De term 'Vlaamse primitieven' refereert aan een groep van meesters in de schilderkunst die actief waren in Vlaanderen, vooral in de 15e en vroeg 16e eeuw. Deze kunstenaars, zoals Jan van Eyck en Hans Memling, worden 'primitief' genoemd omdat hun stijl het begin vormde van de moderne schilderkunst en zij wezenlijke bijdragen leverden aan de ontwikkeling van realisme en detail in schilderkunst.
De Vlaamse primitieve schilders gebruikten vernieuwende technieken zoals olieverf, wat hen in staat stelde om rijkere kleuren en meer details weer te geven dan voorheen mogelijk was. Daarnaast waren ze bedreven in de techniek van het glaceren, waarbij ze meerdere transparante lagen verf aanbrachten om diepte en textuur aan hun werken te geven.
De Vlaamse primitieven zijn van groot belang voor de kunstgeschiedenis omdat zij de fundamenten legden voor de schilderkunst in Europa. Hun aandacht voor detail, licht en schaduw, alsook hun innovatieve gebruik van kleur, inspireerden latere generaties kunstenaars en beïnvloedden zelfs de Italiaanse Renaissance.
De Vlaamse primitieven onderscheiden zich van andere kunststromingen door hun unieke benadering van realisme en detail. In tegenstelling tot de meer iconografische en gestileerde werken van hun voorgangers, richtten deze kunstenaars zich op het weergeven van de werkelijkheid zoals ze die zagen, vaak met een scherp oog voor alledaagse taferelen en portretten.
Populaire thema's onder de Vlaamse primitieve kunstenaars omvatten religieuze onderwerpen, portretten en alledaagse leven. Hun werken bevatten vaak symboliek en diepere betekenis, zoals in het gebruik van bepaalde kleuren of objecten die verwijzen naar morele of spirituele thema's.