Felix Timmermans 1886-1947|Hubert Lampo

€ 5,50
Ophalen of Verzenden
Verzenden voor € 4,94
200sinds 24 okt. '24, 13:11
Deel via
of

Kenmerken

ConditieZo goed als nieuw
AchtergrondKunst en Cultuur
Jaar (oorspr.)1961
Auteurzie beschrijving

Beschrijving

||boek: Felix Timmermans 1886-1947||Monografieën o/ Vlaamse Letterkunde [23]

||door: Hubert Lampo
||over: Felix Timmermans

||taal: nl
||jaar: 1961
||druk: ?
||pag.: 43p
||opm.: gekartonneerd|zo goed als nieuw

||isbn: N/A
||code: 2:000383

--- Over het boek (foto 1): Felix Timmermans 1886-1947 ---

Blog over literatuur, geschiedenis en Antwerpen

[Literatuurgeschiedenis] Censuur / geen censuur. Belgische priesters en politiemannen tackelen 'pornografie' [2015-04-18]

Censuur is in België onmogelijk. Artikel 25 van de Grondwet van 1831 bepaalt dat de drukpers vrij is en censuur 'nooit' kan worden ingevoerd. Voorts bestaat de vrijheid 'om op elk gebied zijn mening te uiten [...]', behalve wanneer daarbij misdrijven worden gepleegd. Dat kan zijn wanneer de 'openbare zedelijkheid' (een begrip uit de strafwet) wordt geschonden. Bij 'openbare schennis van de goede zeden' denkt de wetgever bijv. aan liederen en teksten - maar de concrete invulling van wat 'de eerbaarheid kwetst' is de taak van de rechter.

Een en ander belet de katholieke kerk niet te zeggen wat de gelovigen wel of niet mogen lezen, wat in de 19de en een flink stuk van de 20ste eeuw leidt tot herhaalde ingrepen van de clerus. Nogal wat schrijvers kunnen daarvan meespreken.

Hendrik Conscience

In 1842 werkt de schrijver Hendrik Conscience (1812-1883) als 'griffier' in de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen. Enkele jaren eerder heeft hij De Leeuw van Vlaenderen gepubliceerd. In Vlaamsgezinde kringen is Conscience een gevierd man; hij geniet de vriendschap en bescherming van zijn directeur, de liberale schilder (n vrijmetselaar) Gustaf Wappers.

Maar in de ogen van de Kerk is Conscience verdacht. Romans, zo menen veel priesters, zijn een product van de liberale Franse geest. Voor de gelovigen zijn ze gevaarlijk omdat ze tot de verbeelding spreken zonder daarom per se de waarheden van het geloof te propageren.

Bovendien heeft Conscience in zijn debuutroman, In 't Wonderjaer (1837) openlijk de lof van de Geuzen die in de 16de eeuw in opstand komen tegen Spanje gezongen. Alsof dat niet erg genoeg is bevat De Leeuw bevat niet gewelddadige taferelen, maar vertelt de roman ook over de liefde tussen (de fictieve) Machteld, dochter van de graaf van Vlaanderen, en de heldhaftige ridder Adolf van Nieuwland.

Hendrik Conscience.

Omdat de uitgeverij in Vlaanderen nog nergens staat, moeten auteurs die hun werk gedrukt willen zien de kosten zelf dragen. Zo komt het dat In 't Wonderjaer en De Leeuw hun auteur niets hebben opgebracht. Conscience mag dan een baan hebben, rijk wordt hij daar niet van. Groot is dan ook zijn blijdschap wanneer Wappers hem in contact brengt met de 'inspecteur van de gevangenissen' T. Sorlus. Die overweegt beide boeken aan te kopen voor de bibliotheken van de strafinrichtingen in het Nederlandstalige landsgedeelte. Conscience stapt naar zijn drukker en die bestelt prompt de nodige riemen papier.

Maar dat is gerekend buiten de invloed van kanunnik Jan-Baptist Van Hemel (!), hoofd van het Klein Seminarie in Mechelen en censor librorum van het aartsbisdom. Ondanks de bepalingen van de Grondwet en de scheiding van kerk en staat weegt de clerus zwaar op de besluitvorming - waaronder die in het gevangeniswezen.

Van Hemel verzet zich tegen een eventuele aankoop van In 't Wonderjaer en De Leeuw, tenzij de schrijver zich bereid toont om veranderingen aan te brengen. Conscience, die sowieso geen sterk karakter heeft, staat met zijn rug tegen de muur. Toegeven, maakt Van Hemel hem duidelijk, betekent niet alleen dat de bestelling voor de gevangenisbibliotheken doorgaat, maar ook dat zijn romans door de zeshonderd leerlingen van het Mechelse Klein Seminarie zullen gelezen worden. En omdat hij het ijzer wil smeden wanneer het heet is, doet de kanunnik meteen een reeks suggesties.

Conscience gaat door de knieën. Van Hemel, maar ook P.J. Visschers, de pastoor van de Antwerpse Sint-Andrieskerk en - naar verluidt - de felle polemist priester Jan-Baptist Buelens, onderpastoor van de Sint-Jacobskerk, buigen zich over de gewraakte boeken. De schrijver luistert en gaat aan de slag.

Gecastreerd

In 't Wonderjaer zal voortaan Het Wonderjaer heten; de priesters in het boek krijgen een mooiere rol en het behoud van het katholieke geloof komt centraal te staan. In De Leeuw sneuvelen bloeddorstige uitlatingen van opstandelingenleider Jan Breydel en Machteld bemint haar ridder niet langer 'met onrustige drift', maar als een zuster. Beide romans verliezen ook hun Vlaamsgezinde voorwoord.

De nieuwe versie van Het Wonderjaer verschijnt in 1843, weldra gevolgd door de 'gecastreerde' Leeuw. Voor Conscience is het pad naar succes geëffend, maar zijn geloofwaardigheid ligt aan diggelen en zijn liberale vrienden keren zich van hem af. Voortaan legt hij een voorzichtigheid aan de dag die zijn oeuvre niet ten goede komt.

Felix Timmermans.

'Ik heb slechts gelachen en niet gespot met het domme bijgeloof in onzen schonen godsdienst en 't ware goed dat dit veel gedaan wierd, ter ere van den godsdienst zelf,' schrijft de beroemde Felix Timmermans (1886-1947) in 1920 naar aanleiding van de kritiek op zijn roman Pallieter (1917). 'Dat wil nu niet zeggen, dat ik een vierkantig voorbeeld van katholiek ben. Ik probeer slecht een goede katholiek te zijn'.

Maar goede wil volstaat niet, zelfs niet voor onverdacht katholieke schrijvers. Pallieter doet in kerkelijk kringen nogal wat wenkbrauwen fronsen.

De roman is eerst in afleveringen verschenen in het Nederlandse literaire tijdschrift De Nieuwe Gids en komt het jaar daarop in boekvorm van de pers bij P.N. Van Kampen en Zoon in Amsterdam. Pallieter kent dadelijk een groot succes maar werkt ook op de zenuwen van bepaalde pastoors en zelfs van protestantse dominees.

Timmermans' titelheld houdt intens van de natuur - zozeer dat de enen hem 'heidens' vinden en de anderen hem voor een 'pantheïst' verslijten. De humor die de auteur zich permitteert wanneer hij over kerkelijke gebruiken en priesterlijke gedragingen spreekt - de pastoor in Pallieter kijkt soms te diep in het glas - heten bij hen 'godslasterlijk'.

In 1918 noemt de Nederlandse redemptorist M. Stoks Pallieter in het dagblad De Tijd 'een veeg en denkelijk teken des tijds, en [...] een sterk typerend symptoom van nieuw-humanisme [...] De ware, verfrissende, sterkende levensvreugde welt naar onze Roomse opvatting uit diepere en heldere bronnen'.

Kanunnik

Stoks heeft veel invloed in het noorden. Het Nederlandse episcopaat klopt aan in Rome en krijgt er gedaan dat 'de lezing van Pallieter, door Felix Timmermans [...] de katholieken verboden is', hoewel de roman niet officieel op de kerkelijke Index komt. De bekendmaking hiervan verschijnt in drie Nederlandse kranten.

Het pauselijk verbod geldt natuurlijk in België, maar kardinaal Mercier, de aartsbisschop van Mechelen, beperkt zich tot de publicatie van de Latijnse tekst in de 'vaktijdschriften' van de bisdommen, zonder er verder ruchtbaarheid aan te geven.

Timmermans, die een en ander van zijn vrienden moet vernemen, is geschokt, maar het komt niet bij hem op zich te verzetten. Pallieter staat op een lijst van boeken, zo vertelt men hem, die de katholieken niet mogen lezen tot ze 'verbeterd' zijn. Ondanks zijn onvrede is de schrijver meteen bereid om in zijn boek veranderingen aan te brengen. Alleen weet hij niet hoe zoiets in zijn werk gaat en daarom vraagt hij hulp aan de invloedrijke Antwerpse essayiste Marie Belpaire (1853-1948).

Affiche voor de film 'Pallieter' van Roland Verhavert (a).

Belpaire schakelt de theoloog kanunnik Theodoor Van Tichelen in, die op zijn beurt contact opneemt met kardinaal Van Roey. Intussen blijken ook Nederlandse katholieken, onder wie de aartsbisschop van Utrecht bereid om het voor Timmermans op te nemen. Uiteindelijk richt de schrijver een brief aan het Heilig Officie in Rome. Of die verder raakt dan het aartsbisdom in Mechelen is onduidelijk. Het is best mogelijk dat Van Roey of een vertegenwoordiger van de Nederlandse bisschoppen in Rome voor Timmermans ten beste spreken.

Intussen blijft Pallieter op de markt. Toch weigert de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde de roman te bekronen met de August Beernaertprijs. Ook hier is het een priester, kanunnik Muyldermans, die zijn voet dwars zet.

In 1922 verschijnt de elfde druk van Pallieter, die is aangepast. Pallieter ziet niet langer 'de tepeltjes' van de borsten van zijn vriendin Marieke; haar 'boezemkens' 'waggelen' niet meer en Pallieter drukt geen 'mals en zeer dun gekleed lijf' tegen zich aan. En een verwijzing naar de heidense god Pan wordt afgezwakt.

Maar dat alles volstaat niet. Kanunnik Van Tichelen adviseert Timmermans bij een aantal bijkomende schrappingen en veranderingen die uiteindelijk leiden tot de 'definitief' aangepaste 16de druk van Pallieter.

Naakt

Een scène waarin Pallieter een naakt Marieke achtervolgt en haar vervolgens meeneemt op zijn paard, is verdwenen. Andere wijzigingen zijn van nog verregaander onnozelheid - een paar volkse en grappige (maar niet 'oneerbiedige') omschrijvingen van God en de heiligen vervallen en Pallieter gaat een keer meer naar de mis. Pas in de jaren 1970 ontdoet men het boek van deze 'verbeteringen'.

Gerard Walschap met dochter Carla.

Helemaal anders pakt het uit wanneer de kerk zich gaat bemoeien met de romans van Gerard Walschap (1898-1989). Ook de jongeman uit Londerzeel is een vroom katholiek en droomt van een leven als missionaris (maar wordt ter elfder ure weggestuurd uit het seminarie).

Walschap, intussen getrouwd en vader, wordt redactiesecretaris van het katholieke weekblad Het Vlaamse Land. Wanneer dat wegens zijn flamingantisme in een kwaad daglicht komt te staan bij de bisschoppen, wordt Hooger Leven opgericht, een periodiek waarvan de schrijver redacteur blijft tot in 1939.

Walschap heeft een fel temperament. Hij heeft gestudeerd en veel gelezen en de buitenlandse literatuur. Hij weet dat katholieke auteurs in Engeland, Duitsland en Frankrijk niet terugdeinzen voor de publicatie van probleemromans waarin het geloof van de personages op de proef wordt gesteld. Hun wereld, vindt Walschap, staat mijlenver af van de kritiekloosheid, volgzaamheid en de sentimentaliteit waarvan de Vlaamse literaire productie (of toch het katholieke deel daarvan) getuigt.

De ambitieuze auteur droomt ervan om zelf ook zo'n 'moderne' katholieke roman te schrijven. Adelaïde ontstaat tijdens een vakantie die Walschap deels in Maaseik bij zijn schoonfamilie doorbrengt, deels in Wenduine aa, zee. Het boek is geschreven 'zoals men ademt,' getuigt de schrijver nadien.

Adelaïde vertelt het verhaal van een jonge vrouw die non wil worden maar dat uiteindelijk niet doet omdat ze vreest dat ze het celibaat niet aankan. Ze trouwt en krijgt maar een kind omdat ze aan contraceptie doet. Dat wekt de wrevel op van de onderpastoor die voorspelt dat ze zal getroffen worden in haar enige zoon. Adelaïde doet alles om haar kind te beschermen. Maar haar angst en de ziekelijke jaloersheid die ze koestert ten overstaan van haar man ontaarden in krankzinnigheid. Adelaïde sterft bij een val uit het raam, die men kan interpreteren als zelfmoord.

Adelaïde bevat geen wezenlijke kritiek op het geloof. De 'heldin' gaat ten onder aan het conflict tussen 'zinnelijkheid' en zondebesef (dixit Walschapbiograaf Jos Borré). Het lot van Adelaïdes zoon en kleindochter beschrijft Walschap in de romans Eric en Carla die samen met Adelaïde de trilogie De familie Roothooft vormen.

'Ik wilde een door en door authentiek katholieke roman schrijven, die aansloot bij de werkelijkheid van dat ogenblik,' verklaart Walschap achteraf. 'Omstreeks de dertiger jaren leek mij de huwelijksmoraal wel het meest aangewezen thema, juist omdat geen twintig procent der gelovigen toen de kerk op dat punt nog volgde.'

Net als Pallieter heeft Adelaïde in het katholieke kamp bewonderaars en vijanden. Belangrijke critici zoals Marnix Gijsen (op dat ogenblik zelf ook nog katholiek) reageren positief. Maar in het tijdschrift Jong Dietschland fulmineert ene S. Linde: 'Weg met die bezetenheid, want dit is niets voor ons, katholieke Vlamingen'.

Jezuïeten

Deze keer verloopt de strijd bijzonder bits. Enkele jezuïeten met belangen in de literatuur ontketenen een ware hetze. In kranten verschijnt een oproep van 75.000 leden van de Katholieke Arbeiders Jeugd (KAJ) die verklaren dat zij 'nooit Walschap zullen lezen'. Twintigduizend 'katholieke huismoeders' beweren dan weer dat de auteur 'pornografie' schrijft.

De leider van het Algemeen Christelijk Werkersverbond (ACW), de grootste vakbond van het land, spreekt zijn eigen banvloek uit over de schrijver. Wanneer de katholieke krant De Standaard toch - heel kort - meldt dat Walschap de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Proza heeft gekregen, protesteert minister P.W. Seghers met een woedende lezersbrief.

De pastoor van de Antwerpse Sint-Laurentiuskerk - Walschap woont om de hoek, in de Lemméstraat, tegenover Willem Elsschot - houdt een donderpreek tegen de schrijver, terwijl diens vrouw en kinderen in de kerk zitten.

Piet Van Aken.

Maar de tijden zijn veranderd. Walschap behoort tot een jongere generatie dan Timmermans. Hij heeft ook een heel ander karakter. De schrijver reageert met een combinatie van onverschrokkenheid en geduld. Hij probeert zijn motieven uit te leggen en voelt zich daarbij niet weinig gesterkt door de positieve reacties op zijn werk in katholieke publicaties in Nederland en Duitsland.

Walschap tracht duidelijk te maken dat preutsheid en hypocrisie contraproductief zijn en dat ze indruisen tegen de essentie van de christelijke boodschap. Maar in Vlaanderen valt zijn pleidooi voor 'realistisch katholieke kunst' bij de meesten in dovemansoren. Toch kan hij zich staande houden. In 1933 wordt hij zelfs redacteur van het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort, waaraan ook Maria Belpaire, Marnix Gijsen en August Van Cauwelaert meewerken.

Van Walschaps roman Bejegening van Christus verschijnt eerst de Duitse vertaling, omdat de zijn vrienden van de schrijver hem het boek niet uit te geven in Vlaanderen. In 1939 publiceert Walschap zijn meesterwerk Houtekiet dat resoluut kiest voor 'absolute vrijheid en eigengerechtige zelfbeschikking' (Borré). In januari 1940 komt trouwens ook de originele Nederlandse van Bejegening van Christus van de pers. En kort daarop volgt - in een beperkte oplage - het pamflet Vaarwel dan, waarin Walschap openlijk afstand neemt van kerk en geloof en ook uitlegt hoe het zover is gekomen. De Duitse inval van 10 mei 1940 maakt een voortijdig einde aan de polemiek die losbreekt.

...

Jan Lampo [bron: https--janlampo.com/category/timmermans-felix]

--- Over (foto 2): Felix Timmermans ---

Leopoldus Maximilianus Felix Timmermans (Lier, 5 juli 1886 - aldaar, 24 januari 1947) was een Vlaams schrijver en dichter. Hij was een van Vlaanderens meest vertaalde en productieve auteurs. Zijn bekendste werk is de roman Pallieter (1916). Hij schreef ook onder het pseudoniem Polleke van Mher en een enkele keer als Stelijn Koldijs. Polleke van Mher was afgeleid van zijn voornaam (Leopoldus) en Mehr was een afkorting van de naam van zijn vader (Gommaire)

Hij was autodidact en schreef toneelstukken, romans met een historisch karakter, novellen, religieus getinte werken, en gedichten. Naast schrijver was Timmermans ook schilder en tekenaar. Hij illustreerde zijn eigen boeken alsook sommige boeken van zijn collega en vriend Ernest Claes. Hij was ook zelf de boekbandontwerper van de meeste van zijn boeken.

Hij werd drie keer genomineerd voor een Nobelprijs.

Timmermans werd op 5 juli 1886 om 23u geboren als dertiende in een gezin met veertien kinderen. Zijn vader, Joannes Gummarus (Gommaire), was een reizende koopman in kant. Zijn moeder, Angelina van Nueten, woonde tegenover het ouderlijk huis van Joannes Gummarus. Ze wisselden liefdesbrieven uit doorheen het raam en huwden op 7 februari 1866.

Een dag na zijn geboorte werd Timmermans gedoopt in de Lierse Sint-Gummaruskerk. Zijn 17-jarige zus Valeria werd zijn meter, haar vriend Felix van der Slagmeulen zijn peter. De naam Felix, waaronder Timmermans het bekendst is geworden, heeft hij dus aan zijn dooppeter te danken.

Als kind tekende Felix al patronen. Zijn schoolcarrière verliep niet vlekkeloos. Zo moest hij zijn vierde leerjaar dubbelen. Hij verliet de school op zijn vijftiende na zijn zesde leerjaar, nadat in de zomer van 1901 tyfus werd vastgesteld. Hij kreeg zelfs de laatste sacramenten toegediend, maar herstelde na lange tijd toch. Nadien ging hij niet meer naar school, maar volgde wel avond- en zondagslessen in de tekenschool. In Antwerpen maakt hij kennis met werk van Rubens en Bruegel.

Vanaf zijn zeventiende begon hij gedichten te schrijven die ook regelmatig werden gepubliceerd in Lier Vooruit. Deze gedichten werden gebundeld en in 1907 uitgegeven onder de titel Door de dagen. In 1906 werden een aantal verzen gepubliceerd in Dietsche Warande & Belfort. Gestimuleerd door de lectuur van Stijn Streuvels schreef hij vervolgens enkele naturalistische werken.

In 1910 brak hij als schrijver door met het zwartgallige Schemeringen van de dood, dat mee ontstond onder invloed van Raymond de la Haye, een bevriend kunstschilder, en van geestesgenoot Flor Van Reeth, die de verhalenbundel illustreerde en aan wie het boek werd opgedragen.

Door een breuk werd Felix Timmermans opgenomen in het ziekenhuis. Hij vreesde voor zijn leven doordat er allerlei complicaties optraden.

Op 12 oktober 1912 trouwde hij met Marieke Janssens. Ze hadden drie dochters: Cecilia, ook bekend als Lia (1920), Clara (1922) en Tonet (1926) en een zoon Gommaar (1930). Deze kinderen werden ook actief in de kunstwereld. Ze illustreerden onder andere werken van hun vader en schreven diverse biografieën over hem.

Vlak voor de Eerste Wereldoorlog schreef hij zijn bekendste werk, Pallieter, dat in 1916 werd uitgegeven. Het wordt door velen als zijn meesterwerk gezien. In 1921 werd het in het Duits vertaald en uitgegeven.

Het boek Pallieter werd in 2016, 100 jaar na de originele uitgave, opnieuw uitgegeven.

De Vlaamse sfeer en de breugeliaanse taferelen in Pallieter wekten het enthousiasme van de Nederlandse kunstschilder Anton Pieck op en die zou aan een map met op de roman gebaseerde tekeningen zijn begonnen, ware het niet dat hij Vlaanderen nog nooit zelf gezien had. In deze tijd nam de Haagse kunsthandelaar Cox contact met Pieck op, die ook in Den Haag woonde: Timmermans was bij Cox op bezoek en had assistentie nodig bij het afdrukken van een ets. Tussen Timmermans en Pieck ontstond een hechte, jarenlange vriendschap.

Op Timmermans' initiatief vroeg uitgever Van Kampen Pieck de tiende druk van Pallieter te illustreren. Timmermans wijdde Pieck in in Vlaamse zaken door schetsen bij zijn brieven aan Pieck te voegen: klederdrachten, karren, huisgevels, een kapel met een Madonnabeeld. De schetsen waren vaak antwoorden op vragen van Pieck, maar de illustraties verschillen te veel van Timmermans' schetsen om te kunnen worden beschouwd als uitwerkingen daarvan. De tiende druk verscheen in 1921.

Op 8 november 1997 had in Lier de wereldpremière plaats van "Pallieter" de musical, geschreven door Willy Van Couwenberghe. In 1998 kreeg deze musical de cultuurprijs van de Stad Lier uit handen van minister Marleen Vanderpoorten.

Interbellum en Tweede Wereldoorlog

Felix Timmermans was een activist. Na de Eerste Wereldoorlog vluchtte hij naar Nederland om een veroordeling te ontlopen. Hij keerde begin 1920 ongehinderd terug. In 1922 kreeg hij de Staatsprijs voor Literatuur.

In 1936 werd zijn vijftigste verjaardag zowel in Vlaanderen, Nederland als Duitsland met veel aandacht gevierd.

Tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog was Timmermans redacteur van het Vlaams-nationalistische Volk. In 1942 ontving hij in Antwerpen van de Hamburgse universiteit de Rembrandtprijs. Als Vlaams-nationalist en in Duitsland bekende schrijver was hij een graag geziene figuur bij Duitse officieren tijdens de Duitse bezetting. Na de bevrijding van Lier op 4 september 1944 werd hij beschuldigd van culturele collaboratie en werd bijgevolg onder huisarrest geplaatst. De aanklacht werd geseponeerd op 22 december 1946. De reacties hierop uit de literaire wereld waren uiteenlopend. Als luidste klonk de stem van Toussaint van Boelaere. De criticus, die aanvankelijk een grote fan was van Timmermans, viel hem af omwille van zijn verdenking van culturele collaboratie.

Op 6 augustus 1944 werd Timmermans getroffen door een kransslagadertrombose (hartinfarct). Hij stierf in Lier op 24 januari 1947. De begrafenisdienst vond plaats in de Sint-Gummaruskerk, waar hij ook was gedoopt. Timmermans werd begraven op het kerkhof Kloosterheide te Lier. Als aanwezigen op zijn begrafenis vermelden kranten onder andere Lode Baekelmans, Gerard Walschap, Maurice Gilliams, Antoon Thiry, Lode Monteyne en Willem Elsschot. Stijn Streuvels, genoemd als een "intiemen vriend" van Timmermans, werd ook verwacht, maar werd thuis gehouden door een zware verkoudheid.

In 1997, bij de herdenking van de 50e verjaardag van het overlijden van Felix Timmermans, werd in Lier een bronzen buste onthuld (beeldhouwster Anne-Marie Volders) op het Felix Timmermansplein.

In 2014 werd hij ook officieel ereburger van zijn thuisstad Lier.

Publicaties

Boeken

1903 Timmermans schrijft zijn eerste gedicht.
1905 Zeldzame verhalen uit Bagijnhofsproken.
1907 Door de dagen, Verzamelde gedichten. (geschreven onder het pseudoniem Polleke Van Mher)
1909 Ecce-Homo en het bange portieresken (later opgenomen in Bagijnhofsproken)
1910 Schemeringen van den dood (zes novellen)
1911 Bagijnhofsproken (samen met Antoon Thiry)
1916 Pallieter (eerste oplage 1225 ex.) zijn meesterwerk. (Verfilmd in 1976 en in meer dan 40 talen vertaald).
1917 Het kindeken Jezus in Vlaanderen, werd als eerste werk van Timmermans vertaald in een andere taal (Duits)
1917 De zeer schone uren van Juffrouw Symforosa, begijntjen
1919 Boudewijn (Dierenepos in verzen)
1921 Anna-Marie
1921 Boudewijn
1921 Karel en Elegast (bewerking)
1922 De Vier Heemskinderen (bewerking)
1922 Uit mijn rommelkas. Rond het ontstaan van Pallieter en Het kindeke Jezus in Vlaanderen
1923 Driekoningentriptiek
1923 De ivoren fluit (korte verhalen)
1923 De pastoor uit den bloeyenden wijngaerdt
1924 Het keerseken in den lanteern
1924 Het kleuterboek Rijmpjes
1925 Schoon Lier
1925 De oranjebloemekens
1926 Naar waar de appelsienen groeien
1926 Het hovenierken Gods
1928 Pieter Bruegel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken
1931 De wilgen
1932 De harp van Sint-Franciscus
1933 Pijp en toebak
1934 De kerk van Strijthem
1934 Bij de krabbekoker
1935 Boerenpsalm (verfilmd in 1989)
1936 Het Vlaamsche volksleven volgens Pieter Breughel
1938 Ik zag Cecilia komen
1941 De familie Hernat
1942 Vertelsels
1943 Minneke-Poes
1943 Oscar Van Rompay (essay)
1943 Isidoor Opsomer
1943 Een lepel herinneringen
1944 Vertelsels II
1944 Anne-Mie en Bruintje
1945 Vertelsels III

Toneelstukken

1907-1909 Holdijn (opgenomen in De Nieuwe Gids)
1909-1910 De Zending (titel later gewijzigd naar Helta)
1922 Mijnheer Pirroen (samen met Eduard Veterman)
1924 En waar de sterre bleef stille staan (samen met Eduard Veterman)(verfilmd in 2010)
1926 Leontientje (samen met Eduard Veterman)
1930 De hemelsche Salomé
1938 Het kindeke Jezus in Vlaanderen (toneelbewerking door Karl Jacobs)
1938 Het filmspel van Sint-Franciscus
1943 Pieter Bruegel
1943 Die sanfte Kehle (oorspronkelijke titel: De zachte keel)

Na zijn overlijden

1947 Adagio (gedichten)
1948 Adriaan Brouwer

en verder: Lierke-Plezierke - Brevarium in 1965 - Felix Timmermans verhaalt - De goede helpers en andere verhalen - Jan de Kraai en andere verhalen - Met Felix Timmermans door Vlaanderen en nog in 1993 Pallieter in Holland - Uit mijn rommelkas - Een lepel herinneringen

Lier speelt een belangrijke rol in het leven en het werk van Timmermans. Het Lier ten tijde van Timmermans was een katholieke stad met een rijk verenigingsleven en vele kermissen en braderijen. Het is ook de regio van de Grote en Kleine Nete, waterlopen die het decor vormen van verschillende werken, o.a. Pallieter.

Timmermans schreef over zijn geboortestad: "Waar de drie kronkelende Nethen een zilveren knoop leggen; waar plots het spekbuikige, overvloedhoornige Brabant zich scheidt van 't mijmerend, magere Kempenland, daar is het". --Schoon Lier, 1925-1927

Varia

  • Tezamen met drie andere bekende Lierenaars (Isidore Opsomer, Louis Zimmer en Lodewijk Van Boeckel) vormde hij het klavertje vier van Lier.
  • De Felix Timmermans is een trein die naar hem is vernoemd.
  • Een palingschuit van de moedige bootvissers in Lier is genoemd naar een personage (Vettigen Teen) van een werk van Felix Timmermans (Onze-Lieve-Vrouw der Vissen).
  • De bibliotheek in Lier heet sinds 2016 "de Fé" naar Felix timmermans.
  • De Nederlandse schrijver Antoon Coolen noemde zijn derde zoon Felix naar zijn voorbeeld Felix Timmermans.
  • Felix Timmermans' enige zoon, Gommaar Timmermans, werd later onder het pseudoniem GoT cartoonist; dochter Lia Timmermans werd schrijfster.
  • Timmermans' toneelstuk, "En waar de ster bleef stille staan" (1924) werd in 2010 verfilmd door Gust Van den Berghe als Little Baby Jesus of Flandr (doelbewust als "Flandr" geschreven in plaats van "Flanders"). De film werd opgenomen met mentaal gehandicapte acteurs en was het universitaire eindwerk van de regisseur. Ze werd geselecteerd voor de "Quinzaine des Réalisateurs" in Cannes.
  • Nog tijdens zijn leven verscheen het werk van Timmermans in 17 talen. Na zijn dood werd zijn werk nog in tal van andere talen vertaald.
  • Timmermans wordt herdacht in talrijke straatnamen:
  • er is een Felix Timmermansplein (vroeger de Messenstraat) in Lier waar zich ook een buste bevindt van Felix Timmermans gemaakt door Anne-Marie Volders
  • een Felix Timmermansstraat vindt men in Assebroek, Beerse, Deurne, Izegem, Knokke-Heist, Lanaken, Lommel, Marke-Kortrijk, Zele, Zwijndrecht. In Nederland bevinden zich straten met deze naam in Deurne, Sittard, Vught en Waalwijk,
  • een Felix Timmermanslaan vindt men in Aartselaar, Sint-Niklaas, Hoeilaart, Lichtervelde, Lint, Machelen, Oostduinkerke, Reet, Tervuren, Zaventem, Zemst, Zoersel - en in Nederland in Bladel, Eindhoven, Rosmalen, Groningen, Hilvarenbeek en Uithoorn.
  • in Grobbendonk, waar Felix Timmermans een buitenverblijf had, is er een Timmermanslei, met als zijstraat daarvan de Pallieterdreef, genoemd naar zijn bekendste romanfiguur Pallieter.

Literatuur

  • Mark TRALBAUT, Zo was de Fé, 1947.
  • Renaat VEREMANS, Herinneringen aan Felix Timmermans, 1950.
  • Lia TIMMERMANS, Mijn vader, 1951.
  • José DE CEULAER, Felix Timmermans, 1959.
  • Louis VERCAMMEN, Felix Timmermans. De mens, het werk, Hasselt, Heideland-Orbis N.V., 1971.
  • Fernand BONNEURE, Felix Timmermans, in: Brugge Beschreven. Hoe een stad in teksten verschijnt, Brussel, Elsevier, 1984.
  • José DE CEULAER, 100 jaar Felix Timmermans, Lier, J. Van In, 1986, ISBN 9030615486.
  • José DE CEULAER, Felix Timmermans, Vlaams-nationalist, in: 't Pallieterke, 1986.
  • Gaston DURNEZ, De goede Fee, 1986.
  • M. SOMERS (red.), Timmermans en het activisme, in: Jaarboek 19 van het Felix Timmermansgenootschap, 1992.
  • Frans VERLEYEN, De gezonken goudvis. Felix Timmermans en de Moderne Tijd, 1996.
  • José DE CEULAER & Gaston DURNEZ, Felix Timmermans, in: Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, Lannoo, 1998.
  • Gaston DURNEZ, Felix Timmermans. Een biografie, Tielt, Lannoo , 2000.
  • Stijn VANCLOOSTER, Felix Timmermans, in: Hugo Brems, Tom van Deel, Ad Zuiderent (red.), Kritisch lexicon van de Moderne Nederlandstalige Literatuur. Groningen, Martinus Nijhoff, 2006.
  • Joris VANHULLE, Het belang van het werk van Timmermans, 2008.

[bron: wikipedia]

--- Over (foto 3): Hubert Lampo ---

Hubert Léon Lampo (Antwerpen, 1 september 1920 - Essen, 12 juli 2006) was een Vlaams schrijver. Hij is vooral bekend geworden door zijn roman De komst van Joachim Stiller (1960), die in 1976 werd verfilmd en waarvan tijdens zijn leven 44 Nederlandstalige drukken en talrijke vertalingen verschenen.

Lampo is in het Nederlandse taalgebied niet alleen een belangrijke grondlegger, maar tevens de met afstand bekendste exponent van het magisch realisme, een stroming die zich kenmerkt door de realistische weergave van 'bovennatuurlijke' verschijnselen, eigenschappen en gebeurtenissen. Magie, esoterie en het paranormale worden daarbij zodanig ongemerkt en geleidelijk een aanvankelijk alleszins realistische vertelling binnengesluisd dat de lezer, misleid als hij is door zijn vertrouwdheid met de door de schrijver opgeroepen setting en de zich daarbinnen afspelende handeling, zich van de meest wonderlijke ongerijmdheden pas werkelijk bewust wordt, lang nadat hij ze in wezen al voor zoete koek heeft aangenomen en geslikt.

Deze techniek op zich was weliswaar niet nieuw, want een schrijver als bijvoorbeeld H.G. Wells had er zich al vaak met succes van bediend, maar Lampo paste haar toe op een voor de Nederlandse literatuur vrijwel geheel nieuwe thematiek (het hier bewust bedoelde voorbehoud geldt enkele vroegere werken van Simon Vestdijk (De Kellner en de Levenden) en Ferdinand Bordewijk (Fantastische Vertellingen), die achteraf zonder twijfel tot het magisch realisme gerekend mogen worden).

De behendige en aanstekelijke manier waarop Lampo de techniek in zijn verhalen benutte en de wijze waarop hij gaandeweg zijn mysterieuze bruggen wist te slaan tussen historische motieven enerzijds en anderzijds de grote grabbelton aan thema's, waarvan er vele later een gemeenschappelijke noemer zouden vinden in de term "new age", gaven hem een uitgebreide lezerskring tot ver buiten de grenzen van de Lage Landen.

Het feit dat hij en Johan Daisne de enige echt uitgesproken vertegenwoordigers van het magisch realisme in ons taalgebied waren en dat Lampo van die beiden veruit de grootste lezerskring aan zich wist te binden, verschafte hem bovendien een plaats in de Nederlandse en Belgische school- en geschiedenisboeken en tientallen jaren prijkte zijn werk op vrijwel alle lijsten van verplichte lectuur in het voortgezet onderwijs.

Internationaal gezien was het magisch realisme geen stroming van slechts een of twee auteurs, aangevuld met een enkel boek uit het oeuvre van een paar collega's, maar kon Lampo rekenen op een publiek dat eerder al de Italiaanse auteur Massimo Bontempelli (die de stroming in 1937 haar naam gaf), en het achteraf als magisch-realistisch geduide werk van E.T.A. Hoffmann (Der goldene Topf, 1816), Edgar Allan Poe (Tales, 1840 en 1845), Gustav Meyrink (Der Golem, 1915), Alain-Fournier (Le grand Meaulnes, 1913) en H. Rider Haggard (She, 1887, The People of the Mist, 1894, The Wizard, 1896, Ayesha, 1905 en tal van andere titels) had omhelsd.

Lampo werd tot op hoge leeftijd met talrijke laureaten en prijzen geëerd, maar door veel literaire critici gaandeweg ook steeds vaker verguisd, enerzijds vanwege zijn stijl en anderzijds omwille van de vermeend naïeve manier waarop hij magie en realiteit in zijn werk vermengde. Terwijl hij met name in de jaren 60 en 70 met eer, roem en lof was overladen, zag hij zijn lezersschare nadien weer in een onthutsend tempo ineenschrompelen. Meest illustratief hiervoor is wel het feit dat hij op de lijst van de gedurende het jaar 2004 door Vlaamse bibliotheken meest uitgeleende auteurs al tot de 430e plaats was gedaald. Lampo maakte er overigens ook zelf bepaald geen geheim van dat hij zich door de allengs aanzwellende kritiek ten zeerste miskend en gekrenkt voelde.

Het geboortehuis van Hubert Lampo staat aan de Beerschotstraat in de Antwerpse voorstad "Het Kiel", slechts twee straten verwijderd van het stadion waar die zomer de Zevende Olympische Spelen plaatsvonden.

Lampo's vader was chef de bureau in staatsdienst bij de Post; zijn moeder gaf les in het stedelijk onderwijs. De ouders van Lampo waren in de tweede generatie socialist en, in tegenstelling tot een overgrote meerderheid van de Vlaamse bevolking, niet katholiek gedoopt.

De schrijver is zodoende afkomstig uit een kleine minderheid van de Vlaamse bevolking die zich meer met de ontvoogding van de arbeidersklasse identificeerde dan met de Vlaamse strijd en die zich hoegenaamd niets gelegen liet liggen aan de opvattingen van meneer pastoor. Hubert Lampo behaalt in 1938 zijn diploma als onderwijzer. Na zijn militaire dienst - waar hij een administratieve functie krijgt - stopt hij met lesgeven en wordt journalist (1945-1965). In 1948 wordt hij rijksinspecteur en sinds 1965 hoofdinspecteur der Openbare Bibliotheken. Wanneer hij in 1965 tot hoofdinspecteur benoemd wordt, stopt hij met de journalistiek. Lampo's vroege jeugd voltrok zich in de jaren 30, naar hij later zelf zou zeggen een "beloken" tijd van economische crisis en opkomend fascisme. Toen hij twintig jaar oud was brak de Tweede Wereldoorlog uit, een periode die diepe, onuitwisbare voren door zijn bewustzijn zou trekken, als gevolg waarvan het nazisme in zijn latere literaire werk zou uitgroeien tot het "Kwaad" met hoofdletter "K". De passage over de arrestatie van de Joden in zijn roman De eerste sneeuw van het jaar (1985) behoort tot de indrukwekkendste uit zijn meer dan 50-jarige schrijverschap. En hoewel hij weliswaar bij herhaling blijk gaf van vergevingsgezindheid jegens die of gene individuele collaborateur, bleef hij altijd onverbiddelijk waar het de collaboratie als zodanig betrof.

Nog tijdens de oorlog, in 1943, verscheen Lampo's debuut: Don Juan en de laatste nimf, een novelle die niet alleen de kiem van het in later werk veel pregnantere magisch realisme al duidelijk in zich droeg, maar die tegelijk een uitgebreide reeks fictieve verhalen zou gaan aanvoeren, die zich in een ver verleden afspelen. Historische fictie... tegenwoordig loopt iedereen ermee weg, maar destijds was Lampo, zeker in onze Lage Landen, nog een vrij eenzame fakkeldrager voor dit genre.

In hetzelfde jaar verscheen ook nog De jeugd als inspiratiebron, een essay over jongeren als personage in de Vlaamse letteren. Iedere schrijver poogt zijn opvattingen scherp te stellen door reflectie over eigen werk en dat van anderen. Lampo zou essays blijven schrijven die bewijzen dat zijn interessesfeer verder reikte dan de literatuur. Al in de eerste decennia van zijn loopbaan hield hij zich bezig met dingen die - toen althans - geen betrekking hadden op zijn literair werk. Vaak ging het om opdrachten voor monografieën over auteurs of schilders, maar even dikwijls betrof het eigen stokpaardjes zoals Charles-Joseph de Graeve, de Gentse fantast uit de 18de eeuw en zijn République des Champs Elysées, die het voorwerp werden van het boekje Toen Heracles spitte en Kirke spon.

Lampo's eerste roman, Hélène Defraye, verscheen in 1945. Net als Don Juan is het een ambitieus geschrift voor een auteur zo jong als Lampo toen was. Het is een psychologische oorlogsroman over een jonge vrouw in haar werk en liefde voor zowel een vader, hoogleraar chirurgie, als zijn studerende zoon, die onderwijzer is. De hoofdpersoon is een intellectuele vrouw - een van de eersten, zo niet de eerste in de Vlaamse literatuur -, van beroep een jonge chirurge en universiteitsassistente in oorlogstijd. Tijdens de oorlog gaf Lampo zelf korte tijd les in het Stedelijk Onderwijs. Nadien volgde hij Lode Zielens op in het Museum voor de Vlaamse Letterkunde (thans AMVC-Letterenhuis).

Omstreeks deze tijd nam hij de taak van redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift op zich. Die functie bleef hij officieel uitoefenen tot in 1965. Daarnaast verzorgde de schrijver de wekelijkse pagina Kunst en Cultuur van het socialistische dagblad De Volksgazet waarvoor hij honderden recensies zou schrijven, zowel over literatuur als over beeldende kunsten en theater.

De ruiter op de wolken uit 1949 - het jaar tevoren werd Lampo rijksinspecteur van de openbare bibliotheken - is een realistische roman met autobiografische elementen.

Idomeneia en de kentaur (1951) is het speelse verhaal over de liefde van een kentaur voor een Atheense hetaere, meteen de minnares van de plaatselijke tiran. Het gaat (alweer) om een novelle over een onvervulde liefde met tragische afloop. Toch blijft vooral de humor bij, zoals de opzettelijke anachronismen, waaronder verwijzingen naar het politieke en literaire bedrijf. Vanaf Idomeneia publiceerde Lampo zijn boeken in Nederland.

Eveneens in 1951 verscheen het essay De roman van een roman, een onderzoek naar de genese van het door hem toen zeer bewonderde Le grand Meaulnes van Alain-Fournier.

De historische roman De belofte aan Rachel uit 1952 is een variant op het Jozef-verhaal uit het Oude Testament. De Belofte is een politieke roman - een reflectie over wat Lampo en zijn generatie in de jaren 30 en 40 meemaakten en een pleidooi voor een democratisch humanisme.

Met Terugkeer naar Atlantis keerde Lampo in 1953 vast naar Antwerpen terug. Tijdens het ontstaan van de roman vermoedde hij nog niet dat de Scheldestad in al zijn latere werk een grote rol zou spelen. Het boek speelt in een deels verzonnen gebied in de Kielse polder.

Met De Duivel en de Maagd (1955) schreef Lampo de eerste roman in ons taalgebied over Gilles de Rais, de adjudant van Jeanne d'Arc en meteen de eerste literaire tekst die zinspeelt op de mogelijke liefde van Gilles voor Jeanne.

Lampo vestigt zijn naam (én die van Joachim Stiller)

De komst van Joachim Stiller (1960) groeide uit tot Lampo's bekendste boek. De auteur leed onder psychische spanningen, voortkomend uit het stuklopen van drie huwelijken in successie; tijdens het schrijven dook onvoorzien het messiaanse archetype op; dit verleende aan de roman zijn uiteindelijke betekenis en had een therapeutische uitwerking op de auteur. De verklaring van dit fenomeen vond de agnosticus Lampo in de geschriften van Carl Gustav Jung. Naast Freuds persoonlijke onderbewuste poneerde Jung een collectief onbewuste waaraan wij allen deel hebben en van waaruit beelden met een grote symbolische betekenis kunnen opduiken.

Als redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, recensent van de Volksgazet, presentator van Vergeet niet te lezen (het toenmalige boekenprogramma van de BRT-televisie) en als inspecteur van de openbare bibliotheken, was Lampo invloedrijk - een man van het socialistische en vrijzinnige establishment. Als zodanig zat hij in de weg van jongere auteurs die met de avant-garde dweepten en modernisme, nouveau roman en engagement propageerden. Daar komt nog bij dat Lampo in hun ogen niet recht in de leer was omdat hij niet te beroerd was katholieke auteurs te recenseren en met Joachim Stiller een figuur op te voeren die men kon vereenzelvigen met Jezus Christus.

Hermione betrapt, waarin de historicus Rudolf Reyniers na twintig jaar zijn dood gewaande jeugdliefde terugvindt, is geen magisch-realistische roman. Toch appelleert het aan een verlangen dat bij velen leeft.

In 1963 kreeg Lampo voor De Komst van Joachim Stiller de Driejaarlijkse Staatsprijs. Het jaar daarop verscheen de novellebundel Dochters van Lemurië.

In 1965 vestigde Lampo zich met zijn vrouw Lucia in de Kempen en zette zijn medewerking aan de Volksgazet en het Nieuw Vlaams tijdschrift stop. Uitgeverij Desclée de Brouwer vroeg de schrijver om een autobiografisch werk voor haar Open Kaart-reeks; het werd De draad van Ariadne (1967), Lampo's speurtocht naar de wortels van het eigen werk. Een uitgebreide, herziene versie ervan verscheen in 1978 onder de titel Joachim Stiller en ik.

In 1967 bundelde Lampo zijn verspreide opstellen in het eerste deel van De Ring van Möbius. Deel twee verscheen in 1972. Beide delen bevatten korte essays en opnieuw bewerkte krantenartikelen, de meeste ervan handelend over Vlaamse literatuur.

In de roman De Heks en de Archeoloog (1968) komt het graalthema voor het eerst om de hoek kijken. De Goden moeten hun getal hebben, later herdrukt als Kasper in de Onderwereld, ontstond in 1969 als boekenweekgeschenk. Het is een mythische roman die de Oudgriekse Orpheus-mythe parafraseert. Hoofdpersoon Kasper Bentheim, een gewezen concertpianist, wordt als krankzinnige verpleegd in Geel, maar ontsnapt en gaat op zoek naar zijn dood gewaande geliefde. Zo komt hij in Antwerpen terecht, een stad die hij voor de woonplaats van de doden houdt.

In 1970 bezocht Lampo voor het eerst het prehistorische monument Stonehenge op de Salisbury Plain in Zuid-Engeland. Het maakte een diepe indruk op hem, en zou prominent gaan figureren in zijn toekomstige werk.

Omstreeks diezelfde tijd zette Lampo zich aan de vertaling van een boek dat hem al lang boeide, te weten het beangstigende Malpertuis van de Franstalige Gentenaar Jean Ray en legde daarmee een fundament voor de herleving van diens werk. Dienstbaar aan gerespecteerde voorgangers was Lampo ook toen hij in 1971 een bewerking in hedendaags Nederlands van de roman Liefde van P.-F. Van Kerckhoven verzorgde en zodoende een vergeten boek aan het licht bracht.

Totaal anders dan De ring van Möbius is De Zwanen van Stonehenge (1972), een bijna 400 pagina's tellende bundel opstellen met als ondertitel Een leesboek over magisch realisme en fantastische literatuur. Het is een rondleiding door het rijk van de fantasie en een intellectueel-literair zelfportret ineen.

In 1972 verscheen ook de novellebundel De vingerafdrukken van Brahma. Naderhand haalde de uitgever het boek uit elkaar en bracht de titelnovelle apart op de markt. Nog weer later, in 1991, diende De vingerafdrukken als basis voor de veel complexere roman De man die van nergens kwam.

De neus van Cleopatra (1975) - een bundel opstellen met in het midden, bij wijze van intermezzo, een verhaal - is een non-conformistisch, speels boek over bizarre fenomenen in de literatuur en daarbuiten. En al even anarchistisch is Kroniek van Madoc (1975) waarin Lampo op zoek gaat naar het verloren boek Madoc van "Willem die Reinaert maakte".

In 1976 verschenen, vlak na elkaar, de romans De prins van Magonia en Een geur van sandelhout. De eerste ontstond na de vraag van het Davidsfonds om een bijdrage voor de bundel Sociale Verhalen, die ook werk van Gerard Walschap, Hugo Claus, Piet van Aken en anderen bevat. Het is een poëtische roman, gesitueerd in de Tweede Wereldoorlog.

Intussen kwam de Joachim Stiller-verfilming van Harry Kümel op de Vlaamse en de Nederlandse televisie. Na de publicatie van Joachim Stiller en ik (1978) ging in 1979 Jef Van der Heydens verfilming van Kasper in de Onderwereld in première.

1980 was het jaar waarin de lijvige magisch-realistische thriller Wijlen Sarah Silbermann verscheen. Het boek speelt in het stadje Zoetelede, nauw verwant aan het Nedermunster uit het verhaal De Madonna van Nedermunster (en aan het "echte" Zoutleeuw). De roman dankt zijn charme aan de combinatie van dit decor met een onopgeloste moord uit de Tweede Wereldoorlog, het plaatselijke carnaval en het graalthema.

Intussen schreef Lampo het scenario voor de tweedelige televisiedocumentaire Arthur van Anton Stevens, die in 1981 werd uitgezonden en die hij zelf presenteerde. Dit avontuur kreeg zijn neerslag in een boek. Vier jaar na de film volgde het essay Arthur, waarvoor de Nederlandse fotograaf Pieter-Paul Koster de natuurfoto's leverde. Het kwam in het Nederlands, Frans, Engels en Duits op de markt.

In 1983 verscheen de roman Zeg maar Judith waarin Lampo - tegen zijn gewoonte in - expliciete herinneringen inlaste aan ziekte en dood van zijn vader. In datzelfde jaar werden Terugkeer naar Atlantis, De Komst van Joachim Stiller en Een geur van sandelhout gebundeld uitgebracht onder de titel De Antwerpse romans.

In 1988 verscheen de omnibus Oorlogsjaren, met daarin De ruiter op de wolken, De Prins van Magonia en De eerste Sneeuw van het Jaar. Die laatste roman (1985) bevat herinneringen aan hoe de schrijver aan tewerkstelling in Duitsland ontsnapte en het verzetstijdschriftje waaraan hij meewerkte.

In 1989 werd Lampo doctor honoris causa aan de Université Stendhal in het Franse Grenoble - de eerste keer dat die eer een schrijver uit het Nederlandse taalgebied te beurt viel aan een buitenlandse universiteit. Dit droeg bij tot de uitbarsting van energie die begon met de roman De Elfenkoningin, spoedig gevolgd door De verdwaalde carnavalsvierder, De man die van nergens kwam en de verhalenbundel Schemertijdmuziek.

Deze boeken behoren overduidelijk tot het vertrouwde Lampo-universum. Bekende thema's en situaties keren terug: in De Elfenkoningin ontmoet de lezer Pieter-Frans Van Kerckhoven en komt de Tweede Wereldoorlog aan bod. Nieuw is de vaak anarchistische humor, nu eens expliciet, dan weer verhuld, maar steeds getuigend van een gebrek aan eerbied voor de folklore van de Vlaamse letteren.

Lampo's laatste romans zijn met een lossere pols geschreven en opgebouwd met een grote structurele vrijheid. Even prominent zijn het optimisme en het vertrouwen in de verbeterbaarheid van het mensdom dat eruit spreekt. In De Elfenkoningin blijkt dat onder meer uit de rol van een (geïdealiseerde) vrijmetselarij. Lampo was overigens vrijmetselaar.

Deze boeken zijn omvangrijker dan de voorgaande. Ze tellen meer personages en spelen in meer decors. Ze zijn ook anders gestructureerd: de ene, realistische verhaallijn, die leidt naar het optreden van een archetype, maakt plaats voor twee of zelfs drie verhaallijnen, die bovendien elk in een andere tijd spelen.

In De man die van nergens kwam combineert de schrijver de geschiedenis van de ketter Eligius Pruystinck uit de tijd van de Reformatie met de liefde van de 19e-eeuwse hoofdredacteur Merlaan en de operazangeres Lise Clément en met een plot in het heden. In De verdwaalde Carnavalsvierder' is het verleden aanwezig dankzij de geschriften van de priester Kempeneers. Teksten slaan trouwens ook in de andere romans vaak een brug tussen vroeger en nu en fungeren als katalysator voor de nieuwsgierigheid van de hoofdpersoon.

Kort na het verschijnen van de verhalenbundel Schemertijdmuziek in 1992, vertrok Lampo naar Polen waar hij een reeks colleges zou geven aan de universiteit van Wrocsaw. Een neerslag daarvan is te vinden in De wortels van de verbeelding (1993). In 1994 volgde de roman De geheime academie, in zekere zin een voortzetting van De Elfenkoningin en De verdwaalde carnavalsvierder.

In de herfst van 1993 organiseerden het Humanistisch Vrijzinnig Centrum voor Lectuurvoorziening en het Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) in Antwerpen het colloquium Hubert Lampo - vijftig jaar schrijverschap. Tegelijk liep in het AMVC een tentoonstelling. De lezingen van dit colloquium zijn samengebracht en uitgegeven in de bundel Hubert Lampo, 50 jaar schrijverschap.

De meest uitgebreide synthese over Lampo's werk die tot nu toe verscheen, is de studie Hubert Lampo, de schrijver van het onzichtbare door Paul Van Aken (1996).

In augustus 2000 organiseerde de Vrije Universiteit Brussel op initiatief van de filosoof prof. Hubert Dethier een druk bezocht colloquium over het oeuvre van Hubert Lampo. Enkele tientallen kenners uit binnen- en buitenland kwamen aan het woord tijdens een vierdaagse lezingenmarathon. Bij deze gelegenheid kwam de omnibus Innerlijke domeinen uit. Ongeveer gelijktijdig verscheen een nieuwe editie van Terugkeer naar Atlantis.

Nog geen jaar later ontving Lampo in Antwerpen de Prijs van het Vrijzinnig Humanisme.

In 2003 werd het Vlaams-Nederlandse Hubert Lampo Genootschap opgericht, gewijd aan de studie en promotie van het oeuvre en het gedachtegoed van Hubert Lampo.

Tot slot verschenen de Franse vertaling van De Duivel en de Maagd, onder de titel Le Diable et la Pucelle in Rijsel (2002) en de omnibus Heimwee naar de Sterren in het voorjaar van 2003, recentelijk nog gevolgd door twee speciale edities van De komst van Joachim Stiller.

Hubert Lampo was 85 jaar toen hij overleed. Voordien was hij al geruime tijd zwaar ziek geweest. Hij leed aan de ziekte van Alzheimer en had grote problemen met het verwerken van de dood van zijn (vierde) vrouw, die een jaar eerder overleden was. Lampo stierf te Essen, in het bejaardenhuis waar hij sinds haar dood gewoond had.

Hij werd op zaterdag 22 juli 2006 om 10.45 uur in Wilrijk gecremeerd. Zijn asurn ligt begraven op Schoonselhof, het domein van de stedelijke begraafplaats van Antwerpen.

Citaat uit zijn werk

  • Met La Princesse de Clèves verscheen, als een optelsom van realiteit en psychologie, de psycho-realistische romankunst op het toneel van de westerse literatuur. Het volledig kanvas voor de traditionele, ook éénmaal uitgekeken erotische trigonometrie is er al volledig in aanwezig: zij en hij, en nogmaals hij - en variaties genoeg hierop!
  • Hubert Lampo: De zwanen van Stonehenge, Meulenhoff Amsterdam, 1972, vijfde druk april 1974, 1. De vrouw die het anders zag, p. 15. (Opstellen).

Bibliografie

Proza

...

Essays

...

Boeken van Lampo zijn vertaald in het Engels, Duits, Frans, Tsjechisch, Pools, Russisch, Zweeds, Roemeens, Portugees en Spaans.

Tijdschriften

Hubert Lampo was redacteur van De Faun (1945-1946) en medeoprichter en redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift (1946-1965). Hij was hoofdredacteur van het cultureel-politieke Vlaamse weekblad Parool, dat na een jaar bij gebrek aan lezers werd opgeheven. Bij De Volksgazet was hij 20 jaar lang redacteur Kunst en Letteren. Hij schreef er boekrecensies, waarin hij hoge eisen stelde aan literatuur. Lampo was voorts redacteur van Diogenes, vaste medewerker van Bres en hij publiceerde regelmatig in Kroniek van Kunst en Kultuur.

Prozavertalingen

...

Toneelvertalingen

...

Verfilmingen

1976 Harry Kümel: De komst van Joachim Stiller, een televisieserie met Hugo Metsers en Cox Habbema in de hoofdrollen. Het Koninklijk Filmarchief (van België) heeft de filmband in 2004 gerestaureerd en op DVD uitgebracht. Deze DVD is uitgebracht in de serie 'Kroniek van de Vlaamse Film 1955-1990'.

Over Hubert Lampo

...

Prijzen en onderscheidingen

Lampo ontving voor zijn werk, dat meer dan een halve eeuw bestrijkt, talrijke prijzen en onderscheidingen. Afzonderlijke romans en essays werden bekroond, maar herhaaldelijk ook zijn gehele oeuvre.

...

[bron: wikipedia]

Hubert Lampo was een Vlaams schrijver en een belangrijke grondlegger van het magisch realisme in het Nederlandstalige taalgebied. Zijn bekendste boek, 'De komst van Joachim Stiller' werd verfilmd en kende tijdens zijn leven 44 Nederlandstalige drukken en talrijke vertalingen.

Hubert Lampo (1920-2006) studeerde voor leraar in Antwerpen en gaf tot 1944 les in een lagere school. Vervolgens ging hij aan de slag in het Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven (AMVC), de voorloper van het Letterenhuis. Daarna werkte hij als journalist en kunstcriticus. Lampo verleende zijn medewerking aan verschillende tijdschriften. Tussen 1972 en 1973 was hij voorzitter van de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen.

Lampo debuteerde als romancier in 1943 met de novelle Don Juan en de laatste nimf. Eerder in 1940 verscheen zijn novelle Middeleeuwsche kerstnovelle in het tijdschrift Vormen. Samen met Johan Daisne wordt Lampo beschouwd als de grondlegger van het magisch realisme in de Vlaamse literatuur. Op enkele romans na, kenmerkt dit genre zijn gehele, omvangrijke oeuvre. In zijn romans duiken magische droomelementen op in de alledaagse werkelijkheid. Hierbij putte Lampo uit inzichten uit de dieptepsychologie. Jungs archetype van de 'anima' (de zielsverwante) duikt als mystieke geliefde steeds op in Lampo's werk. Ook in zijn essayistisch proza, zoals De zwanen van Stonehenge (1972), ging hij in op deze thematiek.

Lampo's werk werd meermaals verfilmd, vertaald in een tiental talen en bekroond met verschillende prestigieuze literaire prijzen. In 1963 won hij bijvoorbeeld de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Verhalend Proza voor De Komst van Joachim Stiller (1960), dat als zijn belangrijkste werk wordt beschouwd, en voor veel jongeren in de jaren zestig en zeventig een cultboek was. In 1982 was hij zelfs kandidaat voor de Nobelprijs voor Literatuur. Hubert Lampo stierf in 2006.

Hubert Lampo bracht tijdens zijn leven zelf archief in het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven (AMVC) binnen. Het overige archiefmateriaal kwam via zoon Jan Lampo, die ook archivaris is in het Letterenhuis, in permanente bruikleen in het Letterenhuis terecht. Het is een uitgebreid archief, met veel brieven, nieuwe handschriften, knipsels en persoonlijke documenten, dat Jan Lampo momenteel volop inventariseert en beschrijft. Op die manier zal in de toekomst een schat aan nieuwe informatie over Hubert Lampo beschikbaar zijn.

[bron: https--letterenhuis.be/nl/pagina/hubert-lampo-biografie]

Lampo, Hubert [2007-12-00, ingrijpend gewijzigd]

Hubert Leon Lampo, Vlaams romanschrijver, criticus en essayist (Antwerpen 1.9.1920 - Essen 12.7.2006). Lampo behaalde in 1938 zijn onderwijzersdiploma en gaf tot 1944 les op een lagere school. Daarna werkte hij op het Archief en Museum voor Vlaams Cultuurleven in Antwerpen en vervolgens als journalist en kunstcriticus. Hij was redactiesecretaris van het Nieuw Vlaams Tijdschrift, het weekblad Parool en redacteur kunst en literatuur van de Volksgazet. Daarnaast was hij mederedacteur of medewerker van een groot aantal tijdschriften, zoals De Faun, De Gids, De Vlaamse Gids, Dietsche Warande & Belfort en Ons Erfdeel. Van 1972 tot en met 1973 was hij voorzitter van de Vereniging voor Vlaamse Letterkundigen.

Lampo debuteerde met de psychologische roman Don Juan en de laatste nimf (1943). Daarop volgden de romans Hélène Defraye (1944) en De ruiter op de wolken (1949), waarin zijn belangstelling voor de psychologie van Jung en het suggereren van geheimzinnige, supra-rationele verbanden zijn latere oriëntatie op het magisch-realisme aankondigen. Uit die tijd dateren ook de drie novellen uit Triptiek van de onvervulde liefde (1947), waarmee Lampo zich naast Johan Daisne als grondlegger van het magisch-realisme in Vlaanderen ontpopte. Behalve in De belofte aan Rachel (1952), waarin hij, onder het mom van een bijbels verhaal, hedendaagse politieke en maatschappelijke problemen behandelt, en in De duivel en de maagd (1955), een historische roman over Jeanne d'Arc en Gilles de Rais, zal het magisch-realisme zijn verdere oeuvre bepalen. Hij heeft aan dat onderwerp ook veel kritisch-essayistisch werk gewijd, onder meer in De ring van Möbius (2 dln, 1967, 1972) en De zwanen van Stonehenge (1972).

Evenals Daisne, combineert Lampo de weergave van de alledaagse realiteit met verbeeldings- of droomelementen tot een nieuwe, psychologisch samenhangende werkelijkheid - een zogenaamde 'psychomagische' verhaalwereld. Maar terwijl Daisne dit met metafysische bijbedoelingen doet en onder meer op Plato en op het christendom steunt, zoekt de agnost Lampo eerder aansluiting bij de dieptepsychologie, de parapsychologie en bepaalde interpretaties van de cultuurgeschiedenis. Vooral Jungs archetypenleer blijkt licht te werpen op de genese en betekenis van het werk van Lampo. Een met voorliefde gehanteerd thema is bijvoorbeeld de confrontatie van zijn helden met diverse belichamingen van het ideaal van de vrouw, de zogenaamde 'anima'. Terugkeer naar Atlantis (1953) is grotendeels gebaseerd op de Vatersuche en op de Atlantismythe en in De komst van Joachim Stiller (1960) verwijst het optreden van een raadselachtige verlossersfiguur naar het archetype van de Messias. Ook de Orpheusmythe loopt als een rode draad door tal van verhalen en romans van Lampo, zoals onder meer in Hermione betrapt (1962) of De goden moeten hun getal hebben (1969), later verschenen onder de titel Kasper in de onderwereld (3e gewijzigde druk, 1974). Volgens Lampo zelf is het hem er bij dit alles niet om te doen de jungiaanse motieven doelbewust te stileren. Hij gaat spontaan, intuïtief te werk, verlaat zich op inspiratie en onderkent pas achteraf de archetypische fundamenten van zijn werk. Verschillende critici hebben erop gewezen dat Lampo's oeuvre sterk autobiografische trekken vertoont en dat zijn geboortestad Antwerpen in zijn werk een grote rol speelt als symbolisch 'grensgebied' tussen droom en werkelijkheid.

Lampo's omvangrijke productie wordt, in feite vanaf 1960, maar vooral vanaf De heks en de archeoloog (1967), gekenmerkt door steeds levendiger intriges, een steeds grotere diversifiëring van onderwerpen en toestanden en steeds diepere peilingen in het onderbewuste van zijn personages.

Al in 1947 werd Lampo's roman Hélène Defraye bekroond met de romanprijs van de provincie Antwerpen, een prijs die hij in 1957 opnieuw kreeg voor De duivel en de maagd (1955). In 1963 ontving Lampo de Driejaarlijkse Staatsprijs van België voor zijn roman De komst van Joachim Stiller. Door de Koninklijke Academie werd hij in 1982 voorgedragen voor de Nobelprijs voor Letterkunde. De Université Stendhal in Grenoble verleende Lampo in 1989 een eredoctoraat en in 1990 werd hij door de stad Antwerpen gehuldigd ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag met een erepenning van de gemeente.

Lampo's werk werd in een tiental talen vertaald en van De madonna van Nedermünster (1967), Kasper in de onderwereld (1974) en De komst van Joachim Stiller werden verfilmingen gemaakt.

Het Hubert Lampo Genootschap heeft op internet een eigen site over de auteur. Daar wordt onder {?}HYPERLINK "http--www.hubertlampogenootschap.org" {?}www.hubertlampogenootschap.org een chronologisch geordende bibliografie van het werk van Lampo bijgehouden.

Literatuur: ...

M. Dupuis en G.J. van Bork [bron: https--www.dbnl.org/tekst/bork001schr01_01/bork001schr01_01_0650.php]
Zoekertjesnummer: m2185835068