En toen begon de vreemde droom|Valère Depauw 9026412665

430sinds 30 dec. '24, 11:34
€ 16,00
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,78
Deel via
of

Kenmerken

ConditieZo goed als nieuw
Jaar (oorspr.)1979
Auteurzie beschrijving

Beschrijving

||boek: En toen begon de vreemde droom||Orion|Gottmer

||door: Valère Depauw

||taal: nl
||jaar: 1979
||druk: ?
||pag.: 163p
||opm.: paperback|zo goed als nieuw

||isbn: 90-264-1266-5
||code: 1:001616

--- Over het boek (foto 1): En toen begon de vreemde droom ---

Valère Depauw, een VV

1. Van BV naar VV?

De naam Valère Depauw moet ergens in het geheugen van bepaalde Vlamingen zitten, en niet alleen van literatuurkenners of -minnaars. Ik wou zijn figuur en vooral de receptie van zijn oeuvre hier even ter sprake brengen, omdat daar - althans voor mij - bepaalde problemen van de literaire geschiedschrijving mee verbonden kunnen worden.

Hoe gaan wij nu, in 2001, om niet te zeggen: over tien jaar, om met de literaire nalatenschap van iemand die gedurende decennia zo tussen 1940 en 1990 een Bekende Vlaming, een BV, was, en nu, zes jaar na zijn dood, kennelijk al een Vergeten Vlaming, een VV, is geworden? De literatuurgeschiedschrijver staat voor problemen van selectie, profilering, textuele afweging, contextualisering, evaluatie enzomeer. Ik kan die problemen met betrekking tot Valère Depauw niet oplossen, ik wou ze hier even aanraken voor verdere discussie.

Ikzelf heb me de laatste tijd wat in zijn oeuvre verdiept naar aanleiding van een herdenking in Ronse op 18 september 1999. Hij werd te Ronse geboren in 1912 en overleed in Sint-Job in 't Goor in 1994. Ik kwam onder de indruk van wat ik als zijn beste romans beschouw, Op weg naar Montségur van 1976 en de trilogie De uiterste hoeksteen, in een definitieve versie samengesteld in 1985. De man publiceerde vanaf 1937 een veertigtal boeken onder zijn eigen naam en een tiental andere onder verscheidene schuilnamen.

Wie kent er daar nog een paar van en wie leest die nog? En hoeveel woorden krijgt hij nog in een komende literatuurgeschiedenis, en hoeveel woorden krijgt zekere Herman Brusselmans daarin? Ik lig niet wakker van die vragen, maar zij begeleiden voortdurend mijn eigen activiteiten van schiften, klasseren en opruimen.

2. Profiel

Ik wil eerst even een profiel van de auteur schetsen en me dan concentreren op de receptie van zijn werk, vroeger en nu, zij het noodgedwongen vrij summier. Dat kan leiden naar vragen betreffende zijn positionering in een Nederlandse literatuurgeschiedenis.

2.1. Tavi-syndroom

Er is met die receptie inderdaad een en ander aan de hand. De man heeft levenslang geleden onder een Tavi-syndroom. Hij was nog maar tweeëntwintig, toen hij een klucht over Tavi in Ronse schreef, die enorm populair was. Daaruit kwam een koddig volksboek, een soort schelmenroman, voort in 1937 en daar werden meer dan tachtigduizend exemplaren van verkocht. Depauw zelf rekende dat boek, dat zijn naam heeft gemaakt, niet tot de literatuur. In 1979 beleefde het nog zijn negende druk. Populair is hij ongetwijfeld geweest. Van de roman Nevels over 't Moerven, uitgegeven bij het Davidsfonds, gingen ook zevenenzeventigduizend exemplaren over de toonbank. Van welk Vlaams auteur zouden er in de laatste halve eeuw in Vlaanderen al zevenenzeventigduizend stuks verkocht zijn? Van Uitgeverij Guggenheimer allicht wel, maar ja, de verkoop van dat boek werd bij gerechtelijk vonnis verboden, en dat helpt ongemeen goed. De revue Tavi ees getraut uit 1934 werd de roman Tavi - Een vroolijk guitenleven in 1937. De revue werd tot in 2000 in Ronse opgevoerd. Hij staat in zijn vaderstad bekend als de man die Ronse leerde lachen met zichzelf. En niet alleen in Ronse. Clem Schouwenaars schreef nog in zijn recensie van Op weg naar Montségur in Vooruit van 1977: 'ik geloof dat hij dat Tavi-imago, ondanks vele van zijn latere inspanningen, nooit helemaal is kwijtgeraakt.'

Na Tavi heeft hij zijn naam als volksschrijver, al of niet onder schuilnamen, nog verstevigd en bestendigd met boeken vol grapjasserij, die hem afstempelden als populistische Uilenspiegel.

2.2 Sociale heimatromans

Zo is hij in de categorie der volksschrijvers verzeild, voor velen voor goed. Hij heeft dat populisme nochtans vrij vlug verruimd en overstegen met een paar sociale romans van een behoorlijk niveau die teruggingen op zijn eigen tewerkstelling als handwever in het textielbedrijf van zijn vader (al vanaf zijn vijftien jaar) en die getuigden van zijn lotsverbonden engagement voor de verdrukte arbeider. Als autodidact stelde hij zijn talent ten dienste van de 'verheffing van den Vlaamsen koelie', bijvoorbeeld in de trilogie Het geslacht Wieringer, kort na de Tweede Wereldoorlog uitgegeven met de hulp van Angèle Manteau. Daarmee tilde hij zijn sociale heimatverhalen op een wat degelijker niveau. Maar ook in dat segment van zijn oeuvre staat hij geboekstaafd als onderhoudende, al te gladde volksverteller, als maker van guitig volksvermaak. Hij is zich geleidelijk maatschappijkritischer gaan opstellen dan in de tijd van die kluchtige Ronsische esbattementen, maar die wending wordt ook vaak over het hoofd gezien. Zit hij inderdaad in ons collectief geheugen in de buurt van Emiel van Hemeldonck, Gaston Duribreux of F.R. Boschvogel? En waar horen dergelijke oeuvres thuis in een polysystemisch doorwrochte literatuurgeschiedenis?

2.3. Vlaams-nationalisme

Een ander stigma in zijn imago is zijn Vlaams-nationalisme. In Ronse, toen gedomineerd door een Franssprekende bourgeoisie, werd hij in het Frans opgevoed, maar werd in het Interbellum en tijdens de oorlog een fervent aanhanger van het nationalistische ideeëngoed. In de repressietijd werd hij geïntemeerd in Gent, Sint-Gillis en Lokeren. Vanaf september 1944 verbleef hij een jaar lang in het intemeringskamp te Lokeren, onder meer in het gezelschap van Filip de Pillecyn (in Depauws herinneringen genoemd 'Filip den Duvel', naar dat lekkere bier). Geen wonder dat hij het levenseinde van de oorlogsburgemeester van Ronse, Leo Vindevogel, terechtgesteld in Gent op 25 september 1945, beschreef in zijn roman De dood met de kogel uit 1950, die niet minder dan vijf keer werd herdrukt. Daarin vermomt hij zichzelf in de figuur van de joumalist Joris Woeste. Dat geruchtmakende boek werd in 1977 heruitgegeven en nog eens op bijna tienduizend exemplaren herdrukt in 1992. Dan ging die geschiedenis als toneel in première in Ronse op 24 september 1993 en werd dat stuk ook elders opgevoerd. Toen lag die Vlaamsnationalistische afstempeling al lang rotsvast op zijn imago gebeiteld.

Hij combineerde de Vlaams-nationalistische doelstellingen met zijn sociaal en christelijk engagement. In zijn jeugd las hij de roman van Louis Hémon, Maria Chapdelaine, over de verdrukking van een volk met zijn taal in Québec (die roman zal hij zoveel jaren later, in 1976, ook nog te pas brengen in zijn verhaal over de opstand der Katharen in Occitanië in Op weg naar Montségur).

Ik wil maar zeggen dat in zijn opvatting van de nationalistische identiteit de politieke, sociale en economische componenten samengaan. Dat bleek weldra uit zijn romans Breiz Atao en Opstand in Guemika (1964) over verdrukte etnische minderheidsgroepen in Bretagne en Baskenland. (Hij droomde ervan ook nog zo'n roman te schrijven over een derde verdrukt volksdeel in West-Europa, de Duitstaligen in Zuid-Tirol, maar dat is er niet meer van gekomen).

In die boeken over verdrukte minderheidsgroepen blijkt zijn talent als romanschrijver gerijpt te zijn, zowel inhoudelijk als structureel. Hij is dan klaar voor wat ik zijn beste werk noem, Op weg naar Montségur uit 1976 en de trilogie De uiterste hoeksteen uit 1985, een historiografische roman rond drie middeleeuwse vrouwenfiguren uit onze contreien: Sybillie van Gaege, Lutgardis van Tongeren en Hadewych - nog een voltreffer op rijpere leeftijd, waar hij terecht een paar keer voor werd bekroond.

2.4. Magisch-realisme, para-psychologie

In die laatste jaren schreef hij ook een paar opmerkelijke romans die tot het magisch realisme gerekend kunnen worden. In de Académie Intemationale Mantemach in Luxemburg was hij vanaf 1972 in contact gekomen met de parapsychologie en met de gnostische kennisleer van de Nederlandse academici H. van Praag en W.H.C. Tenhaeff. (Drs. H. van Praag zou twee recensies schrijven over Op weg naar Montségur). Die roman, zowel als De zevende bron van zeven (1971) Troubadour tussen kruis en vuur (1978) en En toen begon de vreemde droom (1979), liggen heel dicht bij het magisch-realisme, alvast met thema's verbonden met paranormale verschijnselen. Hier gaapt toch een enorme kloof tussen de grollen aan de toog in een Ronsisch café zoals in Tavi en deze hooggestemde ideeënromans over de gnose, reïncamatie, de ellipsen van de geschiedenis, de diepgang van de middeleeuwse mystiek in de Nederlanden.

2.5. Katholiek

Precies zijn katholieke geloofsovertuiging, met apostolische gedrevenheid beleden, is een alom zichtbaar fundament van zijn gedachtegoed. In zijn mémoires Uit alle dalen der herinnering (1974) belijdt hij zijn geloof als dé zingeving van zijn leven en werk. In De uiterste hoeksteen staat: 'Een zin van Christus zelf. "Ik ben de weg". Vier woorden slechts maar ze zijn de uiterste hoeksteen van het christendom, ze zijn wegwijzer naar de kem'. Daar zegt hij ook dat het boek van Daniel Rops Jésus en son temps zijn 'livre de chevet' was. En in een interview, in zijn sterfjaar 1994 afgenomen door Rudi Knaepen in Het Belang van Limburg (4-8-1994) onder de titel 'Ik vecht als men me geen katholieke schrijver noemt', beweert hij zonder meer: 'En noem me gerust een katholiek schrijver. Ik zou vechten als ge dat niet doet'. Jan D'Haese schreef bij zijn overlijden: '(hij) was niet alleen een talentvol schrijver, hij was bovendien een man met een heilige overtuiging, als mens, als gelovige en als Vlaming. Dat is hem niet altijd in dank afgenomen'.

Zijn uitgesproken katholiek imago versperde hem doorgaans de toegang tot niet-katholieke media. De kranten, weekbladen en tijdschriften die aan hem de relatief verschuldigde aandacht besteedden, waren van uitgesproken Vlaamse en christelijke signatuur (het respons in Nederland was zeer gering; wie met een Vlaams en katholiek imago boven de rivieren wil, kan daar van een kale reis thuiskomen).

Het bijzonder sympathieke respons van Hubert Lampo in Volksgazet en in andere geschriften, zoals verder nog aangehaald wordt, en in Vooruit, vormt een opvallende uitzondering op die vrij algemene regel.

Op zijn doodsprentje staan volgende verzen van Anton van Wilderode:

Je was een helder, hevig, eerlijk man
die voor geen macht aan machtigen versaagde
maar voor je volk altijd het hoogste verzorgde
(al kwamen daar geen eretekens van)

2.6. Prijzen

Neen, geen eretekens, maar de man kreeg een aantal niet onbelangrijke prijzen: in 1955 de Romanprijs van de Provincie Antwerpen en in 1979 de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provinciën voor Op weg naar Montségur.

Zijn romantrilogie De uiterste hoeksteen, bestaande uit Bij wijlen lief, bij wijlen leed, Ik ben zo wijd en Bevrijd van alle nood, werd bekroond met de Prijs Scriptores Christiani 1984 en met de Karel Barbierprijs 1985 van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. In 1989 werd hem de Prijs van de Provincie Antwerpen voor het Gezamenlijk Letterkundig Oeuvre toegekend.

3. Receptie
3.1. Literaire kritiek

De receptie van Valère Depauws werken in dagbladen, weekbladen en tijdschriften is maar mager uitgevallen. In Nederlandse media is die nagenoeg onbestaande, wat ons niet mag verwonderen. In Vlaanderen verschenen tussen 1937, het jaar van zijn debuut met Tavi, en 1994, het jaar van zijn overlijden, welgeteld 235 artikels over hem, dat wil zeggen zes artikels per jaar en zes artikels per boek.

De meer dan tachtigduizend exemplaren van de volkse voltreffer Tavi. Een vroolijk guitenleven speelden hem parten. Hij werd afgestempeld en meteen afgevoerd als een lollige volksschrijver. Bovendien bleek hij in de jaren 1930 en 1940 bij extreemrechts op een zo goed blaadje te staan, dat hij buiten de radicaal-flamingante milieus op geen interesse meer kon rekenen. Ook zijn katholieke overtuigingen maakten hem ter linkerzijde onverteerbaar. Vanuit liberale en socialistische hoek werd er in het toenmalig sterk verzuilde literaire systeem in Vlaanderen bitter weinig over hem gepubliceerd.

In de jaren 1970, toen hij in zijn derde leeftijd naar zijn hoogtepunt groeide, leefden de belangstelling en de waardering weer op. Zijn magisch-realisme lokte weer veel recensies en commentaren uit, en vast niet alleen van zijn grootste supporter in die sector, Hubert Lampo. De prijzen die hem werden toegekend, evenals de oplagecijfers, de publicatie van een Omnibus in 1990, en de vertalingen van zijn latere werken liepen parallel met dat opgekrikte prestige in de literaire kritiek, dat hij op hoge leeftijd nog mocht genieten.

3.2. Literatuurgeschiedenissen, lexica

Is de receptie van Valère Depauw in de lopende literaire kritiek niet zo denderend geweest, dan doet zijn aanwezigheid in de Nederlandse literaire historiografie nog meer vragen rijzen. Ik heb de belangrijkste literairhistorische overzichten uit Noord en Zuid nagekeken, en daar constateer ik bedenkelijke lacunes. Ik heb ze lang niet allemaal doorbladerd, maar ik heb een en ander gesprokkeld dat ik hier vlug wil vermelden. Ik zal daar niet te dramatisch over doen, want aan sommige verzamelwerken waar zelfs de naam Valère Dapauw niet in voorkomt, heb ikzelf meegewerkt.

3.2.1. Niet

Ik vermeld een paar overzichtsgeschiedenissen van na 1970, toen Valère Depauw toch al buiten zijn Tavi-reputatie naam had gemaakt als romanschrijver uit de Vlaamse generatie André Demedts, Paul Lebeau of Maria Rosseels en Rose Gronon. Ik vind hem bijvoorbeeld niet in het overzicht van Lieven Rens, Acht eeuwen Nederlandse Letteren van Van Veldeke tot vandaag, gepubliceerd in 1971.

In zijn Woord vooraf schrijft Lieven Rens: 'Voor ieder geschiedschrijver is de behandeling van de eigen tijd riskant. Bij het gebrek aan perspectief zijn willekeur, onvolledigheid, betwistbare waardering niet te vermijden. Ik heb deze risico's toch maar op me genomen, omdat ik in geen geval de lezer van vandaag de literatuur van vandaag wilde onthouden'.

Bij die literatoren van vandaag (zeg maar tot 1970) vinden we wel een Paul de Vree, een Urbain van de Voorde, Frans Depeuter of Jan Hammenecker, ook de tijdschriften Bok, Mep, Heibel en Labris, maar geen Valère Depauw. Ook niet bij Hugo Bousset in zijn boek Schreien, schrijven, schreeuwen. Drie trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1967-1972, gepubliceerd in 1973 (en met 1972 zijn we nog wat dichter opgeschoven naar de toemnalige actualiteitswaarde van Valère Depauw).

In het overzicht Nederlandse literatuur na 1830, uitgegeven door de Stichting Teleac en de BRT- Instructieve Omroep in 1984, waar ikzelf ook een en ander in geschreven heb, geen spoor van onze auteur. Ook niet in het Nationaal Biografisch Woordenboek...

Ik bladerde ook nog eens in het destijds zo geprezen overzicht van Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A Short Story of Dutch Literature in the Netherlands and Belgium uit 1978, maar tevergeefs.

En ook de Nederlandse Literatuur, een geschiedenis uit 1993 kent hem niet. Die kent wél tijdgenoten van Depauw als Frans Depeuter, André Demedts of Inez van Dullemen. In het Woord vooraf van die 'geschiedenis' staat: 'Dé geschiedenis bestaat niet', en verder: 'Want ook de literatuurgeschiedenis bestaat niet. Iedereen heeft bij wijze van spreken zijn eigen literatuurgeschiedenis'. Ja, als zelfs de Beatrijs overgeslagen kan worden... Dan moet je niet over een zekere Depauw, Valère gaan zeuren (Herman Brusselmans staat daar overigens ook niet in).

Ook in Literaire Lustrums en Literaire klimaten van Nederlandse makelij tussen de jaren 1960 en 1990 moeten we hem niet gaan opzoeken.

3.2.2. Wél

Wij vinden zijn naam dan wél, en overigens héél vroeg (vóór zijn zelfontplooiing als romanschrijver met een heel serieuze thematiek) in overzichten van de Vlaamse letterkunde, zoals dat van Mamix Gijsen, De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830. In de 'Vierde herziene en vermeerderde druk' daarvan, verschenen in 1951, wordt in het laatste hoofdstuk IX, Nieuwe of krachtigere geluiden sedert 1940, gezegd: 'Onder de vruchtbare, leesbare auteurs van onderhoudende lectuur moeten genoemd worden René J. Seghers, Valère Depauw, Staf Weyts en P. Van Lishout'. Toen was Depauw nog alleen een vrij succesrijke populaire, zo niet populistische schrijver die 'leesbare' en 'onderhoudende lectuur' produceerde. Of dat een voldoende sterk criterium is om hem op te nemen in een literatuurgeschiedenis, daarover moet de literatuurhistoricus beslissen. Mamix Gysen meende kennelijk van wel. Zo oordeelde ook R.F. Lissens in De Vlaamse letterkunde van 1780 tot heden, rond diezelfde tijd verschenen, in 1953. Eveneens in het laatste hoofdstuk onder de titel In het teken van het Persoonlijkheidsideaal schreef R.F. Lissens: 'Vlotte lectuur leveren R. de Wachter, V. Depauw, D. Rosseels, A. Berkhof, die zich veelal meer op het gebied van de ontspanningsliteratuur dan van de kunst bewegen. Alleen Depauw poogt zich eenmaal boven het gewone peil van deze productie te verheffen met zijn sociale trilogie: 'De geschiedenis van Mathias Wieringer' (1947-1949). Daar wordt Depauw nog wel geklasseerd bij de vlotte ontspanningslectuur, zoals bij Mamix Gijsen, die dan toch maar weer de moeite waard is om - weeral opsommingsgewijs - in een literatuurgeschiedenis vermeld te worden; maar Depauw wist zijn werk toch boven dat 'gewone peil' uit te tillen met een 'sociale trilogie' uit de late jaren 1940. Die was de voorbode van ideëel veel zwaarder doorwegend narratief werk vanaf de jaren 1950.

Ik wil hier speciaal Hubert Lampo vermelden, die Valère Depauw nadrukkelijk heeft geprezen, niet in het minst omdat hij in diens thematiek sinds de jaren 1960 en 1970 een nauwe verwantschap met zijn eigen magisch-realisme herkende. Lampo zal hem op grond van die thematiek uitvoerig blijven loven. In een overzicht The contemporary novel in Dutch, in The novel today (Belgian Review) uit 1970 constateert hij dat Vlamingen hun vertellerstalent wantrouwen en nogal gemakkelijk de vlotte vertellers afvoeren naar de minderwaardige ontspanningslectuur, maar iemand als Valère Depauw (met de foto in de tekst), ook al te lichtvaardig in dat verdomhoekje gedumpt, verdient alle lof voor werken als Een handvol aarde, Breiz Atao en Opdracht in Guemika. Die waardering zal Lampo later nog staven met commentaren bij hoogtepunten uit Depauws oeuvre als Op weg naar Montségur en de trilogie De uiterste hoeksteen.

In lexica, auteurslijsten, encyclopedieën van de Vlaamse beweging of provinciale literaire gidsen vinden we hem het vaakst, ja, daar blijkt hij een vaste stek te hebben. Als er ergens maar een Vlaams belletje rinkelt, is de naam Valère Depauw present.

Vanzelfsprekend vinden we hem naar behoren belicht in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging A-L uit 1973 met een bijdrage van Mon de Goeyse en nog wat uitvoeriger in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging A-F uit 1998, waar het artikel van Mon de Goeyse aangevuld werd door Dries Janssen. Hijzelf werkte mee aan Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 14. Vlaamse Figuren II. Van Hippoliet Meert tot Theo Brouns uit 1976, waar hij de tekst bij de foto van Leo Vindevogel schreef, en hijzelf wordt herdacht met zijn bijdragen aan het satirisch weekblad Rommelpot in de jaren 1945-1949 in Twintig eeuwen Vlaanderen. Deel 6. De Vlaamse Beweging III. De Vlaamse Beweging na 1940, verschenen in 1979, toen hijzelf al zoveel meer gepresteerd had dan die columns in de trant van 't Pallieterke en o.m. met Op weg naar Montségur op het toppunt van zijn literaire competentie was geraakt. Ook Wie is wie in Vlaanderen 1980. Eerste uitgave van Rik Decan kent hem.

Deel 9 van de Culturele geschiedenis van Vlaanderen dat handelt over de literatuur van de twintigste eeuw besteedt aan hem onder de hoofding Voortzetting van de traditionele prozakunst vijftien regels op een blad met drie kolommen met een beknopt overzicht van zijn overvloedige productie tot en met En toen begon de vreemde droom uit 1979. Ook Op weg naar Montségur wordt even in die opsomming vemoemd.

Literaire lexica, vooral die gewijd aan Vlaamse prominenten, vergeten hem niet, zoals de Literaire Gids voor provincie en stad Antwerpen van Jos Borré en Guy van Hoof, waar hij onder de gemeente Brecht wordt ingeburgerd. Het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse letterkunde -Auteurs, anonieme werken, periodieken, bijgehouden tot 1984, vermeldt o.m.: 'Met zijn boek over de Katharen Op weg naar Montségur (1976) schreef Depauw een knappe magisch-realistische roman'. Dat Lexicon kent als secundaire bibliografie alleen de twee korte monografieën van André Demedts uit 1978 en 1981, niets meer. Ook het Oosthoek Lexicon. Nederlandse & Vlaamse Literatuur uit 1996 heeft hem opgenomen. Wie bij benadering wil weten onder hoeveel schuilnamen Valère Depauw heeft gepubliceerd, kan terecht in het boek Auteursnamen / Pseudoniemen, samengesteld door Wim Hazeu: daar worden vier schuilnamen vermeld, terwijl hij zeker onder een tiental pseudoniemen heeft gepubliceerd.

4. Waar in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur?

Welnu, men kan zich zoals André Demedts destijds in het septembemummer 1984 van het tijdschrift Vlaanderen terecht afvragen hoe het komt dat zoveel leraars en recensenten die auteur gewoon niet blijken te kennen, of meer nog: waarom hij uit gezaghebbende literatuurgeschiedenissen is weggegleden.

André Demedts velt in de Conclusie van zijn monografie over Valère Depauw volgend genuanceerd oordeel: 'Met zijn beste boeken sluit Depauw bij heimatkunstenaars als Van Hemeldonck en Coolen, of beoefenaars van het magisch realisme als Daisne en Lampo aan. Daarbij komt verder zijn belangstelling voor het bedrijfsleven en voor de nationale bewegingen. De talrijke herdrukken en vertalingen van zijn boeken bewijzen dat hij een talrijk publiek gewonnen heeft. Wel niet degenen die uit snobisme altijd alles anders willen, wel degenen die hopen op een antwoord op steeds terugkerende kemvragen en de volkse lezers die aan de lichtzijde van het leven vergetelheid van hun miseries zoeken. De ware kunst is geen product van theorieën en geen modevoorwerp, zij is een persoonlijke schepping die door 's levens waarachtigheid wordt bezield'.

Andere commentatoren oordeelden op grond van Op weg naar Montségur iets stelliger over zijn positie in de literatuur van zijn tijd en in de komende literatuurgeschiedenissen. Zo Emiel Janssen in De Periscoop van mei 1977: 'Het werd in onze Zuidnederlandse romanliteratuur een zo oorspronkelijk werk, dat we niet goed weten, voor de laatste jaren, wat wij er naast kunnen leggen'. Zo ook Dries Janssen in het tijdschrift Schuim (nr. 6) van 1977: 'In de literatuuroverzichten en geschiedenissen dient vanaf en aan de hand van Op weg naar Montségur de auteur Valère Depauw geheel anders beoordeeld en gekwoteerd'.

Valère Depauw geheel anders te beoordelen en te kwoteren? De tijd zal het leren. In 't Pallieterke van 6 november 1983 stond onder de titel De nieuwe richting van Valère Depauw: 'Niemand twijfelt eraan dat Valère, als katholiek en Vlaamsnationalist, altijd in een verkeerde, want niet- linkse richting heeft geschreven. Daar kan je wel een talrijk publiek mee bereiken, over de grenzen heen geraken en zelfs een interprovinciale prijs veroveren, maar dat is geen waarborg, veeleer een beletsel om te worden opgenomen door diegenen die hier bepalen wie hier recht heeft op een plaats in de Nederlandse literatuur'. 't Pallieterke is nu niet direct de meest geschikte afsluiter van dit onderzoekje, maar de daar gestelde vraag blijft reuzengroot overeind: wie bepaalt wie recht heeft op een plaats in de Nederlandse literatuur?

Valère Depauw schreef nog een 'Groot verhaal'. Vindt zo'n Verhaal zijn plaats in een Nederlandse literatuurgeschiedenis als verhaal, en zo ja, hoe?

Marcel Janssens [bron: https--www.dbnl.org/tekst/_ver016200101_01/_ver016200101_01_0011.php]

--- Over (foto 2): Valère Depauw ---

Valère Depauw (Ronse, 7 april 1912 - Brasschaat, 2 augustus 1994) was een Vlaams schrijver.

Valère Depauw werd geboren uit het tweede huwelijk van zijn vader en groeide op in een liberaal-katholiek, franskiljons gezin. Zijn vader was een stalenwever die opklom tot fabrikant van het textielbedrijf "Fabrique de tissus en tous genres Léon Depauw-Dierickx". Als lid van de katholieke turnclub van Ronse stapte de tienjarige Valère in 1922 nog mee in een betoging tegen de vernederlandsing van de Gentse Universiteit. Depauw werd naar eigen zeggen Vlaamsgezind toen zijn leraar Frans aan de rijksmiddelbare school poneerde dat "La langue française est la plus belle langue du monde" en hij in dezelfde periode gefascineerd raakte door het proces en de onrechtvaardig geachte veroordeling van August Borms. Pas vijftien geworden begon hij zijn beroepsactiviteiten in het textielbedrijf van zijn vader. In december 1928 werd hij actief in de studiekring van de Christen Volksbond van Ronse, waar Leo Vindevoghel Nederlandse les gaf. In weerwil van zijn familie ging Depauw zich toeleggen op het spreken van de Nederlandse taal in het openbaar. Hij nam deel aan de taalgrensactie van Flor Grammens en schreef artikels voor Het Volk van Ronse. Als autodidact vervolmaakte hij zichzelf in het Nederlandstalige schrijfkunst en werd een veellezer, voornamelijk van Franse literatuur en stilaan van uitgaven in het Nederlands. In 1938 verliet hij het familiebedrijf en werd boekhandelaar in Gent.

Na de Achttiendaagse Veldtocht en krijgsgevangenschap in Oostenrijk tot in 1941, was hij van 1942 tot 1944 bediende bij de uitgeverij van Angèle Manteau en werd journalist bij het collaborerende dagblad De Gazet. Dit leverde hem, na de bevrijding, een veroordeling op tot een jaar gevangenisstraf. In de repressietijd werd hij geïnterneerd in Gent, Sint-Gillis en Lokeren. Vanaf september 1944 verbleef hij een jaar lang in het interneringskamp te Lokeren waar hij barakchef was en Filip de Pillecyn zijn secretaris werd.

Hij ging vervolgens in Koekelberg wonen en werd weer boekhandelaar en bediende bij een uitgeverij. In 1946 stichtte hij de uitgeverij De Belhamel en in 1948 stichtte hij de vzw Boekengilde Brederode. Begin 1950 verhuisde hij met zijn gezin naar Sint-Job-in-'t-Goor, waar hij een vervallen hoeve had aangekocht en gerestaureerd. Om den brode waagde Valère Depauw zich aan pulpliteratuur, onder schuilnamen zoals Jean Montreal en Claudine Lagarde.

Hij bleef een Vlaams-nationalist, wat tot uiting kwam in onder meer zijn bijdragen aan het satirisch anti-repressieblad Rommelpot, waarin hij onder de schuilnaam Piet Canneel en Jan Eyck tragikomische verhalen over de repressie schreef. Zijn roman De dood met de kogel (1950) was gewijd aan zijn vriend Leo Vindevogel die, zijns inziens ten onrechte, gefusilleerd was. Hij interesseerde zich voor de geschiedenis van minderheden in Europa, in romans over de Bretons (Breiz atao) en de Basken (Opdracht in Guernica).

Van 1955 tot 1969 was Depauw hoofdredacteur van het Nederlandse tijdschrift Panorama. In 1971 stond hij als kandidaat op de lijst van de Volksunie voor het arrondissement Antwerpen, maar werd niet verkozen. Van 1974 tot 1977 doceerde hij aan de Académie internationale de Psychologie, in Manternach (Groothertogdom Luxemburg).

Enkele van zijn werken zijn beïnvloed door het magisch realisme, waaronder het Op weg naar Montségur. Daarnaast bevat zijn oeuvre enkele streekromans en historische romans.

Bekend zijn ook zijn autobiografische geschriften met betrekking tot zijn oorlogservaringen als krijgsgevangene in Duitsland (Offergang, Kerstvisioen in het Stalag en Een man keert terug) evenals de latere Hebben alle vogels hun nest (1950) en Uit alle dalen der herinnering (1974).

In zijn latere werk treedt religieuze zingeving steeds meer op de voorgrond. De evolutie van volksschrijver tot gelouterde en gelauwerde literator werd bezegeld met de publicatie van De uiterste hoeksteen in 1985. De historische roman, een drieluik over de mystieke Hadewijch, de heilige Lutgardis van Tongeren en de adellijke Sybillie van Gaege, wordt algemeen beschouwd als zijn levenswerk.

Overlijden

Valère Depauw overleed op 2 augustus 1994 te Brasschaat. Hij ligt begraven op het kerkhof van de Antwerpse gemeente Sint-Job-in-'t-Goor.

Aan de voorgevel van de zetel van de Christelijke Volksbond in Ronse, werd op het initiatief van Davidsfonds Ronse en van Marnixring Ronse een gedenkplaat aangebracht.

Literaire prijzen - Het werk van Depauw werd met verschillende prijzen bekroond:

  • de romanprijs van de provincie Antwerpen 1950 voor De zege van het verzaken;
  • de interprovinciale prijs voor letterkunde van de Vlaamse Provincies 1979 voor Op weg naar Montségur;
  • de prijs van de Scriptores Christiani 1984 voor De uiterste hoeksteen;
  • de Karel Barbierprijs 1985 van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren voor zijn Lutgardistrilogie, over de Vlaamse heilige Lutgardis van Tongeren;
  • de prijs van de Provincie Antwerpen 1989 voor zijn gezamenlijk oeuvre.

Pseudoniemen

Na de Tweede Wereldoorlog publiceerde Depauw onder verschillende pseudoniemen. Dit was enerzijds het gevolg van het publicatieverbod dat hem gedurende jaren als veroordeelde werd opgelegd, anderzijds van het feit dat hij om den brode bescheiden proza publiceerde, dat hij niet waardig achtte onder eigen naam in het licht te geven. Om de eerste reden publiceerde hij onder de namen Piet Canneel, Jan Eyck, Bernhard van Goor, Jerome de Gryse en Peter Pann. Voor wat eerder onder 'pulp' te rekenen viel, gebruikte hij de pseudoniemen Jean Montreal, Claudine Lagarde, Georges Darius, Nicole Ménetier en René Solitaire.

Publicaties

...

Literatuur

...

[bron: wikipedia]

VALERE DEPAUW

Ronse, 7 april 1912 - Brasschaat, 2 augustus 1994

Veelzijdig schrijver van sociaal en politiek geëngageerd werk. Als romanschrijver vinden we hem terug in genre's als de streekroman, de historische roman, autobiografieën en zelfs een magisch realistische roman.

Hij was een overtuigd Vlaams-nationalist.

Aan pseudoniemen geen gebrek: Piet Canneel, Bernhard van Goor, Jan Eyck, Jerome de Gryse voor het ernstiger werk. In het amoureuze genre:Peter Pann, Jean Montreal, Georges Darius, René Solitaire, Nicole Ménetier, Claudine Lagarde.

BIOGRAFIE

7 april 1912: Valère Depauw werd geboren te Ronse, in een gezin van kleine textielfabrikanten. Thuis werd meestal Frans gesproken, benevens het Ronsies dialect. Hij leek te zijn voorbestemd om te zijner tijd een deftige franskiljonse textielfabrikant te worden.

1917 - 1927: Volgde kleuter- en lager onderwijs en onvolledig middelbaar, allemaal in Ronse, resp. in de nonnenschool, het college en de Rijksmiddelbare School, hoofdzakelijk in het Frans (in 1921 stapte hij als lid van de Franstalige, katholieke turnclub uit Ronse zelfs op in de grote betoging te Gent tegen de vernederlandsing van de universiteit);

1927: Op zijn vijftiende verliet hij de schoolbanken en ging in de leer in het textielbedrijf van zijn vader. eerst 'om de stiel te leren', daarna (vanaf z'n 19de jaar) als zaakvoerder (1927-1938);

1927-1938: Zaakvoerder van de ouderlijke fabriek "Fabriques de tissus en tous genres".

1928: Sluit aan bij de 'Christen Volksbond', een christelijke arbeidersbeweging met Vlaamse idealen, waarvan de politieke inspirator Leo Vindevogel is.

Onder invloed van de socio-culturele werking van deze organisatie zal hij zich solidair scharen aan de kant van de (meestal) Vlaamse arbeidersklasse. Trouw aan zijn Vlaamse wortels en verbondenheid met zijn 'volksgenoten' zal een leidraad blijven in zijn verdere leven.

In Het Volk van Ronse schreef hij artikelen, en met Leo Vindevogel hield hij meetings in het arrondissement Oudenaarde; hij nam ook deel aan de taalgrensactie van Flor Grammens

1936: Huwelijk met Mia Kobia.

1937: Debuteerde met een humoristische roman in "Tavi".

Oorspronkelijk was 'Tavi' geen boek maar een toneelrevue, geschreven om de financieel noodlijdende toneelgroep van de Christen Volksbond "Voor Taal en Volk" te depanneren.

In "Tavi ees getraut" (1934) speelt Tavi, een plaatselijk folkloristisch figuur, de hoofdrol.

In 1935 komt er een vervolg met "Tavi kuupt 'nen twielijnck". De revues kennen een daverend succes. Jaren later (met voorstellingen in 1971, 1972 en 1992) kan het nog altijd de Ronsese bevolking aanspreken.

Drie jaar later, in 1937, komt de figuur van "Tavi" terug in een heus boek, weerom immens populair bij zijn lezers (80.000 exemplaren).

Het is een anekdotische verhalenbundel over een figuur uit zijn geboortestad.

Aanvankelijk zag hij het schrijven als 'de vervulling van een sociale taak'. Na Tavi verschenen er meer optimistische, humoristische verhalen, louter bedoeld ter ontspanning.

1938-1939: Vervult zijn militaire dienstplicht in Gent, jaren na de normale oproeping; pas afgezwaaid wordt hij gemobiliseerd.

DE OORLOGSJAREN 1940-1945 EN HUN NASLEEP TOT 1950

1940: Neemt deel aan de 18-daagse Veldtocht, wordt Kriegsgefangener nr. 10.662 in Oostenrijk en verblijft maanden in het Stalag van Gneixendorf (bij Krems), waar hij met Kerstmis ontslagen wordt.
"Offergang"(1944), "Kerstvisioen in het Stalag" (1943) en "Een man keert terug" (1944) - alle drie uitgegeven bij Uitgeversmaatschappij Manteau - verwoorden zijn oorlogservaringen. Zij worden later gebundeld onder de titel 'Triptiek van heimwee en berusting'.

Zelf beschouwde hij "Triptiek van heimwee en berusting" (1948), drie samengebundelde novellen, als zijn debuut. In zijn werken zoekt hij naar de de drijfveren in het menselijk bestaan.

1942-1944: In dienst bij de firma van Angèle Manteau als vertegenwoordiger en bediende.

Vanaf de Boekenbeurs in de herfst van 1942 was hij tevens actief als vertegenwoordiger van het fonds.

Toen in 1944 de geallieerde troepen Brussel kwamen bevrijden, leek het Mevr. Manteau raadzamer dat Depauw, die een bekend Vlaams-nationalist was, binnenshuis zijn werkzaamheden zou voortzetten om geen kwaad bloed bij de boekhandelaren te zetten Maar al na enkele maanden, ergens in januari 1945, werd Depauw gearresteerd op het kantoor van Manteau aan de Warmoesberg in Brussel.

1945: Vanwege zijn medewerking aan het Antwerpse dagblad De Gazet, waarvoor hij de 'Kronieken van Reinaert' schreef, wordt hij op verdenking van collaboratie tot een jaar hechtenis veroordeeld

De Gazet was het dagblad dat DeVlag in 1943 met behulp van veel Duits geld had opgezet als tegenhanger van het dagblad Volk en Staat. Een bundeling van die kronieken, onder de titel 'De kronieken van Reinaert' was overigens in het najaar van 1944 nog bij Manteau verschenen,

Hij zat achtereenvolgend in de gevangenis van Sint-Gillis, het Klein Kasteel te Brussel, de Wollestraat te Gent en in het hechteniskamp van Lokeren, waar barakchef Depauw als secretaris Filip De Pillecyn had.

Tijdens de maanden van zijn internering pleegde hij, om den brode, talloze misschien wel 350 liefdes- en stationsromannetjes ('romannetjes van liefde en koude voeten') onder diverse pseudoniemen. Zes van het betere soort zijn verschenen onder het pseudoniem PETER PANN bij Angèle Manteau . Zelf zegt hij hierover: 'veel overdrijving is er niet bij, als ik beweer geschreven te hebben per hectare in plaats van per pagina'

1946: Publicatie van het eerste deel van zijn Wieringer weverstrilogie bij Manteau ondanks het publicatieverbod.

De trilogie over de weefnijverheid, bestaande uit "Het lied van de oude getrouwen" (1946), "Niet versagen, Mathias" (1948) en "De zege van het verzaken" "(1949), werd in 1950 bekroond met de romanprijs van de provincie Antwerpen.

Geregeld verschijnen er in deze periode ook bijdragen van zijn hand - onder pseudoniem Piet Canneel, Jan Eyck of Jerome de Gryse - voor het satirische anti-repressie weekblad Rommelpot (december 1945-december 1949), dat de onrechtvaardigheden van de repressie hekelde.

Onder het pseudoniem Jan Eyck schrijft hij in feuilletons 'Dood met de kogel'. In deze reeks neemt hij het resoluut op voor Leo Vindevogel, zijn sociale en levensbeschouwelijke inspirator en jeugdvriend, die in de troebele repressieperiode (1945) wegens veelal door haat ingegeven getuigenissen werd terechtgesteld.

De tekst zal opnieuw opduiken bij uitgeverij Luctor in 1949 als documentaire reportage onder de titel 'Vindevogel. Terechtstelling en 'proces' met ditmaal als schuilnaam Bernard van Goor in een reeks over spraakmakende repressieprocessen.

1946: Sticht te Koekelberg de uitgeverij "De Belhamel".

De Belhamel gaf binnen het jaar twee novellen uit 'De aanwezigheid' van Filip de Pillecyn en 'Peer Gynt ' van hemzelf

1948: Richt de VZW "Boekengilde Brederode" op.

Hoewel de vzw tot 1972 blijft bestaan, worden de activiteiten reeds in 1956 gestaakt na gerechtelijke moeilijkheden rond het boek van Emiel Van Coppenolle (Wat ik nog te zeggen heb, 1953), die daarin zijn houding als commandant van de Rijkswacht tijdens de tweede wereldoorlog verdedigt.

De uitgeverij publiceert vooral werk over Vlaams-nationalistische voormannen en vormde de officiële voortzetting van uitgeverij De Belhamel

In de reeks Den vaederlandt getrouwe (1950-1952) geeft Depauw werk uit van Rob. Van Roosbroeck (Borms: een leven van liefde en trouw, 1951, onder ps. R. Math Wijtens); Theo Brouns (Dagboek, met een biografische schets door A. Augustynen, ps. van Lambert Swerts ); H.J. Elias (Staf de Clercq, 1951, onder ps. H. van Westdijk); Cyriel Verschaeve (In 't verre land vreeselijk alleen, 1953); Knut Hamsun, Sven Hedin en van zichzelf, nl. Hebben alle vogels hun nest... (1951) en De dood met de kogel (1952)

1950-1994 : HET SCHRIJVERSCHAP

1950: Verwerft een bouwvallige oude hoeve annex kapel in Sint-Job-in-'t-Goor. Hij kan aan de restauratie van zijn "Kapelhoeve" beginnen. Het wordt en blijft zijn "laatste haven". (Zie Kapelhoeve, laatste haven, 1962).

1955-1969: Journalist. Brengt het tot hoofdredacteur van het weekblad 'Panorama' (Nederlandstalige en Franstalige edities).

1959: Met Het brandoffer dat wij dragen boort Depauw een nieuwe inspiratiebron aan. Het is een historische roman over de godsdiensttwisten en de mislukte vrijheidsstrijd van de Bosgeuzen in de streek van Oudenaarde in de 16de eeuw.

De materie moet zijn interesse gewekt hebben voor miskende minderheden in Europa: "Breiz Atao" (1964) en "Opdracht in Guernika" (1965) handelend over de vrijheidsdrang en ontvoogding in respectievelijk Bretagne en Baskenland.

1975-1977: Kort intermezzo bij een hogeschool voor parapsychologische wetenschappen in Luxemburg.

Het is in periode dat hij zin magisch-realistische roman Op weg naar Montségur (1976), schrijft, waarin een leraar op een vreemde wijze 'bindingen' krijgt met zijn Kathaarse voorouders in de middeleeuwen, en een para-psychologische roman En toen begon de vreemde droom (1979)

1977: Wijdt zich volledig aan het schrijverschap.

1981-1985: De trilogie De uiterste hoeksteen, met als delen Bijwijlen lief, bijwijlen leed (1981), Ik ben zo wijd (1982) Bevrijd van alle nood (1984), is ongetwijfeld zijn gaafste romanschepping.

De romancyclus is opgebouwd rond een historische figuur Sibyllie van Gaege, afkomstig uit een voornaam Henegouws geslacht, Frankisch van oorsprong, die het Diets als voertaal gebruiken. Deze sibyllie leefde in de 13de eeuw, was kanunnikes in het Nobel Kapittel te Bergen en komt na een geestelijke loutering in het klooster van Aywières (toen Awiria geheten) terecht. Zij zal er de H. Lutgardis in de laatste 11 jaren van haar leven bijstaan. Ze ontmoet er ook mystica en dichteres Hadewych

2 augustus 1994: Valère Depauw overlijdt te Brasschaat.

Het werk van Depauw kent vele invalshoeken:

  • Sociaal engagement: "Het geslacht Wieringer"
  • Politiek engagement: "Het proces en de terechtstelling van Leo Vindevogel" en "De dood met de kogel"
  • Autobiografisch: "Hebben alle vogels hun nest" (1950), "Uit alle dalen der herinnering" (1974), "Kapelhoeve, laatste haven"
  • Romantisch: "Nevels over 't Moerven"
  • Historische roman: "Het brandoffer dat wij dragen" (1959), De trilogie: "Bijwijlen lief, bijwijlen leed" (1981), "Ik ben zo wijd" (1982), "Bevrijd van alle nood" (1982)
  • Streekromans: "Alleen moeder" (1951), "Gisteren is het mei geweest" (1956)
  • Magisch realisme: "Op weg naar Montségur" (1976)
  • Parapsychologisch: "En toen begon de vreemde droom" (1979)

Verschillende van zijn werken werden vertaald in het Frans, Duits en Tsjechisch.

BEKRONINGEN

1950: Romanprijs van de provincie Antwerpen 1950 voor De zege van het verzaken
1979: Interprovinciale prijs voor letterkunde van de Vlaamse Provincies 1979 voor Op weg naar Montségur
1984: Scriptores Christiani 1984 voor De uiterste hoeksteen
1985: Karel Barbierprijs 1985 (Koninklijke academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde) voor De uiterste hoeksteen
1989: Prijs van de provincie Antwerpen 1989 voor zijn gezamenlijk oeuvre.

GERAADPLEEGDE BRONNEN

Websites

  • Zeer interessante website over Valère Depauw : Valère Depauw, Leven en Werk (http--users.pandora.be/spica/depauw)
  • Valère Depauw - dbnl
  • Luc Decorte, "Bio- en bibliografie 'van' en 'over'." In: Vlaanderen. Jaargang 33 (1984)
  • Valère Depauw - Literair Gent

Referenties

  • Ludo Simons, Het boek in Vlaanderen sinds 1800. Een cultuurgeschiedenis. Lanno, Tielt. 639p. (Depauw, pp. 442-443)
  • Rudolf van de Perre, Depauw, Valère, in: M. Janssens e.a (red.). Geboekstaafd. Vlaamse prozaschrijvers na 1945 (1988), p. 110-112.

MEER OVER VALERE DEPAUW

  • André Demedts: Valère Depauw (1978), in de reeks Grote ontmoetingen, 30
  • André Demedts: Valère Depauw (1981), in de reeks Oostvlaamse literaire monografieën, 18
  • José de Ceulaer: Valère Depauw: van nature romantisch (1964), in de reeks Te gast bij Vlaamse auteurs. Interview
  • Marcel Janssens: Valère Depauw, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, jrg. 111 (2001), p. 219-231

SMAAKMAKER

ZIJN MOEDER

Ze was een wispelturige vrouw geweest. Daarvan had hijzelf weinig of niets gemerkt, tijdens de enkele jaren dat hij haar had gekend was ze steeds opgewekt geweest, zorgeloos ook, vol grappen en plezierige invallen, de liefste en toegeeflijkste moeder die een kind kon hebben. En opeens het verdriet en de ontreddering : ze was weg.'s Avonds had ze hem naar bed gebracht en 's morgens had ze hem niet wakker gemaakt met een zoen of met een nat badhandje. Hij was uit zichzelf naar beneden gekomen, waar hij zijn vader ontzettend opgewonden aantrof en toen hij zijn zoontje zag, stak hij in een wanhoopsgebaar zijn beide armen naar omhoog. En een detail dat pas later betekenis kreeg: de lijst met de huwelijksfoto van moeder en vader lag op de vloer en het glas was verbrijzeld en de foto gehavend. Tante Emmy, vaders zuster, kwam al even opgewonden binnen en kreeg van vader een brief te lezen, en ze knikte alsof het gebeurde haar niet verraste. En nooit zou Benoit vergeten wat zijn vader toen geschreeuwd had : "Al smeekt zij op haar knieën om vergiffenis, dan nog komt ze hier niet meer binnen !" en vloekend was hij weggelopen.

Hij moest niet naar school en tante Emmy hield zich met hem bezig. Ze zegde, en ze huilde erbij, dat mama weg was. Waarheen, vroeg hij, wanneer zou ze terug zijn ? En waarom mocht hij niet meegaan ? Vragen, waarop tante Emmy geen antwoord kon geven en met alle onhandigheid van iemand die zelf geen kinderen heeft, had ze geprobeerd hem af te leiden, zijn aandacht op wat anders te vestigen, maar hij wilde mama en huilde aldoor.

Uit: Op weg naar Montségur. 1976

BIBLIOGRAFIE

...

[bron: https--schrijversgewijs.be/schrijvers/depauw-valere]
Zoekertjesnummer: m2217658686