Een hooiwagen heeft een lang en dun lijf met lange poten. Vaak zijn ze bruin of zwart van kleur, en hun lichaam is segmentisch. Je vindt ze meestal in vochtige omgevingen zoals bossen, tuinen of nabij waterbronnen. Ze zijn voortdurend in beweging en verstoppen zich vaak onder stenen of bladeren.
Hooiwagens zijn omnivoren en voeden zich voornamelijk met rottend plantaardig materiaal, schimmels en kleine insecten. Ze gebruiken hun pincetachtige kaken om voedsel te vangen en te malen. Hooiwagens jaagen niet actief, maar scannen hun omgeving en verwerken voedsel dat ze tegenkomen als ze zich verplaatsen.
Hooiwagens zijn belangrijk voor het ecosysteem omdat ze helpen bij het afbreken van organisch materiaal. Dit draagt bij aan de gezondheidsbalans van de bodem en zorgt voor een betere voedingscyclus. Door het eten van dode planten en andere organische stoffen verbeteren ze ook de bodemstructuur en -kwaliteit.
Hooiwagens prefereren een vochtige omgeving, waar ze zich kunnen verstoppen en hun voeding kunnen vinden. Ze zijn vaak te vinden onder stenen, in composthopen of tussen plantenresten. Ze houden van schaduwrijke plekken die niet direct aan de zon worden blootgesteld, omdat ze gevoelig zijn voor uitdroging.
Je kunt hooiwagens herkennen aan hun lange benen en het opmerkelijke verschil in grootte tussen hun lichaam en poten. In tegenstelling tot spinnen hebben hooiwagens geen duidelijke insnoering tussen het borststuk en het achterlijf. Hun beweging is soepel en snel, wat helpt bij het onderscheiden van andere geleedpotigen.