Aristoteles' ethische opvattingen zijn gebaseerd op het idee van deugd en het streven naar een goed leven. Hij gelooft dat deugdzaamheid het midden is tussen twee extremen, en dat je gelukkig kunt zijn door een leven in overeenstemming met deugd en de rede te leiden. Dit betekent dat je niet alleen naar jezelf moet kijken, maar ook naar de impact van je keuzes op anderen.
In de filosofie van Aristoteles wordt deugd gedefinieerd als een karaktereigenschap die ons in staat stelt om onze verlangens op een gepaste manier te beheren. Een deugd, zoals moed of gematigdheid, is een balans tussen te veel en te weinig. Door deugdzaam te leven, kunnen we een goed en gelukkig leven leiden.
Voor Aristoteles is het ultieme doel van het leven eudaimonia, wat vaak vertaald wordt als 'geluk' of 'bloei'. Dit is niet een tijdelijk gevoel, maar een toestand van volledig welzijn, wat bereik je door deugdzaam te leven en een voldoening in je activiteiten te vinden. Het gaat erom je potentieel te realiseren in harmonie met de omgeving.
Aristoteles en Plato verschillen aanzienlijk in hun benaderingen van de werkelijkheid. Terwijl Plato gelooft in de wereld van ideeën als de hoogste realiteit, legt Aristoteles de nadruk op de materiële wereld en de zintuiglijke ervaring. Hij vindt dat kennis voortkomt uit observatie en dat alles in de natuur een doel heeft dat men kan begrijpen door te observeren.
De rede speelt een cruciale rol in Aristoteles' filosofie, want hij ziet het als het instrument waarmee mensen deugdzaam kunnen leven. Volgens Aristoteles is de mens een rational creature, en door gebruik te maken van onze reden kunnen we goede beslissingen nemen en ons gedrag in overeenstemming brengen met deugd. De rede helpt ons ook om de juiste balans te vinden tussen onze natuurlijke driften en sociale verantwoordelijkheden.