Typische schoolboeken die vroeger werden gebruikt, zijn onder andere de leesmethodes, rekenboeken en geschiedenisboeken. Deze boeken waren vaak eenvoudiger van opzet en maakten gebruik van illustraties om de leerlingen te ondersteunen. In tegenstelling tot de digitale middelen van nu, waren deze boeken de primaire bron van informatie en oefeningen voor leerlingen.
Het onderwijssysteem vroeger was vaak strikter en minder flexibel dan tegenwoordig. Er was minder aandacht voor creatieve vakken en leerlingen werden in grote groepen lesgegeven. Bovendien was er in veel scholen een focus op memorisatie en discipline, in plaats van kritisch denken of samenwerking. Dit zorgde ervoor dat de lessen meer eenrichtingsverkeer waren, waarbij de leraar de kennis overdroeg en de studenten deze opsloegen.
Vakken die vroeger centraal stonden in schoolboeken waren onder andere rekenen, lezen, schrijven, geschiedenis en aardrijkskunde. Deze vakken werden gezien als basiskennis die essentieel was voor de ontwikkeling van leerlingen. Vooral geschiedenis kreeg veel aandacht, omdat het leerlingen hielp de wereld om hen heen te begrijpen en hun nationale identiteit vorm te geven.
Populaire leesboeken onder studenten in het verleden waren vaak klassieke literatuur zoals 'De Avonden' van Gerard Reve en 'De ondeugende meisjes' van Annie M.G. Schmidt. Scholen gebruikten vaak bepaalde titels die aansloten bij de leerdoelen, maar ook boeken die leerzaam waren en aansloten bij de belevingswereld van de leerlingen. Het lezen van boeken werd gestimuleerd om de taalvaardigheid en het begrip te vergroten.
De inhoud van schoolboeken heeft zich in de loop der tijd geëvolueerd door de veranderingen in de maatschappij en de innovaties in het onderwijs. Vroeger lag de nadruk sterk op feiten, terwijl hedendaagse boeken meer interactieve elementen bevatten en kritisch denken stimuleren. Er is ook meer aandacht voor diversiteit en inclusiviteit, zodat alle leerlingen zich kunnen identificeren met de lesmaterialen.