Verba zijn werkwoorden in de Nederlandse taal die actie, toestand of gebeurtenis beschrijven. Ze zijn cruciaal voor het creëren van zinnen omdat ze de dynamiek en de beweging in een uitspraak aansteken.
Verba en substantieven zijn twee verschillende delen van de spraak. Verba, of werkwoorden, beschrijven wat er gebeurt, terwijl substantieven, of zelfstandige naamwoorden, de namen van personen, plaatsen of dingen zijn. Beiden zijn essentieel, maar ze vervullen verschillende rollen in communicatie.
In zinnen fungeren verba als de kern van de predikatie en geven ze aan wat het onderwerp doet of wat het overkomt. Bijvoorbeeld, in de zin "Hij loopt naar het park," is 'loopt' het werkwoord dat de actie beschrijft. Hierdoor krijg je de essentie van de zin, namelijk de actie van het subject.
Verba worden vervoegd op basis van tijd, persoon en getal. Dit betekent dat je bijvoorbeeld 'ik loop' in de tegenwoordige tijd gebruikt, maar in de verleden tijd wordt dat 'ik liep'. De vervoegingen helpen om de tijd en de relatie tot het onderwerp te verduidelijken, wat cruciaal is voor de betekenis.
Verba zijn belangrijk voor de Nederlandse grammatica omdat ze de basis vormen van actieve zinnen. Zonder werkwoorden zouden we niet in staat zijn om dynamische uitspraken te doen. Ze helpen ook bij het begrijpen van tijd, aspect en de rol van het onderwerp in de zin.