Tijdens de Slag om Stalingrad, die duurde van augustus 1942 tot februari 1943, waren er verschillende belangrijke gebeurtenissen. De slag begon met de Duitse aanval en leidde tot intense gevechten in de stad en erbuiten. Een scharnierpunt was de Sovjet tegenaanval, Operatie Uranus, in november 1942, die resulteerde in de omsingeling van de Duitse 6e Leger. Deze gebeurtenis markeerde het begin van de Duitse terugtocht uit de Sovjet-Unie.
De Slag om Stalingrad had enorme gevolgen voor de tweede helft van de Tweede Wereldoorlog. Het was de eerste grote nederlaag voor de Duitsers, wat leidde tot een verandering van het moreel in het voordeel van de Geallieerden. Na deze slag begonnen de Sovjet-troepen stelselmatig grond terug te winnen en dat vormde de basis voor verdere offensieven richting Duitsland, wat uiteindelijk bijgedragen heeft aan de nederlaag van het Nazi-regime.
De Slag om Stalingrad wordt vaak gezien als een keerpunt in de oorlog omdat het de demonstatie was van de vastberadenheid en het doorzettingsvermogen van het Sovjetleger. De uitputting van de Duitse troepen en de hoge verliezen die ze leden, wakkerde de hoop aan en veranderde de loop van de oorlog, wat emancipeerde van een louter defensieve houding naar offensieve operaties tegen de asmogendheden.
Het leven in het belegerde Stalingrad was extreem moeilijk. Mensen leefden in angst door het constant bombardement en de voedseltekorten. Velen moesten schuilen in de kelders en rost-achtige omstandigheden doorstaan. Ondanks de ellende hielpen buren elkaar, deelden voedsel en stonden ze samen sterk in de strijd tegen de belegeraars.
Een interessant feit over Stalingrad is dat de stad vóór de oorlog een belangrijk industrieel centrum was. Het deed voor de oorlog veel industrie opbloeien, wat het tot een strategisch doelwit maakte voor de Duitsers. Ook wordt er jaarlijks op 2 februari de overwinning van de Slag om Stalingrad herdacht, wat van groot belang is voor de Russische geschiedenis.