De Space Shuttle bestaat uit drie belangrijke onderdelen: het orbitermodule, de externe tank en de boosters. De orbitermodule is het deel waar de astronauten zich bevinden, de externe tank levert de brandstof voor de lancering, en de boosters zorgen voor extra stuwkracht om de shuttle de ruimte in te krijgen.
De lancering van een Space Shuttle begint met de aftelling, waarbij systemen worden gecontroleerd. Zodra alles in orde is, worden de boosters en de externe tank ontstoken, waardoor de shuttle omhoog vliegt. Na enkele minuten worden de boosters afgeworpen, gevolgd door de externe tank, waarna de orbiter zelfstandig verder kan reizen.
De Space Shuttle speelde een cruciale rol in de ruimtevaart door het mogelijk te maken om satellieten te plaatsen, ruimtestations te bevoorraden en wetenschappelijk onderzoek uit te voeren in de ruimte. Het programma heeft bijgedragen aan belangrijke ontdekkingen en heeft ook het internationale ruimtestation gebouwd en onderhouden.
Onderhoud en voorbereiding van de Space Shuttle waren intensieve processen die vele maanden in beslag konden nemen. Dit omvatte inspecties van de systemen, het vervangen van onderdelen en het uitvoeren van testen om ervoor te zorgen dat alles veilig was voor de volgende missie. Teamleden werkten langdurig samen om elke shuttle in topconditie te krijgen.
Tijdens het Space Shuttle programma zijn verschillende technologieën ontwikkeld zoals de verbeterde navigatie- en communicatiesystemen, alsook verschillende technieken voor het uitvoeren van ruimtemissies. Veel van deze innovaties zijn later toegepast in andere ruimtevaartprojecten en hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe vliegtuigen en technologieën op aarde.