one universal standard, namely, logic. According to Hare, this fact also makes moral discourse intelligible.
Besides his interest and work in meta-ethics, Hare also worked in applied ethics, using his normative theory to illuminate many fields. These included bioethics, political philosophy (especially questions about rights), environmental ethics, education, and philosophy of religion. He published books of essays in each of those fields.
In addition to his work in ethics, Hare wrote on Plato, Greek Philosophy, practical inferences, and philosophy of religion.
Some other philosophers have also used Hare's universal prescriptivism in applied ethics. Peter Singer, for example, uses it as a means of judging conduct, though, unlike Hare, Singer bases his system on a principle of utility.
Major Works
- The Language of Morals. Oxford: At the Clarendon Press, 1952. ISBN 0198810776
- Freedom and Reason. Oxford: Oxford Universiy Press, 1963. ISBN 0195085655
- Moral Thinking: Its Levels, Method, and Point. Oxford: Clarendon Press, 1981. ISBN 0198246609
- Applications of Moral Philosophy. Berkeley: University of California Press, 1972. ISBN 0333114213
- Essays on the Moral Concepts. Berkeley and Los Angeles: University of California Press, 1972. ISBN 0520022319
- Essays in Ethical Theory. Oxford: Clarendon Press; New York Oxford University Press, 1989. ISBN 0198240716
- Sorting Out Ethics. Oxford: Clarendon Press, 1997. ISBN 0198237278
- Essays on Political Morality. Oxford: Clarendon Press, 1989. ISBN 0198249942
- Essays on Bioethics. Oxford: Clarendon Press, 1993. ISBN 0198239831
- Essays on Religion and Education. Oxford: Clarendon Press, 1992. ISBN 0198249977
- Objective Prescriptions and Other Essays. Oxford: Clarendon Press, 1999. ISBN 0198238533
- Sorting out Ethics. Oxford: Clarendon Press, 1997. ISBN 0198237278
- "A Philosophical Self-Portrait," in The Penguin Dictionary of Philosophy. London: Penguin, 1997, 234-235. ISBN 0141018402
In addition his works in ethics and applied ethics, Hare also published several other books:
- Plato. Oxford: Oxford University Press, 1982. ISBN 019287585X
- Greek Philosophers. Oxford: Oxford University Press, 1999. ISBN 0192854224
- Essays on Philosophical Method. Berkeley: University of California Press, 1972. ISBN 0520021789
- Practical Inferences. Berkeley: University of California Press, 1972. ISBN 0520021797
- Founders of Thought. Oxford: Oxford University Press, 1991.
Most of the anthologies in English on ethics published in the last two decades of the twentieth century contain one or more essays by Hare.
References
- King, P.J. One Hundred Philosophers. Barrons, 2004. ISBN 0764127918
- Seanor, Douglas and N. Fotion, eds. Hare and Critics: Essays on Moral Thinking. Oxford: Clarendon Press, 1988. ISBN 0198242816
- The Independent, Obituary: Richard Hare Retrieved June 22, 2015.
[source: https--www.newworldencyclopedia.org/entry/R._M._Hare]
Zoekertjesnummer: m2207995619
Populaire zoektermen
Filosofie Boekentijdgeest in Filosofienietzsche in Filosofiehannah arendt in Filosofiereeks de morgen in Filosofiebrein in Filosofieschopenhauer in Filosofieboom in Filosofieleuven in Filosofiepelckmans in Filosofieulrich libbrecht in Filosofiefilosofie kopstukken in Boekenplato in Boekende morgen filosofie in Boekende morgen kopstukken filosofie in Boekenhare krishna in Boekenkernthema's van de filosofie in Boekenkopstukken filosofie in Boekenfilosofie in Boekene bike dames in Fietsen en Brommersbirmingham rollers in Duivenmobilhome mercedes in Mobilhomessafranski in Boekenvance in Stripverhalen